ECLI:NL:RBOVE:2025:2740

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
9 april 2025
Publicatiedatum
2 mei 2025
Zaaknummer
C/08/304647 / HA ZA 23-410
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad door bank jegens gezamenlijke schuldeisers na frauduleuze overboekingen

In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 9 april 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de curator van [bedrijf 1] B.V. en ING Bank N.V. De curator vorderde schadevergoeding van ING omdat de bank haar zorgplicht jegens de gezamenlijke schuldeisers van [bedrijf 1] zou hebben geschonden. De voormalig bestuurder van [bedrijf 1] was door oplichters ertoe bewogen om meer dan € 1,3 miljoen over te maken naar buitenlandse rekeningen, waarna het bedrijf op 5 februari 2020 failliet werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat ING niet tijdig en adequaat had ingegrepen, ondanks dat er serieuze aanwijzingen waren voor fraude. De rechtbank concludeerde dat ING onrechtmatig had gehandeld en dat de gezamenlijke schuldeisers schade hadden geleden door het falende toezicht van de bank. De vorderingen van de curator werden grotendeels toegewezen, met uitzondering van een verzoek om een voorschot op de schadevergoeding, dat werd afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing. ING werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten en de schade, nader op te maken bij staat.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/304647 / HA ZA 23-410
Vonnis van 9 april 2025
in de zaak van
GERARD WOUTER WEENINK Q.Q.,
in hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [bedrijf 1] B.V.,
te Almelo,
eisende partij,
hierna te noemen: de curator,
advocaat: mr. G.W. Weenink te Almelo,
tegen
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
te Amsterdam,
gedaagde partij,
hierna te noemen: ING,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer en mr. A.L. de Vogel, beiden te Amsterdam.

1.De kern van de zaak

1.1.
Oplichters hebben de voormalig bestuurder van [bedrijf 1] B.V., de heer [naam 1] , ertoe bewogen om € 1.326.396,53 vanaf de rekening van [bedrijf 1] bij ING over te maken naar verschillende buitenlandse rekeningen. Vervolgens is [bedrijf 1] op 5 februari 2020 failliet verklaard. Deze zaak draait in de kern om de vraag of ING haar zorgplichten tegenover de gezamenlijke schuldeisers van [bedrijf 1] heeft geschonden door niet (eerder) in te grijpen toen [naam 1] grote bedragen vanaf de rekening van [bedrijf 1] naar het buitenland overmaakte, en daarmee onrechtmatig heeft gehandeld. De rechtbank oordeelt dat dit het geval is. Volgens de rechtbank heeft ING niet tijdig en adequaat ingegrepen, terwijl dat wel van haar verwacht mocht worden. Het is aannemelijk dat de gezamenlijke crediteuren van [bedrijf 1] daardoor schade hebben geleden. Dit betekent dat de vorderingen van de curator grotendeels zullen worden toegewezen. De rechtbank licht haar beslissing hierna verder toe.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis in incident van 6 maart 2024,
- de e-mail van 26 juni 2024 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
- de mondelinge behandeling van 11 november 2024, waar door de curator en ING spreekaantekeningen zijn overgelegd en waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
De heer [naam 1] (hierna: [naam 1] ) was in 2018 bestuurder van [bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1] ). Hij was op dat moment ook bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 2] B.V. (hierna: [bedrijf 2] ), [bedrijf 3] B.V. (hierna: [bedrijf 3] ), [bedrijf 4] B.V. (hierna: [bedrijf 4] ) en [bedrijf 5] B.V. (hierna: [bedrijf 5] ), hierna ook samen te noemen: [bedrijven] -vennootschappen.
3.2.
Zowel [bedrijf 1] als [bedrijven] -vennootschappen waren klant bij ING. [bedrijf 1] , [bedrijf 4] en [bedrijf 5] hielden alleen een zakelijke rekening (rekening-courant) aan bij ING. [bedrijf 2] en [bedrijf 3] hadden daarnaast ook een krediet in rekening-courant van ING ontvangen, ten behoeve waarvan ING onder andere een pandrecht had gevestigd op de bedrijfsactiva van [bedrijf 2] en [bedrijf 3] .
3.3.
In de periode september 2018 tot en met december 2019 heeft [naam 1] in totaal € 1.326.396,43 overgemaakt vanaf de rekening van [bedrijf 1] naar buitenlandse bankrekeningen in onder meer Nigeria, Turkije en Finland.
3.4.
Op 29 december 2018 heeft het fraudemonitoringssysteem van ING een fraude-alert, ook wel genaamd een Fraude Case Management Alert (hierna: fraude-alert), verwerkt in verband met een poging tot overboeking van € 10.000,00 vanaf de rekening van [bedrijf 1] naar een Finse (tegen)rekening. Omdat deze rekening bij ING bekend stond als een rekening die eerder betrokken was bij een vastgestelde fraude, heeft ING de overboeking tegengehouden en de zakelijke rekening van [bedrijf 1] tijdelijk geblokkeerd. Een medewerker van ING heeft [naam 1] diezelfde dag gebeld en hem medegedeeld dat hij mogelijk met iemand te maken had die hem oplichtte. Na [naam 1] gesproken te hebben, heeft ING de blokkering opgeheven.
3.5.
Eind 2018 is de afdeling Intensief Beheer van ING bij [bedrijf 2] betrokken geraakt vanwege tegenvallende bedrijfsresultaten.
3.6.
Op 21 januari 2019 heeft ING [naam 1] verzocht om vragen te beantwoorden van een buitenlandse (correspondentie)bank over een betaling door [naam 1] van € 20.000,00 op 15 januari 2019. Deze buitenlandse bank heeft onder meer gevraagd naar het doel van deze transactie, de relatie tussen [bedrijf 1] en de ontvangende partij en of de overboeking valt binnen de gebruikelijke bedrijfsactiviteiten.
3.7.
Op 28 maart 2019 heeft [naam 1] gebeld met een medewerker van de klantenservice van ING over een overboeking van € 10.000,00 naar een Nigeriaanse rekening, die op 15 februari 2019 zou hebben plaatsgevonden. [naam 1] heeft aan de telefoon verklaard dat de begunstigde het bedrag nooit zou hebben ontvangen. [naam 1] is daarop doorverbonden met een medewerker van de Fraude Desk van ING. Uit het transcript van dit gesprek blijkt dat de betreffende medewerker op basis van de antwoorden van [naam 1] heeft aangegeven dat zij oplichting in dit geval wel kan uitsluiten.
3.8.
Het post-event transactiemonitoringssysteem van ING, dat signalen afgeeft in verband met onderzoekswaardige transacties met het oog op het voorkomen van witwassen of terrorismefinanciering, heeft op 1 maart 2019, 14 april 2019 en 21 mei 2019 post-event transactiemonitoring alerts (hierna: PTM-alerts) afgegeven in verband met transacties vanaf de zakelijke rekening van [bedrijf 1] .
3.9.
Deze alerts zijn op 5 juni 2019 door INGs Know Your Customer-afdeling (hierna: KYC-afdeling) in behandeling genomen en onderzocht. Op 6 juni 2019 heeft een medewerker van de KYC-afdeling [naam 1] gebeld en hem vragen gesteld over overboekingen die hebben plaatsgevonden vanaf de bankrekening van [bedrijf 1] naar rekeningen in Turkije en Nigeria. Diezelfde dag heeft ING [naam 1] per e-mail haar vragen toegestuurd en [naam 1] verzocht om bewijsstukken te sturen van de daar genoemde betalingen.
3.10.
[naam 1] heeft (een deel van) de vragen schriftelijk beantwoord. Hij heeft aangegeven dat de genoemde betalingen verband hielden met de afwikkeling van erfenissen en dat al het contact via een advocaat verliep. Hij heeft geen bewijsstukken overgelegd.
3.11.
Naar aanleiding van deze antwoorden heeft ING op 17 juni 2019 aanvullende vragen gesteld aan [naam 1] en hem nogmaals verzocht om bewijsstukken aan te leveren.
3.12.
Op 1 juli 2019 heeft [naam 1] de aanvullende vragen beantwoord. Ook heeft hij ter onderbouwing verschillende documenten overgelegd, waaronder een document dat schijnbaar afkomstig was van de Amerikaanse belastingdienst,
The Department of the Treasury Internal Revenue Service(hierna: IRS), en een document dat schijnbaar afkomstig was van de Federale Republiek Nigeria. In het document van de IRS staat:
“ 13th May, 2019
UNAPPROVED FUNDS AND GOLD TO LAWYER [naam 2] TO FLY ACROSS
Mr [naam 2] ,
We hereby write to advise you about the progress in flying the funds and Golds across country as duly proposed, but awaiting tax should be paid to approved flying to other country for delivery to the ownership personnel in person by Lawyer [naam 2] .
However, after settling the fee with IRS we have a pending restriction on the Funds and Golds to other country due to the fact that the fees has not yet to be paid by ( [naam 2] ) on behalf of Miss [naam 3] and Mr [naam 1] , instructed that 138,000.00 Euros should be remitted for the IRS fees Tax must be referred to the IRS. (…)”
In het document van de Federale Republiek Nigeria staat:
“Federal Republic of Nigeria
(…)
Descriptions:
Total GOLD: 3500g
Name of the Owner: [naam 4]
Lawyer name: [naam 5]
Next of Kin: [naam 6]
Legal Stand:
It was said, agreed and signed that the above weighed brass of gold to be shipped to [naam 1] . That [naam 1] is now and forever be taking for the tax and all other arrangements and other agreements. (…)”
3.13.
Op 12 juli 2019 heeft ING [naam 1] gebeld en hem aanvullende schriftelijke vragen toegestuurd. Op 19 juli 2019 heeft ING [naam 1] een herinnering gestuurd en daarbij aangegeven de rekening van [bedrijf 1] te zullen blokkeren als [naam 1] haar niet (op tijd) antwoordt.
3.14.
Op 25 juli 2019 heeft [naam 1] de vragen van ING beantwoord. Hij heeft ook verschillende documenten meegestuurd, waaronder een document dat schijnbaar afkomstig was van de IRS en een document dat schijnbaar afkomstig was van de Amerikaanse douane, The U.S. Customs and Border Protection. In het document van de IRS staat:
“IRS.gov Receipt
(…)
Received from [naam 3] the amount of 138,000.00 Euros
For Internal Revenue Service Charges (…)
Current Balance: 138.000.00 Euros
Payment Amount: 138,000.00 Euros
Balance Due: 138.000,00 Euros (…)”
In het document van de Amerikaanse douane staat, voor zover hier van belang:
“(…) forfeiture of the gold, but a fine ranging from $250,000 to $500,000 and jail time from 5 to 10 years. Currently your gold is still under probation and in other to avoid seized & forfeited you have been requested to pay the sum of $ 140,322.70 which is approximately €125,000.00 before due date (15/07/2019) . If a civil money penalty is assessed is not paid an additional 6 years from the date of the failure to report of payment violation will be added to jail time. (…)”
3.15.
Op 29 juli 2019 heeft ING [naam 1] bericht dat zijn verklaringen en de aangeleverde documenten voldoende inzicht hebben gebonden in de transacties van [bedrijf 1] . Het onderzoek is daarmee afgerond.
3.16.
Begin augustus 2019 heeft ING een fraude-alert verwerkt na een op 7 augustus 2019 ontvangen e-mail van [naam 1] waarin hij ING verzocht om een betaling van € 30.000,00 te annuleren in verband met vals opgegeven informatie.
3.17.
In augustus 2019 is [bedrijf 3] onder toezicht van de afdeling
Intensief Beheer van ING komen te staan vanwege een niet-toegestane overschrijding van het kredietlimiet.
3.18.
Op 15 augustus 2019 heeft de afdeling Intensief Beheer van ING [naam 1] gesproken over overboekingen vanaf de rekening van [bedrijven] -vennootschappen naar de rekening van [bedrijf 1] en vervolgens naar een buitenlands rekeningnummer omdat die overboekingen in haar optiek niet direct te relateren waren aan de bedrijfsvoering van [bedrijven] -vennootschappen. Intensief Beheer heeft vervolgens de rekening-courant faciliteit tijdelijk opgeschort. Op 19 augustus 2019 heeft de afdeling Intensief Beheer de Fraud Investigations afdeling van ING verzocht om de zaak te onderzoeken.
3.19.
Op 26 augustus 2019 heeft er op het kantoor van ING in Enschede een gesprek plaatsgevonden tussen [naam 1] , de heer [fraude onderzoeker] (fraude onderzoeker) en de heer [naam 7] (medewerker van de afdeling Intensief Beheer). De medewerkers van ING hebben [naam 1] verteld dat hij waarschijnlijk het slachtoffer is geworden van fraude. Op 27 augustus 2019 heeft ING de tegenrekeningen zo ingesteld dat deze niet zonder meer konden worden begunstigd met gelden afkomstig van ING-rekeningen.
3.20.
Op 2 september 2019 heeft [naam 1] bij de politie aangifte van oplichting gedaan.
3.21.
Op 11 september 2019 zijn [bedrijven] -vennootschappen failliet verklaard, waarbij
de curator is aangesteld.
3.22.
Op 10 december 2019 heeft ING met [naam 1] gesproken over betalingen die in de periode 9 oktober 2019 tot en met 6 december 2019 vanaf de rekening van [bedrijf 1] zijn verricht naar buitenlandse rekeningen, die in een ander fraudeonderzoek naar voren zijn gekomen. ING heeft [naam 1] geadviseerd om geen geld meer over te maken naar deze rekeningen.
3.23.
Op 16 december 2019 heeft ING [naam 1] schriftelijk gewaarschuwd voor oplichting en hem afgeraden om in het kader van de afwikkeling van een erfenis betalingen te verrichten aan Turkse of andere bankrekeningen.
3.24.
Op 5 februari 2020 is [bedrijf 1] failliet verklaard, waarbij de curator is aangesteld. [bedrijf 1] heeft veertien schuldeisers, waaronder ING.

4.Het geschil

4.1.
De curator vordert – samengevat en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad – dat de rechtbank:
  • Voor recht verklaart dat ING jegens de gezamenlijke schuldeisers van [bedrijf 1] onrechtmatig heeft gehandeld;
  • ING veroordeelt tot betaling van de door de gezamenlijke schuldeisers geleden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
  • ING veroordeelt tot betaling van een voorschot op de schadevergoeding van € 750.000,00, te voldoen binnen twee dagen na betekening van dit vonnis;
  • ING veroordeelt in de proceskosten en de wettelijke rente daarover.
4.2.
De curator legt het volgende aan zijn vordering ten grondslag. De curator stelt dat ING niet tijdig en adequaat heeft ingegrepen toen [naam 1] vanaf de rekening van [bedrijf 1] grote bedragen overmaakte naar buitenlandse rekeningen, terwijl ING moest weten dat dit handelen van [naam 1] risico’s met zich bracht voor de gezamenlijke schuldeisers van [bedrijf 1] . Daarmee heeft ING haar zorgplicht tegenover de gezamenlijke schuldeisers van [bedrijf 1] geschonden en dus onrechtmatig gehandeld in de zin van artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek (BW). Het is aannemelijk dat de gezamenlijke schuldeisers van [bedrijf 1] hierdoor schade hebben geleden. Volgens de curator is ING daarom gehouden om de nog bij staat op te maken totale schade van de gezamenlijke schuldeisers te vergoeden en alvast een voorschot op deze schade te betalen.
4.3.
ING concludeert tot niet-ontvankelijk, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van de curator, met een uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van de curator in de kosten van deze procedure. ING stelt allereerst dat de curator niet-ontvankelijk is in zijn vordering omdat hij niet aan de in de jurisprudentie ontwikkelde criteria voor het instellen van een Peeters/Gatzen-vordering voldoet. Verder betwist ING dat zij onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de schuldeisers van [bedrijf 1] en dat er sprake is van een causaal verband tussen haar handelen en de mogelijke schade van de schuldeisers. Bovendien heeft de curator niet aannemelijk gemaakt dat de gezamenlijke schuldeisers van [bedrijf 1] daadwerkelijk schade hebben geleden. En anders verweert ING zich met de stelling dat de schade deels te wijten is aan de schuld van [bedrijven] -vennootschappen. Eventuele schade dient dus volledig voor rekening van de gezamenlijke schuldeisers van [bedrijf 1] te blijven, aldus ING.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

De door de curator ingestelde vordering is een Peeters/Gatzen-vordering
5.1.
ING heeft zich op het standpunt gesteld dat de door de curator ingestelde vordering om twee redenen niet voldoet aan de in de jurisprudentie ontwikkelde eisen voor het instellen van een Peeters/Gatzen-vordering [1] , met als gevolg dat de curator niet-ontvankelijk is in zijn vordering, dan wel dat zijn vordering moet worden afgewezen. Allereerst heeft de curator volgens ING onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat ING onrechtmatig handelde omdat het voor ING duidelijk moet zijn geweest dat zij haar medewerking verleende aan handelingen die een ernstig gevaar voor insolventie en mogelijke schuldeisersbenadeling met zich meebrachten. Ook voldoet de vordering van de curator volgens ING niet aan de criteria van een Peeters/Gatzen-vordering omdat de curator niet opkomt voor de belangen van de gezamenlijke schuldeisers, maar slechts voor een deel van hen. ING beroept zich hierbij op het arrest Dekker q.q./verweerders. [2]
5.2.
Het eerste verwijt, dat de curator onvoldoende heeft gesteld, gaat volgens de rechtbank niet op. Anders dan het geval was in het arrest Dekker q.q./verweerders van de Hoge Raad, zouden de door de curator in deze procedure gestelde feiten en omstandigheden – indien deze vast komen te staan – in beginsel het oordeel kunnen dragen dat ING onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de gezamenlijke schuldeisers van [bedrijf 1] . De curator stelt immers, samengevat, dat ING onvoldoende voortvarend heeft ingegrepen, terwijl zij wist dat er sprake was van fraude en een daaraan verbonden risico op benadeling van de schuldeisers van [bedrijf 1] . Dat ING zowel op de hoogte moet zijn geweest van de fraude als van het risico op benadeling blijkt volgens de curator onder meer uit het feit dat de systemen van ING na 2018 diverse alerts hebben gegenereerd, dat ING documenten van [naam 1] heeft ontvangen die kennelijk vals waren en dat [naam 1] in een periode van anderhalf jaar aanzienlijke bedragen heeft overgemaakt vanaf de rekening van [bedrijf 1] naar buitenlandse rekeningen. Gelet daarop heeft de curator naar het oordeel van de rechtbank dus niet op voorhand te weinig gesteld om een Peeters/Gatzen-vordering te kunnen instellen.
5.3.
Het verwijt van ING dat de curator niet opkomt voor de gezamenlijke schuldeisers, treft naar het oordeel van de rechtbank evenmin doel. Het aan ING verweten handelen raakt, als het komt vast te staan, immers alle veertien schuldeisers van [bedrijf 1] . In de stellingen van de curator ligt besloten dat het niet tijdig en adequaat ingrijpen van ING ertoe heeft geleid dat het vermogen van [bedrijf 1] door betalingen aan oplichters is afgenomen, terwijl daar geen actief tegenover stond. Indien dit vast komt te staan, zou dat kunnen betekenen dat er daardoor ook minder actief beschikbaar is waarop de schuldeisers van [bedrijf 1] zich zouden kunnen verhalen. Er is in dat geval dus sprake van benadeling van de gezamenlijke schuldeisers. Dat [bedrijven] -vennootschappen de hoogste vordering hebben en dat die vordering hoger is dan het tekort, maakt dat niet anders. Een mogelijk eigen schuld-verweer van ING tegenover [bedrijven] -vennootschap doet evenmin aan dit oordeel af. Ook in dat geval blijven [bedrijven] -vennootschappen – net als de overige schuldeisers van [bedrijf 1] – immers benadeeld door het handelen van ING, zij het dat zij mogelijk geen recht hebben op vergoeding van hun (volledige) schade. Ten slotte voert ING nog aan dat zij ook zelf zowel direct als indirect – doordat alle vorderingen van (de inmiddels failliete) [bedrijf 2] en [bedrijf 3] aan haar verpand zijn – schuldeiser van [bedrijf 1] is. Zij is dus zowel schuldeiser als schuldenaar. Maar die enkele omstandigheid staat hier niet aan het instellen van een Peeters/Gatzen-vordering in de weg. Overigens neemt de rechtbank – in lijn met de toelichting van de curator tijdens de mondelinge behandeling – hierbij als uitgangspunt dat de curator in deze procedure slechts optreedt in het faillissement van [bedrijf 1] en zijn vorderingen dus niet (mede) ten behoeve van de schuldeisers van [bedrijven] -vennootschappen instelt.
5.4.
De hiervoor genoemde argumenten van ING leiden naar het oordeel van de rechtbank dus niet tot niet-ontvankelijkheid of afwijzing van de vorderingen van de curator, zodat de rechtbank overgaat tot een inhoudelijke beoordeling van de verwijten die de curator ING maakt.
ING heeft de op haar rustende zorgplichten geschonden
5.5.
Centraal in deze procedure staat de vraag of ING onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de gezamenlijke crediteuren van [bedrijf 1] door niet tijdig en adequaat in te grijpen toen [naam 1] werd opgelicht. Dit wordt door de curator gesteld en door ING betwist.
Het toetsingskader
5.6.
Als onrechtmatige daad worden aangemerkt een inbreuk op een recht en een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of met wat volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. In het arrest Safe Haven [3] , is – mede onder verwijzing naar een eerder arrest – vooropgesteld dat de maatschappelijke functie van een bank een bijzondere zorgplicht meebrengt ten opzichte van derden met wier belangen zij rekening behoort te houden op grond van hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad over de (bijzondere) zorgplicht jegens derden volgt dat de bank in dat soort gevallen niet zonder meer onrechtmatig handelt, maar pas wanneer zij over zodanige kennis beschikt of voor haar anderszins aanleiding bestaat dat zij in het belang van betrokken derden tot actie overgaat. Van de bank kan, buiten de gevallen van wetenschap of serieuze aanwijzingen voor onregelmatigheden, in principe niet worden verlangd dat zij (nader) onderzoek doet naar mogelijke fraude. Het moet gaan om subjectieve wetenschap bij de bank van ongebruikelijke activiteiten en van het daaraan verbonden gevaar. [4]
5.7.
Ter discussie staat in deze zaak of ING subjectieve wetenschap had van ongebruikelijke activiteiten en het daaraan verbonden gevaar.
Er is sprake van subjectieve wetenschap vanaf 1 juli 2019
5.8.
Volgens de curator was er vanaf eind 2018, dan wel vanaf de zomer van 2019 sprake van subjectieve wetenschap bij ING. ING heeft dit weersproken.
5.9.
De rechtbank is van oordeel dat er eind 2018 nog geen sprake was van subjectieve wetenschap bij ING. Weliswaar was [naam 1] toen al begonnen met het overmaken van grote bedragen naar buitenlandse bankrekeningen, maar die omstandigheid is op zichzelf genomen onvoldoende om wetenschap van fraude of oplichting aan te nemen. Dit wordt ook niet anders door het feit dat uit een fraude-alert van 29 december 2018 bleek dat [bedrijf 1] een betaling had verricht aan een buitenlands rekeningnummer dat eerder in verband was gebracht met fraude. Hoewel dit type alert in theorie tot wetenschap van ongebruikelijke activiteiten zou kunnen leiden, maakte de toelichting van [naam 1] naar het oordeel van de rechtbank dat ING op dat moment nog niet over wetenschap of serieuze aanwijzingen voor onregelmatigheden beschikte. In het telefoongesprek dat op deze alert volgde, heeft [naam 1] ING er namelijk van verzekerd dat het ging om een zakelijke transactie die verband hield met de aankoop van auto’s. Een dergelijke transactie past binnen de bedrijfsactiviteiten van [bedrijf 1] en de overige [bedrijven] -vennootschappen, zodat van wetenschap als in vorenbedoelde zin bij ING op dat moment nog geen sprake was.
Ook de door de curator gestelde – en door ING betwiste – omstandigheid dat de oud-bestuurder van [bedrijven] -vennootschappen, de heer [naam 8] , ING had gewaarschuwd dat [naam 1] grote bedragen overmaakte naar het buitenland en het feit dat Intensief Beheer door haar betrokkenheid bij [bedrijf 2] kon zien dat er bedragen door [bedrijven] -vennootschappen aan [bedrijf 1] werden overgemaakt, maken niet dat ING eind 2018 wist dat er sprake was van ongebruikelijke activiteiten. Overboekingen tussen aan elkaar gelieerde vennootschappen of overboekingen naar het buitenland zijn op zichzelf en ook in onderling verband bezien namelijk nog geen omstandigheden die daarop duiden.
Ten slotte voert de curator aan dat de transactiemonitoringsystemen van ING niet functioneerde en dat het door ING gekozen financieringsstructuur van [bedrijven] -vennootschappen ervoor zorgde dat betalingen van [bedrijven] -vennootschappen aan [bedrijf 1] buiten beeld bleven. ING beschikte eind 2018 dus al over serieuze aanwijzingen van onregelmatigheden, maar had daar door haar eigen toedoen geen zicht op, aldus de curator. Maar ook dit argument gaat niet op. Nog daargelaten dat ING hiertegen gemotiveerd verweer heeft gevoerd, blijkt uit stellingen van de curator niet over welke concrete (fraude)aanwijzingen ING zou hebben beschikt als de systemen in zijn optiek wel zouden hebben gefunctioneerd of als er een andere financieringsstructuur gekozen zou zijn. Het enkele feit dat ING dan op de hoogte zou zijn geweest van overboekingen vanaf de rekening(en) van [bedrijven] -vennootschappen naar de rekening van [bedrijf 1] en vanaf de rekening van [bedrijf 1] naar rekeningen in het buitenland is, zoals hiervoor uiteengezet, onvoldoende om wetenschap van ongebruikelijke activiteiten op te baseren. Niet kan worden aangenomen dat er eind 2018 bij ING al sprake was van wetenschap.
5.10.
Dat is anders voor de tweede door de curator gestelde datum, namelijk de zomer van 2019. De rechtbank is van oordeel dat ING vanaf 1 juli 2019 over serieuze aanwijzingen beschikte dat er sprake was van fraude en baseert zich op het volgende. Vast staat dat er in het voorjaar van 2019 een drietal PTM-alerts bij ING zijn binnengekomen naar aanleiding van betalingen door [bedrijf 1] aan het buitenland. Dit type alert kan erop wijzen dat er sprake is van witwassen of terrorismefinanciering. In reactie daarop is ING op 6 juni 2019 een onderzoek gestart. Een medewerker van ING heeft [naam 1] een vragenlijst toegestuurd en hem verzocht om bewijsstukken te overleggen. De antwoorden die [naam 1] geeft, zijn zeer beperkt en niet voorzien van bewijsstukken. Bovendien geven [naam 1] ’ antwoorden dat de in de vragenlijst genoemde transacties verband houden met de afwikkeling van erfenissen in het buitenland ING naar het oordeel van de rechtbank terecht aanleiding tot het stellen van aanvullende vragen. Deze nieuwe vragen beantwoordt [naam 1] op 1 juli 2019. Hij legt daarbij bewijsstukken over die afkomstig zouden moeten zijn van de IRS en de Federale Republiek Nigeria. Een eerste blik op deze documenten doet alle alarmbellen rinkelen. De documenten bevatten zeer veel (Engelstalige) spel- en taalfouten. Ook wordt in het document van de Amerikaanse belastingdienst verwezen naar een bedrag in euro’s, terwijl het zeer onwaarschijnlijk is dat een dergelijke instelling in een officieel document een andere munteenheid dan dollars hanteert. Verder valt op dat de wijze waarop de datum in het document van de Amerikaanse belastingdienst geschreven is, ‘
13th May, 2019’, niet overeenstemt met de standaard datum- en tijdnotatie in de Verenigde Staten. In de Verenigde Staten wordt namelijk standaard eerst de maand en daarna pas de dag genoteerd. Ook het feit dat het in de documenten gaat over het transport van een aanzienlijke hoeveelheid goud is in het licht van de hiervoor genoemde omstandigheden in de gegeven context een aanwijzing voor valselijk opgemaakte stukken. ING had gelet op al deze omstandigheden – de aanleiding van het onderzoek, de summiere antwoorden en de staat van de documenten – moeten concluderen dat het hier om vervalste stukken ging. Zij had zich er op dat moment van bewust moeten zijn dat er sprake was van fraude. Temeer omdat [naam 1] daarvóór al twee keer bij de fraudeafdeling van ING in beeld was gekomen; één keer naar aanleiding van een fraude-alert op 29 december 2018 en één keer nadat [naam 1] zelf contact had opgenomen met ING vanwege een betaling aan een buitenlands rekeningnummer die niet zou zijn ontvangen. Na ontvangst van de documenten op 1 juli 2019 was, gelet op het voorgaande, buiten redelijke twijfel dat sprake was van fraude. Dat ING het onderzoek hierna nog heeft voortgezet, en uiteindelijk op 29 juli 2019 aan [naam 1] heeft bericht dat voldoende inzicht is geboden in de transacties, doet daaraan niet af, omdat die conclusie van ING was gericht op het voorkomen van witwassen en/of terrorismefinanciering. De in dat kader van dit onderzoek verworven wetenschap omtrent fraude was naar het oordeel van de rechtbank bijvangst die ING tot actie had moeten bewegen (zie ook hierna rechtsoverweging 5.12).
5.11.
Vanaf 1 juli 2019 had ING dan ook bedacht moeten zijn op het gevaar dat [bedrijf 1] werd opgelicht. Zij had er ook bedacht op moeten zijn dat [bedrijf 1] door de grootschalige overboekingen naar buitenlandse partijen haar schuldeisers niet meer zou kunnen betalen en zich de belangen van deze schuldeisers moeten aantrekken. [naam 1] boekte namelijk grote bedragen over, van soms wel meer dan € 100.000,00 per keer. Dit terwijl uit de laatst gepubliceerde jaarrekening van [bedrijf 1] van 2017 bleek dat [bedrijf 1] een jaaromzet van € 100.576,00 had, en dat bekend is dat wanneer sprake is van fraude er geen ontvangsten te verwachten zijn. Omdat ING in juli 2019 voldoende serieuze aanwijzingen had dat er sprake was van fraude, wist zij ook dat er een risico bestond dat [bedrijf 1] door deze aanzienlijke betalingen haar eigen schuldeisers niet meer zou kunnen betalen. Vanaf 1 juli 2019 was er dan ook sprake van subjectieve wetenschap bij ING, zowel van de ongebruikelijke activiteiten op de rekening van [bedrijf 1] als van het daaraan verbonden gevaar voor de schuldeisers van [bedrijf 1] .
5.12.
ING heeft hier nog tegen ingebracht dat de betrokken medewerkers van de KYC-afdeling de fraude uiteindelijk niet zelf hebben geconstateerd, zodat er geen sprake is van echte wetenschap. Van KYC-medewerkers mag bovendien ook niet verwacht worden dat zij dit soort fraude detecteren. Zij zijn immers geen fraudeonderzoekers. Daar komt nog bij dat [naam 1] accountant is en dat dat beroep een zeker vertrouwen uitstraalt, aldus ING. De rechtbank volgt ING echter niet in deze standpunten. Met het argument dat de fraude niet door de KYC-medewerkers is geconstateerd, miskent ING dat er ook sprake kan zijn van subjectieve wetenschap als er weliswaar nog geen daadwerkelijke wetenschap is, maar er in de gegeven context wel serieuze aanwijzingen zijn van onregelmatigheden. [5] Dat laatste is hier het geval. Het argument dat KYC-medewerkers de fraude niet hoeven te detecteren omdat zij geen fraudeonderzoekers zijn, gaat ook niet op. Van KYC-medewerkers, die vanuit hun rol immers al getraind zijn om (buitenlandse) documenten te beoordelen in het kader van witwassen en terrorismefinanciering, mag worden verwacht dat zij evident valse documenten herkennen en deze, zo nodig, doorsturen naar een afdeling die de fraude vervolgens verder kan beoordelen. Dat is hier niet gebeurd. Ten slotte mag het feit dat de bestuurder van de onderzochte vennootschap een accountant is naar het oordeel van de rechtbank geen rol van betekenis spelen in een onderzoek naar verdachte transacties. Ook accountants kunnen immers betrokken zijn bij fraude.
5.13.
ING voert ten slotte nog aan dat haar zorgplicht niet zover strekt dat zij ook fraude moet detecteren waarbij een bankklant zelf de betaalopdracht voor een frauduleuze transactie geeft (zogenaamde niet-bancaire fraude). Dat is hoogstens bijvangst, aldus ING. Maar daarmee roept ING naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte een onderscheid tussen verschillende soorten fraude in het leven, terwijl de in de jurisprudentie van de Hoge Raad ontwikkelde maatstaf juist breder is geformuleerd en ziet op alle gevallen waarin de bank over dusdanige kennis beschikt of voor haar anderszins aanleiding bestaat dat zij in het belang van derden tot actie overgaat.
ING heeft na 1 juli 2019 onvoldoende voortvarend opgetreden
5.14.
De rechtbank is van oordeel dat ING na 1 juli 2019 – het moment waarop er sprake was van subjectieve wetenschap – onvoldoende voortvarend heeft opgetreden. ING had zich vanaf dat moment de belangen van de schuldeisers van [bedrijf 1] moeten aantrekken en zich moeten inspannen om betalingen vanaf de zakelijke rekening van [bedrijf 1] naar verdachte buitenlandse rekeningen tegen te houden, desnoods door de rekening van [bedrijf 1] (tijdelijk) te blokkeren, door te voorkomen dat vanaf deze rekening betalingen werden verricht aan bepaalde buitenlandse tegenrekeningen of door de bankrelatie met [bedrijf 1] te beëindigen. Het verweer van ING dat zij de betaalrekening van [bedrijf 1] niet kan beëindigen of dat zij daartoe niet verplicht kan zijn, gaat niet op. Zonder nadere onderbouwing is niet navolgbaar waarom ING daar niet toe over kan gaan. Daarbij houdt haar zorgplicht in dat afdoende maatregelen genomen moeten worden om (verdere) schade te voorkomen. ING heeft echter geen van deze maatregelen getroffen. Integendeel, de betreffende KYC-medewerker heeft [naam 1] op 29 juli 2019 bedankt voor zijn medewerking en heeft vervolgens het onderzoek afgerond in de zin dat het onderzoek werd gesloten en er geen maatregelen werden genomen. Dit handelen van ING was in de gegeven omstandigheden niet adequaat.
5.15.
Dat ING in augustus 2019 (opnieuw) onderzoek heeft ingesteld, gesprekken met [naam 1] heeft gevoerd en [naam 1] heeft gewaarschuwd, doet aan het voorgaande niet af. Nog daargelaten dat dit onderzoek is ingesteld ruim een maand nadat ING over serieuze aanwijzingen van onregelmatigheden beschikte, zijn ook de maatregelen die ING naar aanleiding van dit nieuwe onderzoek heeft genomen in de gegeven omstandigheden te licht. Deze hebben [naam 1] er niet van weerhouden om ook na augustus nog aanzienlijke bedragen over te maken naar buitenlandse rekeningen, waardoor de schuldeisers van [bedrijf 1] nog verder benadeeld werden.
Tussenconclusie met betrekking tot de onrechtmatigheid
5.16.
De rechtbank concludeert dat ING vanaf 1 juli 2019 subjectieve wetenschap had van ongebruikelijke activiteiten op de rekening van [bedrijf 1] en het daaraan verbonden gevaar voor de schuldeisers van [bedrijf 1] . ING had dan ook naar aanleiding van de antwoorden van [naam 1] van 1 juli 2019 verdergaande maatregelen moeten treffen, zoals het (tijdelijk) blokkeren van de rekening van [bedrijf 1] , het voorkomen van betalingen vanaf deze rekening naar (bepaalde) buitenlandse tegenrekeningen of het beëindigen van de relatie met [bedrijf 1] . Omdat ING dit heeft nagelaten, heeft zij de op haar rustende zorgplicht tegenover de schuldeisers van [bedrijf 1] geschonden en dus onrechtmatig gehandeld. Gelet op dit oordeel zal de rechtbank niet ingaan op de andere door de curator aangevoerde redenen waarom ING onrechtmatig zou hebben gehandeld.
Door het handelen van ING hebben de schuldeisers van [bedrijf 1] schade geleden
5.17.
Voor het vestigen van aansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 BW is behalve een onrechtmatige daad ook vereist dat er sprake is van een causaal verband tussen de onrechtmatige daad en de gestelde schade. De onrechtmatige daad moet ten minste een noodzakelijke voorwaarde zijn voor het intreden van de schade. In dit geval is een causaal verband aanwezig indien de gezamenlijke schuldeisers van [bedrijf 1] schade hebben geleden doordat ING na 1 juli 2019 niet ingreep.
5.18.
Dat is naar het oordeel van de rechtbank het geval. De curator heeft gesteld dat [naam 1] door het falende toezicht van ING in staat was om aangetrokken gelden van diverse schuldeisers (waaronder [bedrijven] -vennootschappen) vanaf de rekening van [bedrijf 1] over te maken naar (buitenlandse) bankrekeningen. Doordat ING niet ingreep, is het actief van [bedrijf 1] afgenomen terwijl de totale schuldenlast van [bedrijf 1] is toegenomen. De collectieve schuldeisers van [bedrijf 1] zijn hierdoor benadeeld. Tijdens het faillissement van [bedrijf 1] was er immers minder vermogen beschikbaar voor deze schuldeisers om zich op te verhalen en was er dus minder te verdelen dan het geval zou zijn geweest als ING had voorkomen dat de frauduleuze betalingen na 1 juli 2019 plaatsvonden. Daarmee is dus in principe het causaal verband tussen het niet-ingrijpen van ING en de schade van de schuldeisers van [bedrijf 1] gegeven.
5.19.
ING heeft hiertegen ingebracht dat zelfs als zij na 1 juli 2019 de betalingen vanaf de rekening van [bedrijf 1] zou hebben tegengehouden, [naam 1] waarschijnlijk via de rekening van één van de andere [bedrijven] -vennootschappen betalingen aan het buitenland zou hebben verricht. Aan dit verweer gaat de rechtbank voorbij omdat in dat geval de schuldeisers van [bedrijf 1] , voor wat betreft hun vordering op [bedrijf 1] , niet benadeeld zouden zijn en dus tegenover hen niet onrechtmatig zou zijn gehandeld. Dit argument doet dus geen afbreuk aan het causaal verband.
5.20.
Verder voert ING nog aan dat als zij de bankrekening van [bedrijf 1] zou hebben geblokkeerd, [bedrijf 1] alsnog failliet zou zijn verklaard. En anders zou het faillissement door eerdere financiële problemen onvermijdelijk zijn geweest. Maar ook deze argumenten staan volgens de rechtbank niet aan het causaal verband in de weg. Het al dan niet intreden van het faillissement staat los van de schade die de schuldeisers van [bedrijf 1] door het handelen van ING hebben geleden. Doordat ING niet ingreep is er immers geld uit het vermogen van [bedrijf 1] weggevloeid, waar de schuldeisers zich niet meer op kunnen verhalen. Als ING op 1 juli 2019 had ingegrepen, had [naam 1] minder betalingen kunnen verrichten en was er, indien [bedrijf 1] alsnog was gefailleerd, in haar faillissement meer vermogen beschikbaar geweest waar de schuldeisers zich op hadden kunnen verhalen.
5.21.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een causaal verband tussen het niet tijdig en adequaat handelen van ING en het optreden van schade bij de gezamenlijke schuldeisers van [bedrijf 1] .
De zaak zal worden verwezen naar de schadestaatprocedure
5.22.
Tussen de curator en ING is vervolgens in geschil of de zaak verwezen moet worden naar de schadestaatprocedure om de omvang van de schade te bepalen. De rechtbank stelt voorop dat aan een beslissing tot verwijzing naar de schadestaatprocedure geen strenge eisen worden gesteld. Artikel 612 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalt dat de rechter die een veroordeling tot schadevergoeding uitspreekt, de schade in het vonnis begroot, voor zover dit mogelijk is. Indien begroting in het vonnis niet mogelijk is, spreekt hij een veroordeling uit tot schadevergoeding, op te maken bij staat. Voldoende voor de verwijzing naar de schadestaatprocedure is dat de eiser de mogelijkheid van schade aannemelijk maakt. [6]
5.23.
Aan dit vereiste is naar het oordeel van de rechtbank voldaan. Zoals hiervoor onder 5.18-5.22 uiteen is gezet, heeft de curator aannemelijk gemaakt dat de gezamenlijke schuldeisers van [bedrijf 1] door het niet tijdig en adequaat ingrijpen van ING zijn benadeeld. Immers het actief van [bedrijf 1] is hierdoor afgenomen. De curator heeft daarmee de mogelijkheid van schade in principe aannemelijk gemaakt.
5.24.
ING voert nog aan dat [bedrijf 1] een verlieslatende vennootschap was, die uitsluitend gevoed werd door de overige [bedrijven] -vennootschappen. Als de overboekingen vanuit [bedrijven] -vennootschap zouden worden weggedacht, zouden de overige schuldeisers in een faillissement ook niets uitbetaald hebben gekregen, zodat de schuldeisers onder de streep geen nadeel hebben geleden, aldus ING. Maar hiermee gaat ING naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte voorbij aan het feit dat zelfs als [bedrijf 1] nauwelijks actief had en uitsluitend gevoed werd door [bedrijven] -vennootschappen, wat de curator weerspreekt, de schuldeisers van [bedrijf 1] in de huidige situatie alsnog minder ontvangen dan zij gedaan zouden hebben als het actief niet was weggevloeid. In de huidige situatie is – ten opzichte van de situatie dat [bedrijven] -vennootschappen geen bedragen zouden hebben overgemaakt naar [bedrijf 1] – de totale schuldenlast van [bedrijf 1] toegenomen, terwijl het actief van [bedrijf 1] door overboekingen naar het buitenland juist is afgenomen. Naar rato hebben de schuldeisers dus recht op een lagere uitkering dan wanneer de transacties van [bedrijven] -vennootschappen geheel zouden worden weggedacht. De mogelijkheid van schade is daarmee aannemelijk gemaakt en de drempel voor verwijzing naar de schadestaatprocedure is dus gehaald.
Tussenconclusie met betrekking tot de vorderingen
5.25.
Hiervoor is overwogen dat ING haar zorgplicht richting de gezamenlijke schuldeisers van [bedrijf 1] heeft geschonden. Daardoor hebben de gezamenlijke schuldeisers van [bedrijf 1] schade geleden. ING heeft dus een onrechtmatige daad gepleegd als bedoeld in artikel 6:162 BW. Dit betekent dat de door de curator gevorderde verklaring voor recht zal worden toegewezen en dat ING zal worden veroordeeld om de schade van de gezamenlijke schuldeisers van [bedrijf 1] te vergoeden, nader op te maken bij staat.
De curator heeft geen recht op een voorschot van € 750.000,00
5.26.
De curator vordert in deze procedure een voorschot van € 750.000,00 op de nog vast te stellen schade. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de curator haar vordering echter, gelet op de gemotiveerde betwisting van ING, onvoldoende onderbouwd. Zo heeft de curator geen (voorlopige) indicatie gegeven van de hoogte van de schade van de schuldeisers van [bedrijf 1] en ook niet onderbouwd dat de totale schade meer dan € 750.000,00 bedraagt. Integendeel, uit een door de curator overgelegd betalingsoverzicht blijkt dat er na 1 juli 2019 in totaal een bedrag van € 280.900,00 vanaf de rekening van [bedrijf 1] naar buitenlandse rekeningen is overgemaakt. De rechtbank kan daarom niet vaststellen dat de totale schade meer dan het voorschot bedraagt. Dit maakt dat de rechtbank het voorschot zal afwijzen.
Het beroep op eigen schuld gaat niet op
5.27.
Voor zover er sprake is van schade, stelt ING zich op het standpunt dat deze schade mede het gevolg is van een omstandigheid die aan [bedrijven] -vennootschappen valt toe te rekenen in de zin van artikel 6:101 BW. [naam 1] was immers zowel bestuurder van [bedrijven] -vennootschappen als van [bedrijf 1] . [naam 1] ’ handelen als bestuurder van [bedrijf 1] kan volgens ING daarom niet los worden gezien van zijn handelen als bestuurder van [bedrijven] -vennootschappen en moet dus aan [bedrijven] -vennootschappen (en in het verlengde daarvan aan de gezamenlijke schuldeisers van [bedrijf 1] ) worden toegerekend. Eventuele schade dient volledig voor rekening van de gezamenlijke schuldeisers te blijven, aldus ING.
5.28.
De rechtbank volgt ING niet in haar standpunt. Zij stelt voorop dat de Hoge Raad heeft bepaald dat er bij een Peeters/Gatzen-vordering geen plaats is voor een onderzoek naar de individuele positie van ieder van de betrokken schuldeisers. Het gaat volgens de Hoge Raad bij een Peeters/Gatzen-vordering immers om verhaal van de door de schuldeisers gezamenlijk geleden schade. Bovendien maakt ook het collectieve belang dat bij een Peeters/Gatzen-vordering betrokken is, dat een bij benadeling van de gezamenlijke schuldeisers betrokken derde tegenover een curator geen gebruik kan maken van alle verweren die hem wellicht tegenover bepaalde individuele schuldeisers ten dienste zouden hebben gestaan. [7] Toegepast op deze zaak betekent dit dat zelfs als ING ten aanzien van [bedrijven] -vennootschappen een beroep op eigen schuld zou toekomen, zij dit verweer in de huidige procedure niet met succes kan inroepen tegen de gezamenlijke schuldeisers van [bedrijf 1] gelet op het collectieve karakter van de Peeters/Gatzen-vordering. Het verweer faalt daarom.
ING moet de proceskosten van de curator vergoeden
5.29.
ING is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de curator worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
132,42
- griffierecht
2.277,00
- salaris advocaat
7.004,00
(2 punten × € 3.502,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
9.591,42
5.30.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen zoals vermeld in de beslissing, met dien verstande dat de rechtbank, in afwijking van het standpunt van de curator, een ingangsdatum van veertien dagen na de betekening van het vonnis redelijk acht.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
verklaart voor recht dat ING jegens de gezamenlijke schuldeisers van [bedrijf 1] onrechtmatig heeft gehandeld;
6.2.
veroordeelt ING tot betaling van de door het onrechtmatig handelen van ING geleden schade van de gezamenlijke schuldeisers van [bedrijf 1] , nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
6.3.
veroordeelt ING in de proceskosten van € 9.591,42, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als ING niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
6.4.
veroordeelt ING tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
6.5.
verklaart dit vonnis wat betreft 6.2 tot en met 6.4 uitvoerbaar bij voorraad;
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.C. Rozeboom, mr. G.W.G. Wijnands en mr. M.O. Frentrop en in het openbaar uitgesproken op 9 april 2025.

Voetnoten

1.HR 14 januari 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4521, r.o. 3.3.
2.HR 5 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:201.
3.HR 23 december 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU3713.
4.HR 27 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3399.
5.HR 27 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3399, r.o. 4.6.
6.HR 30 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX6246, r.o. 3.5.1.
7.HR 23 december 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1590 r.o. 4.3.2.