ECLI:NL:RBOVE:2025:3024

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 mei 2025
Publicatiedatum
15 mei 2025
Zaaknummer
ak_23_1691
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de intrekking van een Ziektewetuitkering na COVID-19

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Overijssel het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) met ingang van 6 januari 2023. Het UWV had op 5 juli 2023 het bezwaar van eiser afgewezen, waarop eiser in beroep ging. De rechtbank heeft de zaak op 23 november 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren. Na de zitting heeft de rechtbank revalidatiearts P.C.Th. van Aanholt om advies gevraagd, dat op 11 juni 2024 is uitgebracht. De deskundige concludeerde dat eiser op de datum in geding niet in staat was om 40 uur per week te werken, ondanks dat er geen aantoonbare lichamelijke afwijkingen waren. De rechtbank oordeelt dat het UWV de mogelijkheden van eiser niet correct heeft vastgesteld en verklaart het beroep gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd en het UWV moet opnieuw op het bezwaar beslissen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt het UWV veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.267,50 en moet het griffierecht van € 50,00 vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/1691

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

gemachtigde: mr. I. Amghar,
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen

gemachtigde: [gemachtigde].

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) met ingang van 6 januari 2023. Met het bestreden besluit van 5 juli 2023 op het bezwaar van eiser heeft verweerder de intrekking gehandhaafd.
De rechtbank heeft het beroep op 23 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van eiser.
De rechtbank heeft het onderzoek na de zitting heropend en revalidatiearts
P.C.Th. van Aanholt verzocht om de rechtbank van verslag en advies te dienen. De deskundige heeft op 11 juni 2024 zijn advies uitgebracht. Partijen hebben op dit advies gereageerd.
De rechtbank heeft partijen bericht dat de behandeling van de zaak is overgenomen
door mr. F. Koster.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om kenbaar te maken of zij op een nadere zitting willen worden gehoord. Omdat geen van partijen heeft aangegeven van de geboden mogelijkheid gebruik te willen maken, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

1.1.
Eiser heeft vanaf 18 februari 2020 gemiddeld 39,77 uur per week gewerkt als CNC-frezer in dienst van Hemabo (werkgeefster). In oktober 2020 heeft eiser zich ziekgemeld wegens klachten na een coronabesmetting. Aanvankelijk ging hij weer aan het werk, maar vanwege aanhoudende klachten is hij definitief uitgevallen op 26 juli 2021.
1.2.
Eiser heeft getracht zijn werkzaamheden te hervatten in een wisselend aantal arbeidsuren. Hij heeft aanvankelijk opgebouwd naar 40 uur werken per week, maar daarna een terugval gehad. Zijn arbeidsovereenkomst is met ingang van 19 augustus 2022 tot een einde gekomen. Op dat moment werkte eiser niet. Het UWV heeft eiser daarna in aanmerking gebracht voor ziekengeld.
1.3.
In september 2022 heeft het UWV de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling verricht. De resultaten van deze beoordeling hebben geleid tot de besluiten die zijn vermeld in de inleiding van deze uitspraak.
De standpunten van partijen
2.1.
Volgens het UWV is eiser niet meer in staat zijn eigen werk te verrichten, maar wel om andere werkzaamheden te doen, zolang het niet om fysiek zwaar werk gaat. Van dergelijke werkzaamheden heeft de arbeidsdeskundige voorbeelden genoemd. Uitgaande van de verdiensten in deze voorbeeldfuncties is er geen sprake van ongeschiktheid in de zin van artikel 19aa van de Ziektewet ZW. Een urenbeperking is volgens het UWV niet aan de orde, zij het dat eiser tussen 00.00 en 06.00 niet kan werken. Verwezen is naar de bevindingen van de artsen van het UWV die zijn neergelegd in de rapporten van 2 november 2022, 27 juni 2023 en 14 november 2023. Voor het UWV is doorslaggevend dat uit specialistisch onderzoek niet is gebleken van enige afwijking. Er is geen medisch substraat voor de klachten.
2.2.
Eiser is van mening dat hij vanwege zijn forse vermoeidheidsklachten als gevolg van post-covid geen benutbare mogelijkheden heeft en volledig arbeidsongeschikt is. Als er al benutbare mogelijkheden zijn, zijn deze niet goed weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Het UWV heeft zijn mogelijkheden overschat. Ook de bedrijfsarts was van mening dat eiser sterk energetisch beperkt was. Eiser is van mening dat er op energetische gronden en ook uit het oogpunt van preventie een urenbeperking aangenomen had moeten worden. De belasting in de voorbeeldfuncties gaan zijn belastbaarheid ver te boven. Zijn klachten zullen in fulltime werkzaamheden verergeren. Op de zitting heeft eiser toegelicht dat hij vier uur per week vrijwilligerswerk doet, wat voor hem op dat moment het hoogst haalbare is.

Overwegingen

3.1.
Op grond van artikel 19aa van de ZW, voor zover hier van belang, heeft de verzekerde die geen werkgever heeft jegens wie hij, bij ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte recht heeft op loon, nadat na de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken een tijdvak van 52 weken van ongeschiktheid tot werken is verstreken, recht op ziekengeld indien de verzekerde:
1. ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 en
2. als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
3.2.
Volgens het UWV ontbreken objectief medische gronden om zwaardere beperkingen en een urenbeperking te rechtvaardigen. Eiser is van mening als gevolg van zware vermoeidheid en klachten van prikkelverwerking en concentratie na een covidbesmetting ernstiger beperkt te zijn dan waar het UWV vanuit gaat. Met name is volgens eiser een urenbeperking aan de orde. Om de vraag te kunnen beantwoorden of het UWV de beperkingen van eiser juist in kaart heeft gebracht heeft de rechtbank revalidatiearts
P.C.Th. van Aanholt verzocht eiser te onderzoeken en de rechtbank te adviseren. Op 11 juni 2024 heeft de deskundige gerapporteerd.
3.3.
De deskundige heeft in zijn advies beschreven dat eiser voor zijn coronabesmetting in oktober 2020 een actief leven leidde. Hij heeft altijd gesport, liep regelmatig 8-10 kilometer en ging naar de sportschool. Hij heeft het prikkelbare darmsyndroom, maar weinig klachten. Na de besmetting zat eiser drie weken in quarantaine, waarna hij probeerde zijn werk weer op te pakken. De klachten gingen niet over; naarmate hij meer deed namen de klachten toe. In december 2020 is eiser door zijn huisarts naar het ziekenhuis verwezen waar zijn bloed is onderzocht, longfoto’s zijn gemaakt en een hartfilmpje. Er werden geen afwijkingen gevonden. Op advies van de huisarts heeft hij fysiotherapie en ergotherapie gehad. Ook heeft hij gesprekken gehad met een revalidatie-arts en is onder behandeling geweest bij een psycholoog en een interventie-coach. Met behulp van een diëtiste heeft eiser zijn eten iets aangepast. Omdat niemand meer hulp kon bieden heeft eiser nu geen behandeling meer.
3.4.
Uit de rapportage van de behandelend psycholoog heeft de deskundige de volgende passage aangehaald: “
in de levensfase waarin je nu zit ervaar je regelmatig gevoelens van somber zijn over alle beperkingen en belemmeringen in de situatie waarin je nu zit. Je volgt de ontwikkelingen op medisch vlak in de hoop dat er iets gaat komen waar je wat aan kan hebben, maar tot nu toe is dat niet erg hoopgevend. In het omgaan met (j)e gevoelens hierover bespreken we ook de mogelijke meerwaarde van een lotgenotencontactgroep, maar je geeft aan dat je hier nu geen behoefte aan hebt.”
En “classificatie: depressieve stoornis, eenmalige episode-licht”.Uit de informatie van de ergotherapeut heeft de deskundige geciteerd
; “mijnheer lijkt het mentaal steeds moeizamer te krijgen, alles gaat minder. Vanuit de ergotherapie nogmaals geadviseerd andere disciplines in te schakelen om te werken aan zijn mentale gesteldheid.”
Bij ‘huidige klachten’ heeft de deskundige beschreven dat eiser zwaar vermoeid is, energetisch zwaar beperkt, last heeft van prikkelverwerking, concentratieproblemen en zich moeilijk kan focussen. Ook heeft eiser spierpijn, gewrichtspijn en psychische klachten. Hij maakt zich druk over zijn toekomst.
3.5.
Uit de beschouwing van de deskundige citeert de rechtbank dit:

Het beeld wat betrokkene vertoont past bij een burn out en een chronisch vermoeidheid syndroom. Dat wordt vaker gezien bij Post-covid patiënten. Objectiveerbare lichamelijke afwijkingen zijn ook bij deze aandoeningen niet te vinden”.
En:
“Op 6 januari 2023, de datum in geding, was betrokkene niet in staat om de gevraagde werkzaamheden uit te voeren” en “wellicht dat hiervoor een andere oorzaak ligt dan lichamelijke afwijkingen”.

Conclusie. Al met al kom ik tot de conclusie dat betrokkene klachten heeft die vaak gezien worden bij Post Covidpatiënten. Hierbij wordt vaak gezien dat te snel en te veel de oude activiteiten worden opgepakt. De frustratie hierover leidt tot toenamen van de klachten. Bij betrokkene is dit ook het geval. Op 6 januari 2023 was betrokkene nog niet in staat om de werkzaamheden te hervatten, zeker niet voor 40 uren per week. Lichamelijk zijn geen grote afwijkingen te constateren.”
En:

U heeft mij de volgende vragen gesteld:
1. a. Kunt u instemmen met de vaststelling van de belastbaarheid, zoals deze blijkt uit de
FML van 2 november 2022? Ik verzoek uw antwoord voor de rechtbank inzichtelijk te
motiveren.
Aangezien uitgebreide onderzoeken geen aantoonbare afwijkingen aan het licht
hebben gebracht voor wat betreft de fysieke mogelijkheden ben ik het eens met
de vaststelling van de belastbaarheid zoals omschreven van de FML d.d. 2
november 2022. Mentaal gezien heb ik mijn vraagtekens hierbij. Vandaar de
vraag om een psycholoog of psychiater hem ook te laten onderzoeken om deze
vraag goed te beantwoorden”.
3.6.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. In dit geval ziet de rechtbank aanleiding de deskundige wel te volgen in zijn observaties en in zijn conclusies in de ‘beschouwing’’, maar niet in de antwoorden op de gestelde vragen. De rechtbank legt dat hieronder uit.
3.7.
De deskundige heeft zorgvuldig onderzoek gedaan en het beeld geschetst van een actieve jongeman die na de coronabesmetting steeds verder achteruit is gegaan, zonder dat medische interventies succesvol waren. De deskundige heeft ook vastgesteld dat de klachten van eiser vaak gezien worden bij post-covidpatiënten. De rechtbank stelt vast dat de deskundige op pagina 9 met zoveel woorden heeft geconcludeerd dat eiser op de datum in geding, te weten 6 januari 2023 niet in staat was de gevraagde werkzaamheden uit te voeren en (even verderop) niet in staat was werkzaamheden te hervatten, zeker niet 40 uur per week. Naar het oordeel van de rechtbank is dit een duidelijk standpunt over de situatie op de datum in geding. Deze conclusies zijn vervolgens niet verenigbaar met de antwoorden die de deskundige op de vragen van de rechtbank heeft gegeven. De deskundige heeft op pagina 10 van het rapport namelijk geconcludeerd dat de bevindingen van het UWV (dat eiser 40 uur per week belastbaar is) wél gevolgd kunnen worden. De deskundige voegt hier als verklaring aan toe dat onderzoeken bij eiser geen aantoonbare (lichamelijke) afwijkingen aan het licht hebben gebracht. De rechtbank begrijpt hieruit dat deskundige de ongeschiktheid tot werken dus aannemelijk acht, maar niet weet waaraan die ongeschiktheid is toe te schrijven.
3.8.
Volgens vaste rechtspraak kan in bijzondere gevallen worden aangenomen dat aan de eis dat de verzekerde op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten de in aanmerking komende arbeid niet kan verrichten is voldaan, ook al is niet geheel en al duidelijk aan welke ziekte of aan welk gebrek het onvermogen om arbeid te verrichten valt toe te schrijven. Een toereikende vaststelling van de ongeschiktheid valt niet zonder meer uit te sluiten als bij de medisch deskundigen een vrijwel eenduidige, consistente en naar behoren medisch gemotiveerde en verantwoorde opvatting bestaat dat ongeschiktheid tot werken voldoende aannemelijk is [1] .
3.9.
De bevindingen van de deskundige leiden de rechtbank tot de conclusie dat in de situatie van eiser de in de rechtspraak geformuleerde uitzondering op de regel aan de orde is. Duidelijk is dat de klachten van eiser zijn ontstaan na een coronabesmetting en dat de diverse medisch specialisten die hij heeft gezien, en ook de deskundige zelf, de klachten en het onvermogen erkennen, al weten zij niet precies wat er medisch gezien aan de hand is. In die situatie is voor de rechtbank doorslaggevend dat de deskundige de opvatting is toegedaan dat eiser op de datum in geding niet in staat was de geduide functies te verrichten, zeker geen 40 uur per week, ook al zijn er geen aantoonbare (lichamelijke) afwijkingen gevonden die dit kunnen verklaren. Voor de rechtbank is dit voldoende om in deze zaak tot een oordeel te kunnen komen. Om die reden is de rechtbank ook niet ingegaan op de suggestie van de deskundige om eiser (nogmaals) door een onafhankelijke deskundige te laten zien, namelijk door een psycholoog.

Conclusie en gevolgen

4.1.
Uit het voorgaande volgt dat het UWV de mogelijkheden van eiser per 6 januari 2023 niet correct heeft vastgesteld. Voor de rechtbank is komen vast te staan dat eiser op die datum niet in staat was de geduide functies gedurende 40 uur per week te verrichten. Dit betekent dat het bestreden besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen en niet deugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank zal daarom het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vernietigen. Het UWV zal opnieuw op het bezwaar moeten beslissen, met inachtneming van deze uitspraak, wat erop neerkomt dat de beoordeling op het punt van de urenbeperking in ieder geval moeten worden herzien.
4.2.
Omdat het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat het UWV eiser zijn griffierecht vergoedt. Ook is er aanleiding om het UWV te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten, die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand worden begroot op € 2.267,50 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en een 0,5 punt voor een schriftelijke zienswijze na het verslag deskundigenonderzoek, met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draag het UWV op binnen drie maanden na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.267,50;
  • bepaalt dat het UWV aan eiseres het betaalde griffierecht van € 50,00 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Koster, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Ernens, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hoger beroepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hoger beroepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 17 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3287