ECLI:NL:RBOVE:2025:2765

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 mei 2025
Publicatiedatum
6 mei 2025
Zaaknummer
ak_24_2654
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van toestemming om als beveiliger te werken na incident met disproportioneel geweld

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 6 mei 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk beroep van eiser tegen de weigering van de korpschef van politie om hem toestemming te verlenen om als beveiliger te werken. De korpschef had deze toestemming geweigerd op basis van een incident dat op 5 augustus 2023 plaatsvond, waarbij eiser, die als servicemedewerker werkte, betrokken was. De rechtbank oordeelde dat de korpschef op basis van beelden en processen-verbaal terecht had vastgesteld dat eiser niet over de benodigde betrouwbaarheid beschikte om als beveiliger te werken. Eiser had zich bemoeid met een situatie zonder reden en had agressief gehandeld. De rechtbank verwierp het betoog van eiser dat zijn handelen noodzakelijk was en dat hij geen disproportioneel geweld had gebruikt. De rechtbank concludeerde dat de korpschef redelijkerwijs tot zijn oordeel had kunnen komen en verklaarde het beroep ongegrond. Eiser kreeg geen griffierecht terug en geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/2654

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. Z.M. Nasir),
en

de korpschef van politie

(gemachtigden: [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2]).

Inleiding

1. Bij besluit van 22 december 2023 heeft de korpschef de toestemming aan eiser geweigerd om als beveiliger te werken.
1.1.
Met het bestreden besluit van 17 april 2024 op het bezwaar van eiser is de korpschef bij dat besluit gebleven.
1.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en zijn beroepsgronden op 16 maart 2025 aangevuld. De korpschef heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 27 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van de korpschef.

Procesverloop

2. Op 5 augustus 2023 vond een incident plaats voor de deur van café [bedrijf] in [plaats]. Eiser was op dat moment servicemedewerker bij het café.
3. Op 31 oktober 2023 heeft de korpschef een aanvraag ontvangen van ConVidence Beveiliging en SA-INT Security om toestemming te verlenen aan eiser om beveiligingswerkzaamheden te verrichten, zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr).
4. Omdat eiser volgens de korpschef tijdens het incident op 5 augustus 2023 disproportioneel geweld heeft gebruikt en als servicemedewerker beveiligingswerkzaamheden heeft verricht, zonder de daarvoor vereiste toestemming, heeft de korpschef op 15 november 2023 een voornemen tot weigering van de toestemming verzonden aan eiser.
5. Op 14 december 2023 heeft eiser zijn zienswijze over de voorgenomen weigering gegeven.
6. Bij besluit van 22 december 2023 heeft de korpschef alsnog de toestemming aan eiser om beveiligingswerkzaamheden te verrichten, geweigerd. Hierna is het proces verlopen zoals onder het kopje ‘Inleiding’ is weergegeven.

Beoordeling door de rechtbank

7. De rechtbank beoordeelt of de korpschef de toestemming om als beveiliger te werken aan eiser heeft kunnen weigeren. Zij dit doet aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
8. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
9. Voor de relevante wet- en regelgeving wordt verwezen naar de bijlage die onderdeel van deze uitspraak uitmaakt.
Het beroep
10. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij geen (disproportioneel) geweld heeft gebruikt. Hij reageerde op de slaande beweging van de betrokkene. Dit is niet disproportioneel, maar een noodzakelijke reactie. Eiser werd namelijk geraakt door de slaande beweging van de betrokkene. Daarna grepen de beveiligers in en bleef eiser erbuiten. Pas toen de betrokkene met zijn hand in zijn zak ging, wilde eiser zijn collega’s waarschuwen voor een mogelijk aanwezig wapen. De verklaringen van de beveiligers ondersteunen deze lezing. Ook voert eiser aan dat de opmerking van de korpschef dat eiser geweld zou hebben gebruikt in strijd is met de onschuldpresumptie. Eiser verwijst daarbij naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2019:1951). Eiser stelt zich verder op het standpunt dat hij geen beveiligingswerkzaamheden heeft verricht. Hij droeg geen T-shirt met V-teken en ook servicemedewerkers staan soms aan de deur. Verder voert eiser aan dat de in oktober 2023 verleende toestemming om beveiligingswerkzaamheden te verrichten (bij een ander bedrijf) niet te rijmen is met de onderhavige weigering om de toestemming te verlenen. Tot slot voert eiser aan dat de korpschef onvoldoende rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van eiser.
11. De korpschef stelt zich – kort samengevat – op het standpunt dat hij redelijkerwijs tot het oordeel heeft mogen komen dat eiser niet beschikt over de betrouwbaarheid die nodig is om als beveiliger te werken en dat hij daarom gebruik heeft moeten maken van zijn bevoegdheid om de gevraagde toestemming te weigeren.
De beoordeling
12. De rechtbank zal hieronder de beroepsgronden van eiser – voor zover mogelijk – samengevoegd bespreken.
De betrouwbaarheid
13. Volgens artikel 7, vierde lid, van de Wpbr wordt de toestemming onthouden indien de betrokkene niet beschikt over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die nodig zijn voor het te verrichten werk. Artikel 3.3 van de Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus 2019 (Bpbr) geeft invulling aan wanneer er geen sprake is van betrouwbaarheid en de toestemming wordt onthouden of kan worden ingetrokken. Uit het Bpbr volgt dat toestemming kan worden geweigerd, wanneer op grond van (a) veroordelingen en andere rechterlijke uitspraken of (b) andere omtrent betrokkene bekende en relevante feiten kan worden aangenomen dat deze onvoldoende betrouwbaar is om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau werkzaamheden te verrichten dan wel onvoldoende betrouwbaar is om de belangen van de veiligheidszorg of de goede naam van de bedrijfstak niet te schaden. Dit zal met name -maar niet uitsluitend- het geval zijn wanneer betrokkene er blijk van heeft gegeven rechtsregels naast zich neer te leggen waarvan de overtreding kan worden beschouwd als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde.
14. De rechtbank is van oordeel dat de korpschef uit de beelden in combinatie met de opgestelde processen-verbaal vast heeft kunnen stellen dat eiser niet beschikt over de betrouwbaarheid die nodig is voor het te verrichten werk. Uit de beelden is duidelijk te zien dat eiser zich – als servicemedewerker – bemoeit met de situatie, terwijl hij daartoe geen reden had en dat eiser agressief heeft gehandeld in het incident. Het is de rechtbank evenmin gebleken dat het handelen van eiser noodzakelijk was in reactie op het handelen van de betrokkene. Het betoog van eiser dat hij geen disproportioneel geweld heeft gebruikt en zijn handelen voortkwam uit noodzaak, volgt de rechtbank dus niet.
15. Er is ook geen sprake van strijd met de onschuldpresumptie. De verwijzing naar de Afdelingsuitspraak met ECLI-nummer ECLI:NL:RVS:2019:1951 gaat niet op. Schending van de onschuldpresumptie is volgens de betreffende uitspraak namelijk pas aan de orde indien (in een bestuursrechtelijke procedure) een oordeel wordt gegeven over de schuld van iemand die is aangeklaagd ter zake van het plegen van een strafbaar feit voordat de schuld van die persoon in de strafrechtelijke procedure is komen vast te staan. Daarvan is hier geen sprake.
16. Ten aanzien van het standpunt van eiser dat de korpschef bij de weigering onvoldoende rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van eiser, overweegt de rechtbank dat de voor de weigering relevante feiten en omstandigheden dermate ernstig zijn dat persoonlijke omstandigheden van eiser in de privésfeer geen aanleiding geven voor een ander oordeel in de betrouwbaarheidsbeoordeling – voor zover daar bij de beoordeling volgens de wet(sgeschiedenis) al ruimte voor is.
17. De rechtbank komt tot de (tussen)conclusie dat de korpschef, gelet op het bovenstaande, redelijkerwijs tot het oordeel heeft kunnen komen dat eiser niet beschikt over de betrouwbaarheid die nodig is om als beveiliger te werken en dat de korpschef daarom terecht de gevraagde toestemming heeft geweigerd.
De beveiligingswerkzaamheden
18. De rechtbank laat, gelet op de bovenstaande conclusie dat de korpschef op basis van de beelden reeds tot het oordeel heeft kunnen komen dat eiser niet beschikt over de betrouwbaarheid die nodig is om als beveiliger te werken, de beroepsgronden van eiser ten aanzien van de mogelijk verrichte beveiligingswerkzaamheden onbesproken, omdat dit niet kan leiden tot een andere uitkomst.
De eerder verleende toestemming
19. De rechtbank overweegt tot slot dat, wat er ook zij van de intrekking van de eerder verleende toestemming om bij een ander bedrijf als beveiliger werkzaamheden te verrichten, dit voor de beoordeling van onderhavig beroep van eiser tegen de weigering van de toestemming om voor ConVidence Beveiliging en SA-INT Security beveiligingswerkzaamheden te verrichten niet van belang is. Daarbij is mede van belang dat er voor de intrekking van een toestemming (artikel 7, vijfde lid, van de Wpbr) een afwijkend toetsingskader geldt dan voor het weigeren van een toestemming (artikel 7, vierde lid, van de Wpbr).

Conclusie en gevolgen

20. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de korpschef de toestemming om als beveiliger te werken aan eiser heeft kunnen weigeren. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.P.K. van Rosmalen, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.P. Fortuin, griffier, uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: relevante wet- en regelgeving

Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus

Artikel 7

1. Een beveiligingsorganisatie of recherchebureau aan welke een vergunning is verleend stelt geen personen te werk die belast zullen worden met de leiding van de organisatie of het bureau, dan nadat voor hen toestemming is verkregen van Onze Minister.
2. Een beveiligingsorganisatie of recherchebureau als bedoeld in het eerste lid stelt geen personen te werk die belast zullen worden met werkzaamheden, anders dan bedoeld in het eerste lid, dan nadat voor hen toestemming is verkregen van de korpschef. Indien de beveiligingsorganisatie of het recherchebureau dan wel een onderdeel daarvan is gevestigd op een luchtvaartterrein, wordt de toestemming, bedoeld in de eerste volzin, verleend door de commandant van de Koninklijke marechaussee.
(…)
4. De toestemming, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, wordt onthouden indien de desbetreffende persoon niet beschikt over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die nodig zijn voor het te verrichten werk. Indien de desbetreffende persoon een ambtenaar is als bedoeld in artikel 5, derde lid, wordt de toestemming slechts onthouden indien deze persoon niet beschikt over de benodigde bekwaamheid. Voor de tewerkstelling van de overige opsporingsambtenaren wordt de toestemming slechts verleend na het overleggen van de ontheffing, bedoeld in artikel 5, vierde lid, en indien de desbetreffende persoon beschikt over de benodigde bekwaamheid.
5. De toestemming, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid kan worden ingetrokken indien zich omstandigheden voordoen of feiten bekend worden op grond waarvan de toestemming niet zou zijn verleend, indien zij zich hadden voorgedaan of bekend waren geweest op het tijdstip waarop de toestemming werd verleend.
(…)
Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus 2019
3.3.
Betrouwbaarheid personeel en leidinggevenden
De toestemming aan een beveiligingsorganisatie of recherchebureau om personen te werk stellen, zoals bedoeld in artikel 7, eerste, tweede en derde lid, van de wet wordt onthouden indien bij het onderzoek naar de betrouwbaarheid blijkt van:
a. veroordelingen en andere rechterlijke uitspraken;
b. andere omtrent de aanvrager bekende feiten.
(…)
Ad b. (andere omtrent de aanvrager bekende feiten)
De toestemming kan ook worden geweigerd wanneer op grond van andere omtrent betrokkene bekende en relevante feiten kan worden aangenomen dat deze onvoldoende betrouwbaar is om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau werkzaamheden te verrichten dan wel onvoldoende betrouwbaar is om de belangen van de veiligheidszorg of de goede naam van de bedrijfstak niet te schaden. Dit zal met name -maar niet uitsluitend- het geval zijn wanneer betrokkene er blijk van heeft gegeven rechtsregels naast zich neer te leggen waarvan de overtreding kan worden beschouwd als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde.
Sepots, processen-verbaal en mutaties
Zo kunnen (tegen betrokkene) opgemaakte processen-verbaal of (dag/mutatie)rapporten ertoe leiden dat betrokkene onvoldoende betrouwbaar of geschikt wordt geacht om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau te werken. Uiteraard is daarbij van belang dat tegen betrokkene nog altijd een serieuze verdenking (of bedenking) bestaat.
Ook sepots kunnen een rol spelen bij de beoordeling van de betrouwbaarheid. Hierbij dient de aard van het sepot in ogenschouw te worden genomen. Een technisch sepot, bijvoorbeeld wegens onvoldoende bewijs, zal bij de beoordeling naar de betrouwbaarheid een minder grote rol spelen dan een sepotbeslissing die op beleidsmatige gronden is genomen. In het geval dat een sepot wordt meegenomen in de beoordeling, wordt voor wat betreft de terugkijktermijn als uitgangspunt genomen de datum waarop het Openbaar Ministerie de beslissing heeft genomen de zaak te seponeren.