In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de loongerelateerde WGA-uitkering van appellante. Appellante, die als productiemedewerkster werkte, had zich op 6 oktober 2008 ziek gemeld met nekklachten. Het Uwv had haar uitkering per 17 februari 2015 beëindigd, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante was het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld. De Raad heeft vastgesteld dat uit de medische rapporten niet blijkt dat de beperkingen van appellante voortvloeien uit ziekte of gebrek, en dat de verzekeringsartsen haar situatie niet hebben onderschat. De rechtbank Gelderland had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en deze uitspraak werd door de Raad bevestigd.
Daarnaast heeft appellante verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De Raad oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden, aangezien de totale procedure meer dan vier jaar had geduurd. De Raad heeft de Staat der Nederlanden veroordeeld tot betaling van € 1.000,- aan appellante als schadevergoeding, en tot betaling van € 256,- voor de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige en tijdige behandeling van procedures in het bestuursrecht.