3.3.1Organisatie en werkwijze
Het onderzoek Waterscheerling is door de FIOD gestart naar aanleiding van fraudemeldingen bij de Belastingdienst en signalen van de Financial Intelligence Unit (FIU) over bedrijven die actief zijn in de riooltechniek. De meldingen hadden onder meer betrekking op de bedrijven [bedrijf 4] , [bedrijf 5] , [bedrijf 6] en [bedrijf 7] . Dit zijn eenmanszaken van respectievelijk [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] . Dit zijn broers en neven van elkaar, en medeverdachten. Omwille van de begrijpelijkheid en leesbaarheid van het vonnis, worden de verdachten hierna bij hun voornaam genoemd.
De organisatie van de verdachten
De rechtbank leidt uit het dossier en de verklaringen van [medeverdachte 3] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] op zitting het volgende af.
[medeverdachte 2] begon op 10 november 2014 met zijn eenmanszaak [bedrijf 4] (hierna: [bedrijf 4] ). De eenmanszaak had onder meer als activiteit Loodgieter/Loodgieterswerk. Later breidde hij zijn activiteiten uit. Er werden verschillende B.V.’s opgericht en [medeverdachte 2] nam andere monteurs als onderaannemer in de arm die de opdrachten bij de klanten uitvoerden. Dit betroffen onder andere [medeverdachte 2] broer [medeverdachte 3] en zijn neven [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] . In totaal hebben enkele tientallen monteurs voor [medeverdachte 2] gewerkt.
-
De B.V.’s
Op 20 december 2019 is [bedrijf 1] B.V. opgericht. Tot en met 10 mei 2021 was [medeverdachte 2] enig bestuurder. Zijn broer [verdachte] werd enig bestuurder vanaf 10 mei 2021.
[bedrijf 1] B.V. is een holding, en enig bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 2] B.V.
[bedrijf 2] B.V. is op 8 september 2020 opgericht en heeft als activiteiten acquisitie van opdrachten binnen diverse facilitaire gebieden.
[bedrijf 3] B.V. is op 17 september 2020 opgericht en heeft als activiteiten overige zakelijke dienstverlening. [verdachte] was vanaf 1 mei 2021 één van de bestuurders.
-
De bedrijfsvoering
De opdrachten kwamen binnen via ‘de centrale’. Hier werkten onder andere [medeverdachte 2] en zijn broer [verdachte] . [verdachte] zette vanuit [bedrijf 3] B.V. het callcenter voor de organisatie op. [medeverdachte 2] zorgde ervoor dat bij zoekopdrachten via Google de contactgegevens van de eenmanszaken hoog op de lijst stonden, zodat potentiële klanten met name bij spoedopdrachten terechtkwamen bij de organisatie. In het callcenter werden de telefonische opdrachten aangenomen en uitgezet naar de diverse monteurs. Ook werd vanuit het callcenter de klachtenafhandeling gedaan. [verdachte] ontving hiervoor een managementvergoeding, die hij in de periode van januari 2021 tot en met september 2022 factureerde aan [bedrijf 2] B.V.
Nieuwe monteurs startten op verzoek van [medeverdachte 2] een eigen eenmanszaak, openden een zakelijke bankrekening en leverden hun pinpas, pincode en DigiD in bij de organisatie.
De monteurs voerden de opdrachten bij de klanten uit. Zij kregen daartoe een tablet, waarop zij hun planning konden zien en waarin zij de door hen verrichte werkzaamheden registreerden. Ook kregen ze een mobiel pinapparaat. In het onderzoek zijn pinapparaten van [bedrijf 8] en van [bedrijf 9] gevonden. Betaling door de klanten vond plaats door gebruikmaking van de pinapparaten, via een Tikkie, overboeking of contant. De niet-contante betalingen kwamen aanvankelijk binnen op de zakelijke bankrekeningen van de monteurs, die door de organisatie werden beheerd. Later begonnen de banken vragen te stellen over de geldstromen op de bankrekeningen, en werden ook bankrekeningen afgesloten. Vervolgens werden er Bulgaarse bankrekeningen op naam van [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] geopend, waarop geldbedragen die door opdrachtgevers werden betaald via [bedrijf 9] terecht kwamen. De gelden werden vervolgens overgemaakt naar bankrekeningen van [bedrijf 1] B.V., [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 3] B.V.
De monteurs ontvingen 15% tot 20% van de door hen gerealiseerde omzet. Ze betaalden
€ 363,-- per maand aan administratiekosten aan de organisatie.
Vanaf het moment dat er meerdere monteurs werkzaam waren voor de organisatie, stopten [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] met hun monteurswerkzaamheden en verrichtten zij meer faciliterende werkzaamheden. Zij voorzagen nieuwe monteurs van vervoermiddelen, zoals een busje, gereedschappen en materialen en stonden monteurs bij die hulp nodig hadden. [medeverdachte 3] haalde ook nieuwe monteurs binnen. [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] namen ook van monteurs bankpassen, pincodes en de DigiD in ontvangst om die vervolgens af te geven aan [medeverdachte 2] .
[medeverdachte 1] , de vrouw van [medeverdachte 2] , had een administratiekantoor, genaamd [bedrijf 10] . Zij deed met [medeverdachte 2] de administratie van alle eenmanszaken en de B.V.’s en diende de belastingaangiften in. De administratie van de organisatie werd beheerd via Dropbox en was toegankelijk voor meerdere personen. De ‘eigenaar’ van de verschillende digitale mappen met administratie was [medeverdachte 1] .
Uit het onderzoek van de FIOD is naar voren gekomen dat een groot deel van de aangiften voor de omzetbelasting van eenmanszaken [bedrijf 10] , [bedrijf 4] , [bedrijf 5] , [bedrijf 7] en [bedrijf 6] en de vennootschappen [bedrijf 1] B.V., [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 3] B.V. onjuist en/of onvolledig zijn gedaan.
Het oogmerk van de organisatie
De verdachten wordt onder andere verweten dat zij hebben deelgenomen aan een criminele organisatie die het plegen van onder meer oplichting tot oogmerk had. Nu dit verwijt bij de behandeling van de strafzaken veel aandacht heeft gehad, zal de rechtbank zich daarover eerst uitlaten.
Het dossier bevat zeven aangiften van oplichting tegen met name [medeverdachte 4] en twee meldingen over [bedrijf 4] en [bedrijf 6] .
In de meldingen wordt gesteld dat de bedrijven slecht werk leverden. Verstoppingen zouden niet verholpen zijn en er zouden extreem hoge bedragen in rekening zijn gebracht. Monteurs zouden zich hebben voorgedaan als werknemer van een ander bedrijf. Ook zouden monteurs onduidelijk zijn over de tarieven.
Het dossier bevat verder berichtgeving van de televisieprogramma’s Tros Opgelicht?! en Max Meldpunt over ‘malafide rioolontstoppers’. Uit die berichtgeving is echter niet af te leiden of dit over aan de organisatie gelieerde monteurs gaat.
Een aantal monteurs die als onderaannemer voor de organisatie hebben gewerkt, is door de FIOD verhoord. Over de werkwijze van de organisatie hebben zij het volgende verklaard.
[naam 2] is ingewerkt door een neef van [medeverdachte 2] . Die neef vroeg enorme bedragen. De monteurs mochten hun eigen bedragen bepalen. [naam 2] vroeg zelf nooit veel. Hij sprak een prijs af met de klant en ging na akkoord van de klant aan het werk. Ook [naam 3] verklaarde dat hij de prijzen zelf mocht vaststellen. Hij rekende een starttarief inclusief voorrijkosten. Dan nam hij de meters door. Hij rekende nooit meer meters spiraal dan hij gebruikte.
[naam 4] verklaarde dat hij werd ingewerkt door iemand en dat hij schrok van de prijzen die werden gerekend. Verder verklaarde hij dat de organisatie een boete in rekening bracht bij monteurs als een klant een klacht indiende.
Ook [naam 5] noemde de prijzen die werden gerekend absurd hoog.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat op basis van de wijze van het presenteren van diensten en tarieven, de aanname van een valse hoedanigheid (het zich voordoen als een werknemer van een ander bedrijf), het in strijd met de waarheid verkondigen dat de kosten gedekt worden door de verzekering en het melden van de kosten van het gebruik per meter spiraal, maar niet vermelden om hoeveel meter het gaat, geconcludeerd kan worden dat sprake was van oplichting.
De rechtbank overweegt dat voor het bewijs van het oogmerk van de organisatie onder meer betekenis kan toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd, en aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op het doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie.
De rechtbank stelt vast dat de meldingen van klanten niet verder zijn onderzocht. De aangiften van oplichting die tegen [medeverdachte 4] zijn gedaan, zijn geseponeerd. Daar waar het de oplichting betreft, is dus geen sprake van concrete, binnen de organisatie reeds gepleegde misdrijven waaruit het oogmerk van de organisatie blijkt.
Vast staat dat in bepaalde gevallen hoge prijzen werden gerekend. Hiermee staat echter niet vast dat de organisatie het plegen van oplichting tot oogmerk had.
Uit de verklaringen van de monteurs volgt dat monteurs vrij waren om hun eigen prijzen te bepalen. In de periode van 20 juli 2020 tot en met 26 april 2023 is in totaal € 35.533.575,77 omgezet. Dat is een omzet van meer dan € 1.000.000,-- per maand, waarvoor honderden opdrachten werden uitgevoerd. In de gehele periode zijn tientallen monteurs actief geweest voor de organisatie. In dat verband zijn de zeven aangiften en twee meldingen die uit het dossier blijken volstrekt onvoldoende voor de conclusie dat de gehele organisatie het oogmerk had tot het plegen van oplichting.
Ook de door de officier van justitie gestelde leugenachtige mededelingen kunnen niet leiden tot het oordeel dat de organisatie het plegen van oplichting tot oogmerk had.
Wel volgt uit het dossier dat door de organisatie structureel onjuiste belastingaangiften werden gedaan en dat de opbrengsten hiervan werden witgewassen. De rechtbank zal dit in de navolgende paragrafen per tenlastegelegd feit bespreken.
3.3.2Feit 1 – De aangiften voor de omzetbelasting van de B.V.’s
3.3.2.1 De feiten en omstandigheden
[verdachte] was vanaf 10 mei 2021 bestuurder van [bedrijf 1] B.V.
In de periode van 30 juli 2021 tot en met 19 oktober 2022 zijn de aangiften voor de omzetbelasting over het tweede, derde en vierde kwartaal van 2021 en het eerste, tweede en derde kwartaal van 2022 ingediend. De aangiften over 2021 zijn ingediend door [bedrijf 10] . De aangiften over 2022 zijn ingediend door [bedrijf 1] B.V. Alle aangiften betroffen nihilaangiften.
Uit analyse van de bankrekening van [bedrijf 1] B.V. is gebleken dat in elk van de kwartalen wel omzet is gerealiseerd. Daarover was [bedrijf 1] B.V. in totaal
€ 112.032,-- aan omzetbelasting verschuldigd.
[verdachte] was vanaf 10 mei 2021 middellijk bestuurder van [bedrijf 2] B.V.
In de periode van 30 juli 2021 tot en met 19 augustus 2022 zijn de aangiften voor de omzetbelasting over het vierde kwartaal van 2020, het eerste en vierde kwartaal van 2021 en het eerste en tweede kwartaal van 2022 ingediend. De aangiften over 2020 en 2021 zijn ingediend door [bedrijf 10] . De aangiften over 2022 zijn ingediend door [bedrijf 2] B.V. Met uitzondering van de aangifte over het vierde kwartaal van 2021 stond bij elke aangifte het telefoonnummer [telefoonnummer 1] vermeld.
De aangifte over het vierde kwartaal van 2020 betrof een nihilaangifte. Uit analyse van de bankrekening van [bedrijf 2] B.V. bleek dat de daadwerkelijke omzet in dat kwartaal
€ 631.653,-- bedroeg en dat [bedrijf 2] B.V. daarover € 132.647,-- aan omzetbelasting verschuldigd was.
In de aangifte over het eerste kwartaal van 2021 werd een omzet van € 35.451,-- en een verschuldigde omzetbelasting van € 7.445,-- aangegeven. Op de bankrekening van [bedrijf 2] B.V. is in dit kwartaal echter € 46.929,-- ontvangen, waarover [bedrijf 2] B.V.
€ 9.855,--aan omzetbelasting verschuldigd was.
Het totale nadeel aan niet afgedragen belasting bedraagt € 2.410,--.
In de aangifte over het vierde kwartaal van 2021 werd een omzet van € 210.529,-- en een verschuldigde omzetbelasting van € 44.211,-- aangegeven. Op de bankrekening van [bedrijf 2] B.V. is in dit kwartaal echter € 412.484,-- ontvangen, waarover [bedrijf 2] B.V.
€ 86.621,-- aan omzetbelasting verschuldigd was.
Het totale nadeel aan niet afgedragen belasting bedraagt € 42.410,--.
In de aangifte over het eerste kwartaal van 2022 werd een omzet van € 265.870,-- en een verschuldigde omzetbelasting van € 55.833,-- aangegeven. Op de bankrekening van [bedrijf 2] B.V. is in dit kwartaal echter € 606.841,-- ontvangen, waarover [bedrijf 2] B.V.
€ 127.436,-- aan omzetbelasting verschuldigd was.
Het totale nadeel aan niet afgedragen belasting bedraagt € 71.603,--.
In de aangifte over het tweede kwartaal van 2022 werd een omzet van € 138.450,-- en een verschuldigde omzetbelasting van € 29.075,-- aangegeven. Op de bankrekening van [bedrijf 2] B.V. is in dit kwartaal echter € 368.255,-- ontvangen, waarover [bedrijf 2] B.V.
€ 77.333,-- aan omzetbelasting verschuldigd was.
Het totale nadeel aan niet afgedragen belasting bedraagt € 48.258,--.
Vanaf 1 mei 2021 is [verdachte] een van de bestuurders van [bedrijf 3] B.V.
In de periode van 30 juli 2021 tot en met 18 augustus 2022 zijn de aangiften voor de omzetbelasting over het tweede en vierde kwartaal van 2021 en het eerste en tweede kwartaal van 2022 ingediend. Bij alle aangiften stond het telefoonnummer [telefoonnummer 1] vermeld.
In de aangifte over het tweede kwartaal van 2021 werd een omzet van € 33.000,-- en een verschuldigde omzetbelasting van € 6.930,-- aangegeven. Op de bankrekening van [bedrijf 3] B.V. is in dit kwartaal echter € 171.676,-- ontvangen, waarover [bedrijf 3] B.V. € 36.052,-- aan omzetbelasting verschuldigd was.
Het totale nadeel aan niet afgedragen belasting bedraagt € 29.122,--.
In de aangifte over het vierde kwartaal van 2021 werd een omzet van € 363.431,-- en een verschuldigde omzetbelasting van € 76.320,-- aangegeven. Op de bankrekening van [bedrijf 3] B.V. is in dit kwartaal echter € 380.565,-- ontvangen, waarover [bedrijf 3] B.V. € 79.918,-- aan omzetbelasting verschuldigd was.
Het totale nadeel aan niet afgedragen belasting bedraagt € 3.598,--.
In de aangifte over het eerste kwartaal van 2022 werd een omzet van € 256.945,-- en een verschuldigde omzetbelasting van € 53.958,-- aangegeven.
Op de bankrekening van [bedrijf 3] B.V. is in dit kwartaal echter € 264.679,-- ontvangen, waarover [bedrijf 3] B.V. € 55.582,-- aan omzetbelasting verschuldigd was.
Het totale nadeel aan niet afgedragen belasting bedraagt € 1.624,--.
In de aangifte over het tweede kwartaal van 2022 werd een omzet van € 320.443,-- en een verschuldigde omzetbelasting van € 67.293,-- aangegeven.
Op de bankrekening van [bedrijf 3] B.V. is in dit kwartaal echter € 328.855,-- ontvangen, waarover [bedrijf 3] B.V. € 69.059,-- aan omzetbelasting verschuldigd was.
Het totale nadeel aan niet afgedragen belasting bedraagt € 1.766,--.
Op grond van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden stelt de rechtbank vast dat de in de tenlastelegging onder 1 genoemde belastingaangiften onjuist zijn. Steeds is te weinig omzet aangegeven. Daardoor is steeds te weinig belasting geheven.
heeft verklaard dat hij zich slechts heeft beziggehouden met reguliere bedrijfs-activiteiten en dat hij geen verantwoordelijkheden had op het gebied van de administratie en de belastingaangiften. Hij gaf naar eigen zeggen slechts informatie door aan [medeverdachte 1] als zij daar om vroeg.
De rechtbank stelt de verklaring van [verdachte] als ongeloofwaardig terzijde, op basis van de volgende feiten en omstandigheden:
- [verdachte] was vanaf mei 2021 bestuurder van [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 3] B.V., en middellijk bestuurder van [bedrijf 2] B.V.
- Het telefoonnummer van [verdachte] staat vermeld op de omzetbelastingaangifte van [bedrijf 1] over het eerste en derde kwartaal van 2022.
- Op de laptop van [verdachte] is een lijst gevonden met de inloggegevens voor eHerkenning van een aantal eenmanszaken en de B.V.’s. Een aantal aangiften voor de omzetbelasting van [bedrijf 1] B.V., [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 3] B.V. is ingediend met gebruik van eHerkenning.
- Er zijn facturen van KPN inzake eHerkenning, gericht aan [verdachte] , gevonden.
- Onderaannemers [naam 2] en [naam 3] hebben verklaard dat [verdachte] wist wanneer btw-aangifte werd gedaan en dat onder andere hij de boekhouding regelde.
- Uit chatgesprekken tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] blijkt dat [medeverdachte 1] de omzetten van de onderaannemers overboekte en dat [verdachte] daar achteraf facturen bij maakte.
- Op de laptop van [verdachte] is een document met een werkinstructie voor [naam 6] gevonden, waarin instructies staan met betrekking tot werkzaamheden op het gebied van onder andere loonadministratie en het bijhouden van de bankmutaties van monteurs. [verdachte] kent dit document.
- Daarnaast stonden op de laptop van [verdachte] overzichten van de administratie van [bedrijf 3] B.V. van de jaren 2021 en 2022, met de in de belastingaangiften vermelde omzet en de daadwerkelijk gemaakte omzet.
- [verdachte] heeft een lijst met verbeterpunten opgesteld, waarop onder andere staat: ‘Wij moeten onszelf niet wijsmaken dat wat wij doen goed is want de constructie is niet correct. We moeten alles netjes kunnen verklaren.’
Op basis van genoemde feiten en omstandigheden acht de rechtbank bewezen dat [verdachte] betrokken was bij en wetenschap had van de administratie van de organisatie, het (achteraf) verantwoorden van geldstromen en het indienen van onjuiste belastingaangiften.
De rechtbank acht bewezen dat [verdachte] daarbij nauw en bewust heeft samengewerkt met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] en overweegt daartoe het volgende.
[medeverdachte 2] was de leider van de organisatie. Hij bepaalde het beleid binnen de organisatie. Er gebeurde niets zonder zijn toestemming. Zowel met zijn eenmanszaak [bedrijf 4] als in zijn hoedanigheid van bestuurder van [bedrijf 1] B.V. tot 10 mei 2021 was [medeverdachte 2] gehouden om omzetbelastingaangifte te doen voor deze bedrijven en [bedrijf 2] B.V.
Als bestuurder was ook [verdachte] gehouden om omzetbelastingaangifte te doen voor [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] B.V. (vanaf 10 mei 2021) en [bedrijf 3] B.V.
De administratie van alle ondernemingen die deel uit maakten van de organisatie, werd centraal beheerd door [bedrijf 10] . Bijna alle in de tenlastelegging genoemde aangiften voor de omzetbelasting van [bedrijf 4] , [bedrijf 1] B.V., [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 3] B.V. zijn ingediend door [bedrijf 10] . Veelal staat telefoonnummer [telefoonnummer 1] vermeld als telefoonnummer van de contactpersoon. Dit is het telefoonnummer van [medeverdachte 1] . Bij de aangiften die niet door [bedrijf 10] zijn ingediend, staat wel het telefoonnummer van [medeverdachte 1] vermeld. Bij een aantal aangiften is het telefoonnummer van [verdachte] vermeld.
[medeverdachte 1] wordt door [verdachte] en [medeverdachte 4] genoemd als degene die de belastingaangiften deed. Dit blijkt ook uit chatgesprekken tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] , waarin [medeverdachte 1] schijft btw-aangifte te zullen doen en in de digitale map die haar naam draagt, zijn ook Excel bestanden met omzet en belastingaangiften aangetroffen. De rechtbank acht dan ook bewezen dat [medeverdachte 1] de feitelijke indiener van de in de tenlastelegging genoemde belastingaangiften was.
Dat [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [verdachte] op de hoogte waren van de werkelijke omzet van de organisatie blijkt uit overzichten van de btw-aangiften van [bedrijf 3] B.V. over de jaren 2021 en 2022, die zijn aangetroffen in de administratie van de organisatie. In deze overzichten staat ook de werkelijke omzet per kwartaal vermeld. Deze cijfers komen nagenoeg overeen met de onderzoeksresultaten van de FIOD. Uit het feit dat de administratie van alle aan de organisatie gelieerde ondernemingen centraal door [bedrijf 10] werd beheerd, leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [verdachte] zicht hadden op de omzetten van de verschillende ondernemingen, waaronder ook de omzetten van [bedrijf 1] B.V., [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 3] B.V. De verklaring van [medeverdachte 2] dat de organisatie te hard groeide en dat de administratie hem boven het hoofd groeide, stelt de rechtbank dan ook als ongeloofwaardig terzijde.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [verdachte] opzettelijk, wetende wat de werkelijke omzetten van [bedrijf 1] B.V., [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 3] waren, onjuiste aangiften voor de omzetbelasting hebben gedaan.
Daderschap van [bedrijf 1] B.V., [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 3] B.V.
Vervolgens is het de vraag of het doen van onjuiste aangiften voor de omzetbelasting aan [bedrijf 1] B.V., [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 3] B.V. kan worden toegerekend. De rechtbank is van oordeel dat de tenlastegelegde gedragingen hebben plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersonen en in redelijkheid aan [bedrijf 1] B.V., [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 3] B.V. kunnen worden toegerekend.
[verdachte] was vanaf mei 2021 bestuurder van [bedrijf 1] B.V., [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 3] B.V. Hij was belast met de dagelijkse leiding van deze vennootschappen en had inzicht in de (financiële) administraties. Hij was op de hoogte van de werkelijke omzetten van deze bedrijven. Als bestuurder was [verdachte] bevoegd om maatregelen te nemen tegen het indienen van onjuiste belastingaangiften en was hij daartoe ook redelijkerwijs gehouden. Desondanks heeft hij nagelaten om in te grijpen en heeft hij de belastingfraude voort laten duren.
De rechtbank is op grond van deze overwegingen van oordeel dat [verdachte] feitelijke leiding heeft gegeven aan de onder feit 1 tenlastegelegde verboden gedragingen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] feitelijke leiding heeft gegeven aan het door [bedrijf 1] B.V., [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 3] B.V. tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk indienen van onjuiste aangiften voor de omzetbelasting.
Uit de nadeelberekening van de Belastingdienst ten aanzien van [bedrijf 2] B.V. volgt dat de aangifte voor de omzetbelasting van [bedrijf 2] B.V. over het derde kwartaal van 2021 weliswaar onjuist is, maar dat in die aangifte teveel omzet is aangegeven, waardoor over dat kwartaal teveel belasting is geheven. De rechtbank zal [verdachte] ten aanzien van deze aangifte vrijspreken, nu in dit geval niet is voldaan aan het strekkingsvereiste.
3.3.3Feit 2 - witwassen
Onder feit 2 van de tenlastelegging wordt [verdachte] verweten dat hij, kort gezegd, een gewoonte heeft gemaakt van het witwassen van meerdere geldbedragen.
-
Geldstromen B.V.’s
De omzetten van de onderaannemers vloeiden voor een deel richting de B.V.’s. In de periode voor 10 mei 2021 ontving [verdachte] € 38.962,-- van de omzetten van de onderaannemers via [bedrijf 1] B.V. en € 32.121,-- via [bedrijf 2] B.V. Na 10 mei 2021 ontving hij nog eens € 174.956,-- via [bedrijf 2] B.V.
De rechtbank heeft onder 1 bewezen verklaard dat [verdachte] – als feitelijk leidinggever – opzettelijk onjuiste aangiften voor de omzetbelasting op naam van [bedrijf 1] B.V, [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 3] B.V. heeft gedaan. Ook zijn de aangiften omzetbelasting over het derde kwartaal van 2018 tot en met het vierde kwartaal van 2022 op naam van (de eenmanszaken van) [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] opzettelijk onjuist gedaan.
Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een patroon van belastingfraude bij alle bij de organisatie betrokken ondernemingen, dat zich in elk geval vanaf het derde kwartaal van 2018 tot en met het vierde kwartaal van 2022 heeft voorgedaan.
De rechtbank overweegt in dit verband vervolgens dat vermogensbestanddelen waarover men de beschikking heeft doordat belasting is ontdoken, kunnen worden aangemerkt als voorwerpen ‘afkomstig (...) uit enig misdrijf’ in de zin van de artikelen 420bis, 420ter en 420quater van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
In het geval dat van misdrijf afkomstige vermogensbestanddelen zijn vermengd met vermogensbestanddelen die zijn verkregen door middel van legale activiteiten, kan het aldus vermengde vermogen worden aangemerkt als “mede” of “deels” uit misdrijf afkomstig.
In dit geval staat vast dat de medeverdachten en de B.V.’s een deel van hun vermogen hadden moeten afdragen aan de Belastingdienst, als over de jaren 2018 tot en met 2022 juiste aangiften omzetbelasting waren ingediend.
Hierdoor zijn van misdrijf afkomstige vermogensbestanddelen vermengd met legale inkomsten.
Gelet op het totale door de Belastingdienst berekende bedrag van € 445.470,-- dat door [bedrijf 1] BV., [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 3] B.V. aan omzetbelasting betaald had moeten worden, is in ieder geval sprake van een aanzienlijk geldbedrag dat kan worden aangemerkt als van misdrijf afkomstig.
Met betrekking tot het verbergen of verhullen van de criminele herkomst
Tenlastegelegd is dat de geldbedragen afkomstig zijn uit enig misdrijf. Bewezenverklaard kan worden dat die geldbedragen (in ieder geval deels) afkomstig zijn uit eigen misdrijf.
Voor een bewezenverklaring van (gewoonte)witwassen moet in geval van geldbedragen die afkomstig zijn uit eigen misdrijf sprake zijn van een gedraging die meer omvat dan het enkele voorhanden hebben en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft. Daarbij geldt dat het enkele voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf, niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp.
In de tenlastegelegde periode is een deel van de omzetten van de onderaannemers via de bankrekeningen van de B.V.’s naar de bankrekening van [verdachte] gevloeid. Gelet op de rolverdeling binnen de organisatie, zoals die onder 3.3.1 is besproken, acht de rechtbank bewezen dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] de verschillende bankrekeningen beheerden en deze overboekingen hebben verricht.
Door deze constructie waarbij zonder redelijke economische grond met geld wordt geschoven waarbij gebruik wordt gemaakt van meerdere (buitenlandse) rekeningen en gelet op de verhullende omschrijvingen bij de transacties is naar het oordeel van de rechtbank sprake geweest van het verbergen en verhullen van de werkelijke aard, herkomst en rechthebbende van dat die geldbedragen en het verwerven, voorhanden hebben en overdragen van die bedragen.
Dat, zoals [verdachte] heeft verklaard, de betalingen vergoedingen zouden zijn geweest voor de door hem verrichte diensten, doet daar niets aan af. Gelet op hetgeen onder 3.3.2.2 is overwogen, wist [verdachte] dat het geld dat hij van [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] B.V. ontving van belastingfraude afkomstig was.
Op grond van voorgaande overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich samen met anderen in de periode van 1 januari 2018 tot heden schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van meerdere geldbedragen en goederen.
Gelet op de duur van de periode, het aantal en de omvang van de transacties is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt. Ook is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] heeft witgewassen in de uitoefening van zijn bedrijf, nu de witwashandelingen hebben plaatsgevonden in het kader van de organisatie.
3.3.4Feit 3 – Feitelijke leiding geven aan het witwassen door [bedrijf 1] B.V.
3.3.4.1 De feiten en omstandigheden
Onder feit 3 van de tenlastelegging wordt [verdachte] verweten dat hij feitelijk leiding/opdracht heeft gegeven aan [bedrijf 1] BV terzake van het witwassen van een betaling van ongeveer € 300.000,-- aan [naam 1] .
Met betrekking tot de betaling van ongeveer € 300.000,--
In de periode van 15 december 2021 tot en met 23 mei 2022 hebben negentien betalingen plaatsgevonden vanaf bankrekening [rekeningnummer 1] ten name van [bedrijf 1] B.V. op rekeningnummer [rekeningnummer 2] ten name van [naam 1] , onder vermelding van verschillende factuurnummers. De overboekingen bedroegen in totaal
€ 301.648,20.
Met betrekking tot de herkomst van ongeveer €300.000,--
Onder verwijzing naar hetgeen onder 3.3.3.2 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat het bedrag van € 301.648,20,-- dat door [bedrijf 1] B.V. aan [naam 1] is betaald, dient te worden aangemerkt als ‘geheel of gedeeltelijk’ van misdrijf afkomstig.
Met betrekking tot de verbergen of verhullen van de criminele herkomst
Bij de aan [naam 1] gedane negentien betalingen staan factuurnummers vermeld, doch geen enkele factuur is in de administratie van [bedrijf 1] B.V. aangetroffen.
Door deze betalingen is naar het oordeel van de rechtbank sprake van het verbergen en verhullen van de werkelijke aard, de herkomst en de rechthebbende van dat geld en het voorhanden hebben en overdragen van dat geld.
Daderschap van [bedrijf 1] B.V.
Vervolgens is het de vraag of deze verboden gedraging aan [bedrijf 1] B.V. kan worden toegerekend. Het overboeken van geldbedragen is een gedraging die past in de normale bedrijfsvoering van [bedrijf 1] B.V. De tenlastegelegde gedragingen hebben dan ook plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon en kunnen in redelijkheid aan [bedrijf 1] B.V. worden toegerekend.
De rechtbank is van oordeel dat [verdachte] feitelijke leiding heeft gegeven aan het witwassen door [bedrijf 1] B.V. en verwijst daarbij naar de overwegingen ten aanzien van het feitelijke leidinggeven door [verdachte] aan het onder 1 tenlastegelegde feit. [verdachte] heeft verzuimd in te grijpen, terwijl hij op de hoogte was van de belastingfraude. Daarmee wist hij ook dat het geld dat aan [naam 1] is betaald (geheel of gedeeltelijk) van misdrijf afkomstig was.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] feitelijke leiding heeft gegeven aan het door [bedrijf 1] B.V. witwassen van ongeveer € 300.000,--, terwijl zij dat heeft gedaan in de uitoefening van haar bedrijf.
3.3.5Feit 4 – Deelname aan een criminele organisatie
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie onder een organisatie in de zin van artikel 140 Sr wordt verstaan een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen ten minste twee personen. Van deelneming aan een dergelijke organisatie kan slechts sprake zijn, als verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen, dan wel die ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in artikel 140 Sr bedoelde oogmerk. Voor deelneming is voldoende dat verdachte in zijn algemeenheid weet dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
De rechtbank heeft hiervoor reeds bewezen verklaard dat [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [verdachte] zich in de periode van 1 januari 2018 tot en met heden schuldig hebben gemaakt aan belastingfraude en witwassen.
Het samenwerkingsverband en het oogmerk
Op basis van al hetgeen hiervoor is overwogen, stelt de rechtbank vast dat sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband. Hoewel op het oog normale bedrijfsactiviteiten (namelijk loodgieterswerkzaamheden) ontplooid werden, had de organisatie het doel om belastingfraude en witwassen te plegen. Dat blijkt uit de bedrijfsvoering van de organisatie. De organisatie faciliteerde monteurs bij hun werkzaamheden en nam hen vervolgens hun administratie en financiële bedrijfsvoering uit handen. De organisatie deed de administratie en de belastingaangiften van de eenmanszaken van de monteurs en had de beschikking over hun bankgegevens, bankpassen en pincodes.
Daardoor was de organisatie in staat de omzetten van de verschillende onderaannemers te beheren. De geldstromen werden, soms met verhullende omschrijvingen, over de zakelijke bankrekeningen van de onderaannemers en de B.V.’s en de Bulgaarse bankrekeningen op naam van [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] geleid. Binnen deze constructie kon de organisatie belastingfraude plegen en grote bedragen witwassen.
Binnen de organisatie was sprake van een taakverdeling. De rechtbank verwijst voor wat betreft de rollen van de deelnemers aan de organisatie naar hetgeen daarover in paragraaf 3.3.1 is overwogen. Daaruit volgt dat [medeverdachte 2] is aan te merken als de oprichter en leider van de organisatie. Hij stuurde de organisatie aan en bepaalde het beleid.
[medeverdachte 1] was de boekhouder van de organisatie. Zij deed de administratie en diende de belastingaangiften in, waardoor zij een cruciale rol vervulde binnen de organisatie. Door de cruciale rol die zij vervulde, is ook zij aan te merken als medebestuurder.
[verdachte] ondersteunde [medeverdachte 1] , door gegevens met haar te delen en door te overleggen over de geldstromen die over de verschillende bankrekeningen liepen. Vanaf mei 2021 was hij (middellijk) bestuurder van [bedrijf 1] B.V., [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 3] B.V. Hij was op de hoogte van de werkelijke omzet van deze drie B.V.’s en van de onjuiste belastingaangiften die namens deze B.V.’s werden ingediend. In de hoedanigheid van (middellijk) bestuurder heeft hij feitelijke leiding gegeven aan het door de B.V.’s opzettelijk indienen van onjuiste belastingaangiften. Ook [verdachte] is aan te merken als medebestuurder van de organisatie.
[medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [verdachte] wisten van het criminele oogmerk van de organisatie en streefden met de werkzaamheden die zij binnen de organisatie hebben verricht de verwezenlijking van dat oogmerk na.
[bedrijf 1] B.V., [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 3] B.V. werden gebruikt om de zakelijke activiteiten van de organisatie te ontplooien. Deze vennootschappen fungeerden als doorgeefluik van de omzetten van de onderaannemers. Ook zij hebben deelgenomen aan de organisatie, door belastingfraude te plegen en het van die belastingfraude afkomstige vermogen wit te wassen.
Uit het voorgaande blijkt dat de samenwerking van de (rechts)personen een duurzaam en gestructureerd karakter had en dat [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , [verdachte] en de vennootschappen een groot aandeel hebben gehad en ondersteuning hebben geboden aan de gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met het verwezenlijken van het oogmerk van de organisatie. Eerder heeft de rechtbank overwogen dat bewezen is dat [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [verdachte] belastingfraude hebben gepleegd en dat zij voorwerpen hebben witgewassen. Zij wisten dan ook dat de organisatie het oogmerk had misdrijven te plegen.
Zoals overwogen, voerden de monteurs de loodgieterswerkzaamheden uit. Zij moesten de bankgegevens en bankpas van hun zakelijke bankrekening en hun DigiD-inloggegevens afstaan, maar hadden geen zicht op de (verweten) gedragingen van [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [verdachte] . De monteurs ontvingen alleen een overzicht van hun eigen omzet, waarvan een percentage werd uitbetaald op hun privérekening.
Hoewel [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] , respectievelijk als broer en neven van [medeverdachte 2] , in de ogen van sommige monteurs een hogere positie binnen de organisatie hadden, verschilde hun rol binnen de organisatie niet wezenlijk van die van de andere monteurs. Zij zijn alle drie gestart als monteur. Ook zij hebben hun bankgegevens en DigiD afgestaan aan de organisatie en hadden geen zicht op de administratie of financiële bedrijfsvoering. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] zijn in een later stadium andere, faciliterende werkzaamheden gaan verrichten, waarbij zij werden aangestuurd door [medeverdachte 2] .
Met het genereren van omzet voor de organisatie, hebben [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] weliswaar een bijdrage geleverd aan de verwezenlijking van het doel van de organisatie, maar het dossier bevat onvoldoende bewijs dat zij wetenschap hadden van het criminele oogmerk.
[medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] hebben verklaard dat zij niets wisten van de Bulgaarse bankrekeningen die op hun naam stonden. Uit het onderzoek is gebleken dat ook [medeverdachte 1] voor die rekeningen gemachtigd was. Niet kan worden vastgesteld door wie de Bulgaarse bankrekeningen zijn geopend. Voor zover de door belastingfraude verkregen gelden op de Nederlandse bankrekeningen van [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] zijn ontvangen, geldt dat het grootste deel daarvan naar hun zakelijke rekeningen is gegaan. Zoals vastgesteld hadden zij geen zicht op wat er op die zakelijke rekeningen gebeurde. Voor zover zij gelden op hun privérekeningen hebben ontvangen en daarvan uitgaven hebben gedaan, geldt dat dit, gelet op de door hen verrichte werkzaamheden, geen opmerkelijk hoge bedragen waren.
Alles afwegende acht de rechtbank niet bewezen dat [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] wetenschap hadden van het criminele oogmerk van de organisatie.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat sprake is geweest van een criminele organisatie, die werd gevormd door [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , [verdachte] , [bedrijf 1] B.V., [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 3] B.V., die tot oogmerk had het plegen van belastingfraude en witwassen, en waarvan [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [verdachte] oprichter en/of mede-bestuurder waren.