ECLI:NL:RBOVE:2025:2755

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 april 2025
Publicatiedatum
6 mei 2025
Zaaknummer
C/08//330735 / JE RK 25/488
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een 14-jarige jongen in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter op 7 april 2025 een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor een 14-jarige jongen, hierna te noemen [minderjarige], die sinds 14 februari 2025 bij zijn tante verblijft. De gecertificeerde instelling (GI), Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, heeft het verzoek ingediend omdat de ouders van [minderjarige] het niet eens zijn over zijn verblijfplaats. De moeder is van mening dat [minderjarige] bij een jeugdhulpaanbieder moet worden geplaatst, terwijl de vader vindt dat hij bij hem moet wonen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] niet naar school gaat en dat zijn verblijf bij tante niet veilig is. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [minderjarige] zijn wens geuit om bij zijn tante te blijven, maar de kinderrechter heeft geoordeeld dat dit niet in zijn belang is. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor de duur van de ondertoezichtstelling tot 7 december 2025, en verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad. Tevens is het verzoek om een bijzondere curator afgewijzen, omdat de kinderrechter van mening is dat [minderjarige] zijn standpunt zelf kan verwoorden. De kinderrechter heeft benadrukt dat [minderjarige] een veilige en passende omgeving nodig heeft, en dat de GI een plaatsing bij een jeugdhulpaanbieder zal proberen te realiseren.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Almelo
Zaaknummer: C/08/330735 / JE RK 25-488
Datum uitspraak: 7 april 2025
Beschikking machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
de gecertificeerde instelling,
gevestigd te Enschede,
hierna te noemen de GI,
met betrekking tot
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2009 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. S.L. Geeraths
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. A. Hayaty
en
[minderjarige].

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Op 24 maart 2025 heeft de GI een verzoekschrift met bijlagen ingediend bij de griffie.
1.2.
Op 1 april 2025 heeft [minderjarige] de kinderrechter verzocht om een bijzonder curator aan hem toe te wijzen.
1.3.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 7 april 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, die zich per abuis gemeld had bij de rechtbank ’s Gravenhage en vervolgens telefonisch is gehoord, met zijn advocaat;
  • de moeder met haar advocaat;
  • [medewerker jeugdbescherming] namens de GI.
Aan [naam 1] , ambulant begeleider van de moeder bij ReactTwente, is bijzondere toegang verleend.
[minderjarige] was niet aanwezig bij de mondelinge behandeling. Zijn mening blijkt uit een schriftelijk stuk dat de jeugdzorgwerker van hem heeft ontvangen.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 28 november 2024 de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] op het adres van de moeder verlengd tot 7 december 2025.
2.3.
Sinds 14 februari 2025 verblijft [minderjarige] bij een tante in [plaats] , die een zus is van de moeder.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt een machtiging tot uithuisplaatsing gedurende dag en nacht in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling tot 7 december 2025 en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling haar verzoek gehandhaafd. De jeugdzorgwerker heeft het geschreven standpunt van [minderjarige] overgelegd. Hieruit blijkt dat [minderjarige] het oneens is met het verzoek van de GI. [minderjarige] wil niet naar [locatie 1] , maar hij wil bij tante blijven wonen omdat hij dit een veilige en goede plek vindt waar hij zich verder kan ontwikkelen. Bij die tante is er een vrije opvoeding op de Nederlandse manier, waarbij er geen verplichtingen zijn richting het geloof. De huidige situatie geeft [minderjarige] innerlijke rust en door open gesprekken te voeren leert [minderjarige] zijn zwakke kanten te versterken zodat er geen misbruik van hem gemaakt kan worden. [minderjarige] zou graag willen dat zijn school in [plaats] geregeld wordt en dat hij een emotie-regulatie therapie bij [locatie 2] mag volgen.
4.2.
De moeder is het eens met het verzoek van de GI. De moeder denkt dat [minderjarige] bij [locatie 1] de hulpverlening kan krijgen die voor hem noodzakelijk is. Zij vindt dat [minderjarige] niet veilig is bij haar zus in [plaats] . Ook vindt de moeder dat de vader geen geschikte plek voor [minderjarige] kan bieden.
4.3.
De vader is het niet eens met het verzoek van de GI. Hij vindt dat [minderjarige] weg moet bij tante en weer bij hem moet komen wonen. Bij tante wordt er geblowd en alcohol gedronken. Ook manipuleert tante [minderjarige] . De vader kan een goed opvoedklimaat aan [minderjarige] bieden, maar heeft het gevoel dat er niet naar hem wordt gekeken. De vader denkt dat [locatie 1] niet geschikt is voor [minderjarige] , omdat deze plek een te zware belasting is voor de jongen.

5.De beoordeling

Bijzondere curator
5.1.
[minderjarige] heeft de kinderrechter schriftelijk verzocht om een bijzondere curator voor hem te benoemen. De kinderrechter zal dit verzoek afwijzen, omdat hij hiertoe geen gronden ziet. [minderjarige] kan zijn standpunt zelf prima verwoorden. Dat heeft hij gedaan in het schriftelijk stuk dat de jeugdzorgwerker ter zitting heeft voorgelezen. Het is duidelijk dat hij het niet eens is met een plaatsing elders. Hij heeft maar een wens en dat is blijven wonen bij tante. Aan die wens kan echter geen gehoor worden gegeven. Een verzoek van de GI om hem te mogen plaatsen bij tante, de enige die een dergelijk verzoek zou kunnen doen, ligt niet voor en de kinderrechter kan niet ambtshalve een machtiging tot plaatsing bij tante verlenen. Dat is overigens een plek waarvan zowel de vader als de moeder ter zitting hebben gezegd dat zij beslist niet willen dat [minderjarige] daar woont. De belangen van [minderjarige] worden behartigd door zijn ouders met gezag en door de GI, die door de ondertoezichtstelling inbreuk kan maken op het gezag van ouders. Gelet op de taak van de jeugdbeschermer, van wie niet is gebleken dat hij deze niet naar behoren uitoefent, wordt er geen meerwaarde gezien in de benoeming van een bijzondere curator. Ook een bijzondere curator is niet bevoegd tot het verzoeken van een machtiging tot uithuisplaatsing op adres van tante. Een dergelijke machtiging gaat er in elk geval niet komen. [minderjarige] wil beslist niet bij de vader of de moeder wonen en dan resteert niet anders dan dat wat de GI nu verzoekt.
De machtiging tot uithuisplaatsing
5.2.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter met de GI en op de door deze genoemde gronden van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding. [1] Onder 5.1. heeft hij al overwogen over de mogelijkheden en onmogelijkheden voor de woonplek van [minderjarige] . De GI heeft uitgelegd dat en waarom zij tante niet ziet als een voldoende veilige plek voor [minderjarige] . De jeugdzorgwerker heeft informatie ontvangen van instanties waaruit voldoende blijkt dat tante een screening als pleegouder niet zal doorstaan. Zo’n screeningstraject is kansloos. De GI verzoekt – als overwogen – geen machtiging tot plaatsing bij tante en zal dat vanwege de negatieve informatie over tante ook niet doen. Afwijzing van het voorliggende verzoek voor plaatsing bij [locatie 1] zou betekenen dat [minderjarige] bij vader of bij moeder moet gaan wonen. En dat wil hij pertinent niet. Dan resteert slechts toewijzing van het huidige verzoek.
5.3.
De rechter stelt vast dat [minderjarige] sinds 14 februari 2025, zonder toestemming van de moeder en de jeugdbeschermers, verblijft bij tante. Als overwogen zijn beide ouders het niet eens met het verblijf van [minderjarige] bij deze tante. [minderjarige] laat zelfbepalend gedrag zien en maakt keuzes die niet in zijn belang zijn. Sinds het verblijf van [minderjarige] bij tante is hij niet meer bij de moeder thuis gekomen en hij is sindsdien niet meer naar school gegaan. [minderjarige] heeft gezegd dat hij op advies van HK-Zorg niet langer naar school zou gaan. Dat lijkt een onaannemelijk en onwaarschijnlijk verhaal. Er zal toch hopelijk geen zorgorganisatie zijn die een minderjarige zou adviseren om het onderwijs volledig te staken. De beslissing om niet meer naar school te gaan, lijkt dan ook een eigen keuze van [minderjarige] te zijn geweest. Hij staat op dit moment bij tante stil in zijn ontwikkeling, terwijl hij de hulp nodig heeft die volgens de GI door [locatie 1] aan hem kan worden geboden. Dat hij daar niet of nog niet voor open staat is denkbaar, maar daar zal met hem over gesproken moeten en kunnen worden zodra hij daar opgenomen is.
5.4.
[minderjarige] is een jongen die opgroeit in een complex milieu waarbij sprake is geweest van onveiligheid op verschillende levensgebieden. Naar aanleiding van de complexe scheiding tussen de ouders lijkt er bij [minderjarige] sprake te zijn van een loyaliteitsconflict. Er is vastgesteld dat [minderjarige] voldoet aan de classificatie voor PTSS. De GI heeft ter zitting mondeling toegelicht dat het frequente wisselen van woonplek verband houdt met de traumagerelateerde klachten van [minderjarige] . Om dit patroon te kunnen doorbreken is voor [minderjarige] een zeer intensieve traumatherapie noodzakelijk. [minderjarige] staat slechts open voor emotie-regulatie therapie, maar deze behandelvorm sluit onvoldoende aan bij de aard en ernst van zijn problematiek.
5.5.
De kinderrechter is met de jeugdzorgwerker van oordeel dat een machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is om [minderjarige] een veilige en passende omgeving te bieden. De GI probeert [minderjarige] te plaatsen bij [locatie 1] . Deze instelling richt zich specifiek op jongeren met het profiel van [minderjarige] en biedt daarnaast een belangrijke vorm van therapie die goed aansluit bij zijn behoeften. Bij [locatie 1] zal [minderjarige] een passende traumabehandeling kunnen krijgen en wordt er aandacht besteed aan de onveiligheid binnen zijn netwerk. Gezien de vermijdende copingsstijl van [minderjarige] is het van belang dat hij zich omringd met professionals die daar kennis van hebben. Door deze ondersteuning kan [minderjarige] zijn weerbaarheid vergroten, waardoor hij met vertrouwen naar de toekomst kan kijken. Op deze wijze leert [minderjarige] zich niet langer enkel aan zijn omgeving aan te passen, maar juist zichzelf te zijn. Op dit moment staat [minderjarige] daar nog niet open voor, maar er zal toch een ultieme poging moeten worden gedaan om hem daar wel toe bereid te maken.
5.6.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 7 april 2025 voor de duur van de ondertoezichtstelling tot 7 december 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
wijst het verzoek tot het benoemen van een bijzondere curator af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 7 april 2025 door
mr. J.H. Olthof, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. S.R. de la Combé als griffier. De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 28 april 2025.
Noot griffier en kinderrechter:
[minderjarige] is na de mondelinge behandeling op 7 april 2025, waar hij niet aanwezig was, op eigen schriftelijk verzoek alsnog op22 april 2025gehoord door de kinderrechter. Daarbij waren ook [naam 2] en de tante uit [plaats] aanwezig. [minderjarige] ziet tante als vertrouwenspersoon. Alle punten die hiervoor in de beschikking zijn genoemd en overwogen zijn met [minderjarige] en tante besproken. Het was voor [minderjarige] moeilijk en eigenlijk niet te begrijpen dat hij niet bij tante kan blijven wonen. Na uitleg van de kinderrechter over alle mogelijke en onmogelijke opties, die in de beschikking zijn genoemd, bleef [minderjarige] het niet eens met de genomen beslissingen. Tante probeerde na de ontvangen uitleg toch op prijzenswaardige wijze aan [minderjarige] duidelijk te maken dat het wellicht tot het verstandigst was om naar de intake bij [locatie 1] te gaan en daar zich open te stellen voor de behandeling die daar geboden kan worden. Ze heeft van de GI begrepen dat deze aangifte wegens onttrekking van een minderjarige aan het over deze gestelde gezag zal doen (artikel 279 van het Wetboek van Strafrecht) en dat zij dan de kans loopt dat er een ingrijpen en of onderzoek van de politie volgt. Tante vertelde dat zij weliswaar en helaas ervaringsdeskundige is op het gebied van kinderbeschermingsmaatregelen, maar dat zij zich inmiddels heeft ontwikkeld tot een vrouw die positief en zonder problemen in het leven staat. Zij denkt dat zij een goede rol kan spelen in het verdere leven van [minderjarige] en zij zou ook voor hem willen en kunnen blijven zorgen. Dan moet er school geregeld worden. Zij kan zich niet voorstellen dat de heer [naam 2] (GI) informatie uit het Veiligheidshuis heeft gekregen over de situatie bij haar thuis en dat op grond daarvan zij niet in aanmerking zou kunnen komen als pleegouder voor [minderjarige] . Zij hoopt dat voorkomen kan worden dat het uiteindelijk komt tot een plaatsing in gesloten jeugdzorg. Aan tante en [minderjarige] is uitgelegd dat [minderjarige] zelf om toevoeging van een advocaat kan vragen bij de Raad voor Rechtsbijstand als hij in hoger beroep wil van de beslissing van 7 april 2025.
Een afschrift van deze beschikking wordt gezonden aan de raad voor de kinderbescherming en de in deze beschikking vermelde gegevens worden door de raad opgenomen in zijn registratie.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.Artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek.