ECLI:NL:RBOVE:2025:2407

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 april 2025
Publicatiedatum
16 april 2025
Zaaknummer
ak_24_793
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de afwijzing van een handhavingsverzoek met betrekking tot een aarden wal en de bevoegdheid van de rechtbank en de Afdeling bestuursrechtspraak

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, gedateerd 16 april 2025, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn handhavingsverzoek door het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente beoordeeld. Eiser had op 25 mei 2023 een handhavingsverzoek ingediend, gericht tegen een aarden wal die volgens hem niet voldoet aan de geldende wet- en regelgeving. Het college had dit verzoek afgewezen, waarna eiser in beroep ging. De rechtbank verklaart zich onbevoegd voor wat betreft het beroep op de Wet bodembescherming en het Besluit bodemkwaliteit, en verwijst dit deel van de zaak door naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat het college terecht heeft gesteld dat er geen overtredingen van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) zijn. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat de afwijzing van het handhavingsverzoek in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/793

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats 1] , eiser,

gemachtigde: ing. M.H. Middelkamp,
en
het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente(het college), verweerder.
Als derde-partijen nemen aan de zaak deel:
[derde belanghebbende 1] en [derde belanghebbende 2], uit [woonplaats 2] ,
gemachtigde: mr. H.B.M. Bosman.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing door het college van zijn handhavingsverzoek van 25 mei 2023. Bij besluit van 1 augustus 2023 (het primaire besluit) heeft het college dit handhavingsverzoek afgewezen. Met het besluit van 29 november 2023 op het bezwaar van eiser (het bestreden besluit) is het college bij deze afwijzing gebleven, met aanvulling van de motivering daarvan.
Het college heeft met een verweerschrift gereageerd op het beroep van eiser.
De rechtbank heeft het beroep op 11 december 2024 op zitting behandeld. Hierbij was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] . Namens [derde belanghebbende 1] en [derde belanghebbende 2] (hierna gezamenlijk te noemen: [derde belanghebbenden] (enkelvoud)) heeft hun gemachtigde aan de zitting deelgenomen.
De rechtbank heeft ter zitting het onderzoek geschorst. Daarbij is afgesproken dat het college binnen twee dagen na de zitting de op 28 november 2012 verleende omgevings-vergunning met de daarbij behorende stukken bij de rechtbank zal indienen. Ook is afgesproken dat eiser daarna binnen een week na de zitting op die stukken zal reageren.
Op 11 december 2024 heeft het college de omgevingsvergunning van 28 november 2012 en de daarbij behorende stukken overgelegd. Bij brief van 19 december 2024 heeft eiser daarop gereageerd.
Nadat geen van de partijen daarna binnen de daarvoor gestelde termijn heeft aangegeven opnieuw op een zitting te willen worden gehoord, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Aanleiding
1. Bij de beoordeling van dit geschil gaat de rechtbank uit van het volgende.
1.1
[derde belanghebbende 1] is eigenaar van het perceel aan de [adres 1] en [derde belanghebbende 2] is eigenaar van het perceel aan de [adres 2] . Zij wonen ook op hun percelen.
1.2
Bij besluit van 28 november 2012 heeft het college aan [bedrijf] BV een omgevingsvergunning verleend voor het aanleggen van een aarden geluidswal op de percelen [adres 1] en [adres 2] (hierna: de aanlegvergunning). Deze vergunning ziet op een wal (hierna: de grondwal) langs de [locatie 2] , met een breedte van 10 meter, een hoogte van 5 meter en een lengte van ongeveer 245 meter. Daarvan ligt ongeveer 95 meter op het perceel aan de [adres 1] en ongeveer 150 meter op het perceel aan de [adres 2] .
1.3
Eiser is eigenaar van het perceel aan de [adres 3] en hij woont daar ook. Op 5 april 2022 heeft hij bij het college een handhavingsverzoek ingediend dat is gericht tegen het deel van de grondwal dat ligt op het perceel aan de [adres 2] (hierna: het verzoek van 5 april 2022). Het college heeft dit verzoek bij besluit van 27 juli 2022 afgewezen. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt, dat het college bij besluit van 7 februari 2023 ongegrond heeft verklaard. Tegen dit besluit op het bezwaar heeft eiser beroep ingesteld (zaaknummer ZWO 23/848).
1.4
Bij uitspraak van 19 april 2024 [1] heeft de rechtbank:
- zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het beroep, voor zover dat betrekking heeft op de Wet bodembescherming (Wbb) en het Besluit bodemkwaliteit (Bbk);
- het beroepschrift op grond van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in zoverre doorgezonden naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) om het beroep in behandeling te nemen;
- het beroep voor het overige ongegrond verklaard.
1.5
Tegen de uitspraak van 19 april 2024 heeft eiser hoger beroep ingesteld. Bij uitspraak van 4 november 2024 heeft de Afdeling dit hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Verder heeft de gemachtigde van [derde belanghebbenden] ter zitting onweersproken verklaard dat de Afdeling bij uitspraak van eveneens 4 november 2024 het door de rechtbank doorgestuurde onderdeel van het beroep tegen het besluit op bezwaar van 7 februari 2023 buiten behandeling heeft gelaten dan wel niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat het griffierecht in die zaak niet of niet tijdig is betaald.
1.6
Bij brief van 25 mei 2023 heeft eiser opnieuw een handhavingsverzoek bij het college ingediend (hierna: het verzoek van 25 mei 2023). Hierin stelt hij dat in de grondwal meer dan 3.000 m³ bodemvreemd materiaal is verwerkt. Een deel daarvan is volgens hem onder toeziend oog van een toezichthouder van de gemeente Hof van Twente (hierna: de gemeente) gezeefd uit grond die afkomstig is van zijn eigen perceel aan de [adres 3] Ook is volgens eiser in de grondwal vervuilde en niet-gecertificeerde grond uit [plaats 1] en [plaats 2] verwerkt. Hij vreest dat de vervuilde grond uitspoelt naar of in de nabijgelegen [locatie 1] . Volgens eiser is op de percelen aan de [adres 1] en [adres 2] sprake van illegale opslag van mogelijk verontreinigde bodemvreemde materialen en ook is de grondwal niet uitgevoerd conform de aanlegvergunning. In het verzoek van 25 mei 2023 vraagt hij aan het college om hiertegen handhavend op te treden.
1.7
Naar aanleiding van dit verzoek heeft de besluitvorming plaatsgevonden zoals vermeld onder ‘Inleiding’.
De besluiten van het college
2.1
In het primaire besluit heeft het college allereerst geconcludeerd dat het verzoek van 25 mei 2023 voor een groot deel overeenkomt met het verzoek van 5 april 2022. Verder heeft het college in dat besluit aangegeven dat in de periode van de aanleg van de grondwal (2012/2013) ook andere werkzaamheden plaatsvonden op de percelen aan de [adres 1] en [adres 2] , zoals het aanvullen van mestkelders en het egaliseren van die percelen. De grond die voor de werkzaamheden nodig was is afkomstig van verschillende locaties. Uit de meldingen die hiervoor zijn gedaan op grond van het Bbk blijkt volgens het college dat het grondverzet en de kwaliteit van de aangevoerde grond voldoen aan de geldende eisen. Verder bevat het primaire besluit een overzicht van de meldingen die zijn gedaan voor de aangevoerde grond. Daarbij is per melding aangegeven om hoeveel grond het gaat en wat de herkomst van die grond is. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat, omdat niet is gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden, er geen reden is voor verder onderzoek naar de kwaliteit van de grond in de grondwal. Verder stelt het college in het primaire besluit dat het aannemelijk is dat de grondwal als geluidswal functioneert.
2.2
In het bestreden besluit heeft het college, in navolging van het advies van de commissie bezwaarschriften van de gemeente Hof van Twente van 8 november 2023, de motivering van de afwijzing van het verzoek van 25 mei 2023 aangevuld. In dit besluit heeft het college nader gemotiveerd waarom de huidige grondwal volgens hem niet in strijd is met de aanlegvergunning. Daarbij heeft het college onder meer verwezen naar de controle-rapporten van 5 juli 2022 en 25 oktober 2023. De controlerapporten van 5 juli 2022 zijn door een toezichthouder opgesteld naar aanleiding van het verzoek van 5 april 2022. Verder heeft het college in het bestreden besluit nader toegelicht waarom er een verschil is tussen de hoeveelheid aangevoerde grond en de hoeveelheid grond die feitelijk op de percelen aan de [adres 1] en [adres 2] aanwezig is.
De beroepsgronden van eiser
3. Eiser voert in beroep allereerst aan dat de grondwal bestaat uit grond die afkomstig is van verschillende locaties. Volgens eiser is meer grond aangevoerd dan op papier aangeleverd zou zijn. Een deel van de aangeleverde grond die niet op papier staat, is wel in de grondwal verwerkt, terwijl de herkomst en kwaliteit daarvan niet inzichtelijk zijn. Ook is volgens eiser niet alle aangelegde grond van een certificaat voorzien. Hij stelt dat ten onrechte geen grondonderzoek is uitgevoerd. Daarnaast had het college het verzoek van
25 mei 2023 ook moeten doorsturen naar het college van burgemeester en wethouders van Borne (hierna: b&w van Borne (enkelvoud)). Dat college is namelijk in dit geval mede bevoegd gezag, omdat een deel van de grondwal op grondgebied van de gemeente Borne ligt. Verder is de grondwal volgens eiser niet conform de aanlegvergunning aangelegd, omdat die niet hoog genoeg is. De grondwal heeft namelijk de functie van geluidswal en moet een hoogte van 5 meter hebben om als zodanig te kunnen functioneren. Nu krijgen de omliggende geluidsgevoelige objecten, waaronder de woning van eiser, niet de geluidsbescherming die wettelijk verplicht is, aldus eiser.
Afbakening van het bij de rechtbank voorliggende beroep
4.1
Het verzoek van 25 mei 2023 is te herleiden tot het gesteld overtreden van de navolgende wettelijke regelingen en bepalingen.
4.2
In het verzoek van 25 mei 2023 wordt gesteld dat er bodemvreemd materiaal en vervuilde en niet-gecertificeerde grond is aangevoerd naar de percelen aan de [adres 1] en [adres 2] en is verwerkt in de grondwal. Dit is een gestelde overtreding van de Wbb en het Bbk, zoals eiser ter zitting ook heeft bevestigd.
4.3
Zoals de rechtbank heeft uitgelegd in de hiervoor genoemde uitspraak van 19 april 2024, is de Afdeling in eerste (en enige) aanleg bevoegd om kennis te nemen van een beroep tegen besluiten op grond van de Wbb, indien het in beroep bestreden besluit is genomen voor 1 januari 2024. De rechtbank ziet geen reden om in dit geval anders te oordelen. Dit betekent dat de rechtbank niet bevoegd is om kennis te nemen van het door eiser ingestelde beroep, voor zover dat is gericht tegen het deel van het bestreden besluit dat betrekking heeft op de Wbb en het Bbk. Voor de motivering van dit oordeel verwijst de rechtbank naar rechtsoverweging 8.1 van de uitspraak van 19 april 2024, met dien verstande dat het in dit geval bestreden besluit is gedagtekend op 29 november 2023.
4.4
De rechtbank zal zich daarom onbevoegd verklaren om te beslissen op het beroep, voor zover dit ziet op het gesteld overtreden van bepalingen uit de Wbb en het Bbk, en het beroep - onder verwijzing naar artikel 6:15 van de Awb - in zoverre doorzenden naar de Afdeling.
4.5
In het verzoek van 25 mei 2023 wordt verder gesteld dat sprake is van illegale opslag van bodemvreemd materiaal en vervuilde grond (in de grondwal) en van het aanleggen van die grondwal in strijd met de aanlegvergunning. Dit duidt de rechtbank als gestelde overtredingen van de artikelen 2.1, eerste lid, onder b en c, en/of artikel 2.3, aanhef en onder b, van de Wet algemene bepalingen (Wabo), zoals die gold tot 1 januari 2024.
De rechtbank is bevoegd om in zo verre kennis te nemen van het beroep.
Wettelijk kader
5. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een verzoek om handhaving van de Wabo is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip, van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt.
Het verzoek om handhaving van de Wabo is gedaan op 25 mei 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo zoals deze gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Beoordeling van het bij de rechtbank voorliggende beroep
6. Een bestuursorgaan is bevoegd om handhavend op te treden door middel van het opleggen van een last onder bestuursdwang dan wel last onder dwangsom indien er sprake is van een overtreding, zijnde een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift. Wat betreft het college volgt dit uit artikel 125 Gemeentewet in samenhang met de artikelen 5:4 en 5:1 van de Awb.
Illegale opslag van bodemvreemd materiaal en/of vervuilde grond?
7.1
De rechtbank stelt vast dat eiser zijn stelling, dat op de percelen aan de [adres 1] en [adres 2] sprake is van illegale opslag van mogelijk verontreinigde bodemvreemde materialen, niet met concrete stukken heeft onderbouwd. Verder heeft eiser ter zitting verklaard dat hij niet zelf heeft gezien dat grond is aangevoerd van andere locaties (waaronder eisers perceel aan de [adres 3] ) dan de locaties die het college in het primaire besluit heeft genoemd, maar dat anderen daarover kunnen verklaren. De rechtbank is van oordeel dat dit onvoldoende is om aan te nemen dat op de percelen [adres 1] en/of [adres 2] in strijd met de voor die percelen geldende bestemming sprake is van illegale opslag van bodemvreemde of vervuilde grond. Het primaire besluit bevat een overzicht van de meldingen die zijn gedaan voor de aangevoerde grond en daarin is onder meer de herkomst van die grond aangegeven. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat bij het aanvoeren van de grond de geldende wet- en regelgeving is gevolgd. Eisers stelling dat niet te traceren is waar de grond in de grondwal vandaan komt, volgt de rechtbank daarom niet. Verder acht de rechtbank de uitleg van het college over waarom in de grondwal minder grond zit dan de totale hoeveelheid grond die is aangevoerd niet onlogisch. Zoals het college ter zitting ook heeft bevestigd, komt dat onder andere doordat de aangevoerde grond ook voor andere werkzaamheden op de percelen is gebruikt.
7.2
Op basis van wat hiervoor is overwogen, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten om te concluderen dat op de percelen aan de [adres 1] en [adres 2] sprake is van (met de bestemming strijdige) opslag van bodemvreemd materiaal of mogelijk vervuilde grond. Daarbij acht de rechtbank tevens van belang dat de grondwal al lange tijd aanwezig is op de percelen aan de [adres 1] en [adres 2] en dat de handhavingszaken van eiser daartegen ook al lange tijd lopen. Gelet hierop had het op de weg van eiser gelegen om hieromtrent met meer bewijs te komen dan alleen verklaringen van horen zeggen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Strijd met de aanlegvergunning?
8.1
In de controlerapporten van 5 juli 2022 is vastgesteld dat de grondwal een gemiddelde hoogte heeft van ongeveer 3,5 meter. Uit wat eiser op dit punt in beroep aanvoert, blijkt dat hij vindt dat de grondwal daadwerkelijk 5 meter hoog moet zijn, omdat die anders onvoldoende geluidwerend is.
8.2
Dit volgt de rechtbank niet. Uit de stukken die het college op 11 december 2024 heeft overgelegd leidt de rechtbank af dat de aanlegvergunning is verleend voor een aarden wal met een hoogte van maximaal 5 meter. Uit de aanlegvergunning blijkt niet dat de grondwal daadwerkelijk 5 meter hoog moet zijn en dat een lagere hoogte in strijd met die aanlegvergunning is. Verder zijn in de aanlegvergunning geen eisen gesteld aan de geluidwerende functie van de grondwal. Uit de aanlegvergunning blijkt niet dat de grondwal een minimale mate geluid moet tegenhouden om aan bepaalde wettelijke eisen te voldoen. Eiser heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat de feitelijke hoogte van de grondwal of de geluidwerendheid daarvan een overtreding van (een voorschrift uit) de aanlegvergunning oplevert, waartegen het college handhavend moet optreden. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Doorsturen verzoek van 25 mei 2023?
9.1
In reactie op eisers beroepsgrond over het doorsturen van het verzoek van 25 mei 2023 naar b&w van Borne omdat een deel van de grondwal in de gemeente Borne ligt, heeft het college in het verweerschrift van 5 april 2024 verklaard dat medewerkers van de gemeente Hof van Twente op 5 maart 2024 een aanvullende controle hebben uitgevoerd om de exacte ligging van de wal te bepalen. Hieruit is volgens het college gebleken dat naar schatting ongeveer 135 m³ grond van de grondwal op grondgebied van de gemeente Borne ligt.
9.2
In reactie hierop heeft eiser ter zitting aan de rechtbank gevraagd om het beroep op dit punt gegrond te verklaren, het bestreden besluit te vernietigen voor zover dit onderdeel van het verzoek van 25 mei 2023 niet is doorgestuurd naar b&w van Borne, het primaire besluit in zoverre te herroepen en het college op te dragen dit onderdeel van het verzoek alsnog door te sturen naar b&w van Borne.
9.3
Het college heeft zich in het verweerschrift van 5 april 2024, onder verwijzing naar de artikelen 2.4, eerste lid, en 5.2, eerste lid, van de Wabo, op het standpunt gesteld dat hij ook bevoegd is om te besluiten op het verzoek van 25 mei 2023, voor zover dat is gericht tegen het deel van de grondwal dat op het grondgebied van de gemeente Borne ligt. Verder heeft het college in het verweerschrift geconcludeerd dat handhavend optreden tegen dit deel van de grondwal onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. De redenen hiervoor zijn dat het deel van de grondwal dat in de gemeente Borne ligt volgens het college daarvoor te klein is in verhouding tot de totale inhoud/omvang van de grondwal (circa 4.233 m³). Daarbij acht het college ook van belang dat de afwijking op dit punt van de aanlegvergunning niet met het blote oog in het vrije veld waarneembaar is, dat eiser daar geen zicht op heeft en dat die niet tot reële hinder leidt.
9.4
De rechtbank volgt het betoog van het college. Dat motiveert de rechtbank als volgt.
9.4.1
Niet in geschil is dat het college op grond van artikel 2.4, eerste lid, van de Wabo bevoegd was om te beslissen op de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor het aanleggen van de grondwal en om die vergunning te verlenen. Gelet hierop en op het bepaalde in artikel 5.2, eerste lid, onder a, van de Wabo is het college dan ook bevoegd om handhavend op te treden tegen het uitvoeren van de grondwal in strijd met die omgevingsvergunning.
9.4.2
Het is vaste rechtspraak dat bestuursorganen in de regel gebruik moeten maken van hun bevoegdheid om handhavend op te treden en dat bij de vraag of van handhavend optreden mag worden afgezien, moet worden beoordeeld of handhavend optreden onevenredig is. Bij de toets aan het evenredigheidsbeginsel geldt de maatstaf van de zogeheten Harderwijk-uitspraak. [2] Dit betekent, kort gezegd, dat een besluit om handhavend op te treden geschikt en noodzakelijk moet zijn en dat vervolgens moet worden bekeken of dat besluit in de gegeven omstandigheden evenwichtig is. Handhavend optreden is alleen onevenredig als er in het concrete geval omstandigheden zijn waaraan een zodanig zwaar gewicht toekomt dat het algemeen belang dat gediend is met handhaving daarvoor moet wijken. Een bijzonder geval kan zich bijvoorbeeld voordoen bij concreet zicht op legalisatie, maar ook andere omstandigheden van het concrete geval kunnen leiden tot het oordeel dat er een bijzonder geval is. [3]
9.4.3
In dit geval gaat het om een grondwal met een inhoud van circa 4.233 m³, waarvan circa 3% (135 m³) in afwijking van de aanlegvergunning op grondgebied van de gemeente Borne ligt. De grondwal is al meer dan 10 jaar aanwezig op de percelen aan de [adres 1] en [adres 2] , op ruime afstand (enkele honderden meters) van de woning van eiser. Verder heeft eiser in ieder geval geen zicht op het deel van de grondwal dat in de gemeente Borne ligt en wordt hij door dat deel van de grondwal niet in zijn belangen geschaad. Deze omstandigheden brengen naar het oordeel van de rechtbank mee dat handhavend optreden tegen het deel van de grondwal dat op het gebied van de gemeente Borne ligt in dit geval niet meer evenwichtig zou zijn en daarom onevenredig in verhouding tot de daarmee te dienen doelen.
9.5
Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

10.1
De rechtbank is niet bevoegd om kennis te nemen van het beroep, voor zover dit betrekking heeft op het gestelde overtreden van bepalingen uit de Wbb en het Bbk.
De Afdeling is in eerste en enige instantie bevoegd om hiervan kennis te nemen en de
rechtbank zal zich in zoverre niet bevoegd verklaren en, onder verwijzing naar artikel 6:15 van de Awb, het beroep in zoverre doorzenden naar de Afdeling.
10.2
De rechtbank is wel bevoegd om kennis te nemen van het beroep, voor zover dit betrekking heeft op het gestelde overtreden van bepalingen uit de Wabo. Uit het voorgaande blijkt echter dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen overtredingen van bepalingen uit de Wabo zijn waartegen handhavend dient te worden opgetreden. Het beroep, voor zover dit ziet op het niet handhavend optreden tegen (gestelde) overtredingen van bepalingen van de Wabo, is daarom ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van het handhavingsverzoek van eiser in zoverre in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van het beroep, voor zover dit betrekking heeft op de Wbb en het Bbk;
- zendt het beroepschrift op grond van artikel 6:15 van de Awb in zoverre door naar de Afdeling om het beroep in zo verre in behandeling te nemen;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P.W. Esmeijer, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.J.H. Bijleveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 5 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:678, rechtsoverweging 6.1.