ECLI:NL:RBOVE:2025:3197

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 mei 2025
Publicatiedatum
20 mei 2025
Zaaknummer
ak_24_3613
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing handhavingsverzoek tegen illegale uitweg van overburen

Deze uitspraak betreft de afwijzing van een handhavingsverzoek van eiser tegen de vermeende illegale uitweg van zijn overburen. Eiser, woonachtig aan [adres 1], heeft het college van burgemeester en wethouders van Almelo verzocht om handhavend op te treden tegen de uitweg van de belanghebbenden, die aan [adres 2] wonen. Het college heeft dit verzoek afgewezen, omdat er volgens hen geen sprake is van een overtreding. Eiser is het niet eens met deze afwijzing en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft de zaak op 13 mei 2025 behandeld en geconcludeerd dat het college op goede gronden het handhavingsverzoek heeft afgewezen. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van een uitweg in de zin van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeente Almelo. De rechtbank stelt vast dat de bestrating op het perceel van de belanghebbenden niet automatisch leidt tot de conclusie dat er sprake is van een uitweg. De rechtbank bevestigt dat het college niet verplicht was om het eerdere besluit uit 2009 bij de beoordeling te betrekken, aangezien de situatie en de wetgeving sindsdien zijn veranderd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de afwijzing van het handhavingsverzoek in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/3613

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats 1], eiser

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

het college van burgemeester en wethouders van Almelo

(gemachtigden: mr. M.J. van Poorten en mr. E. Groothalle).
Als derde-partij nemen aan de zaak deel: [derde belanghebbende 1] en [derde belanghebbende 2] uit [woonplaats 2] (belanghebbenden).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van het handhavingsverzoek van eiser. Hij heeft het college verzocht om handhavend op te treden tegen de illegale uitweg van zijn overburen, belanghebbenden. Het college heeft dit verzoek afgewezen. Eiser is het niet eens met deze afwijzing. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van het handhavingsverzoek.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college het handhavingsverzoek van eiser op goede gronden heeft afgewezen, omdat geen sprake is van een overtreding
.Eiser krijgt geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Inleiding en procesverloop

2. Eiser woont aan de [adres 1]. Hij ervaart overlast van de, volgens eiser illegale, (tweede) uitweg van zijn overburen, belanghebbenden, die wonen aan de [adres 2]. Belanghebbenden hebben een oprit gecreëerd, waarop zij hun bedrijfsbus met aanhanger parkeren. Belanghebbenden hebben voor de realisatie hiervan in 2008 een aanvraag ingediend bij het college. Het college heeft deze aanvraag destijds met een besluit van 17 februari 2009 afgewezen.
2.1.
Eiser heeft op 18 december 2023 een verzoek ingediend om handhaving bij het college. Naar aanleiding van dit verzoek heeft een toezichthouder op 26 januari 2024 de situatie bekeken. De toezichthouder heeft geconstateerd dat er voor de aanleg van de (tweede) oprit geen onrechtmatige handelingen zijn verricht in de openbare ruimte.
2.2.
Het college heeft het verzoek van eiser met het besluit van 5 maart 2024 afgewezen, omdat geen overtreding is geconstateerd. Met het bestreden besluit van 17 september 2024 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van het verzoek gebleven.
2.3.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.4.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.5.
De rechtbank heeft het beroep op 13 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de gemachtigden van het college en belanghebbenden.

Beoordeling door de rechtbank

3. In geschil is of het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van een overtreding en of het college het verzoek om handhaving om die reden heeft kunnen afwijzen. Dat betekent dat moet worden beoordeeld of sprake is van een uitweg.
Toetsingskader
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, blijft het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip, van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt. [1] Dit artikel geldt ook voor een verzoek van een belanghebbende aan een bestuursorgaan om handhavend op te treden. Het verzoek om handhaving is ingediend op 18 december 2023. Dat betekent dat de wetten zoals die golden vóór 1 januari 2024 van toepassing zijn in deze zaak.
4.1.
Het toetsingskader voor het maken van een uitweg is als volgt. Uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) volgt dat voor het aanleggen van een uitweg een omgevingsvergunning is vereist. [2] De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening. [3] Met “de betrokken verordening” wordt in het geval van de gemeente Almelo bedoeld de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Almelo 2021 (de APV). Op grond van de APV is het verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd bestuursorgaan een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg. [4]
4.2.
De rechtbank stelt vast dat de APV geen definitie bevat van het begrip “uitweg”. Het college heeft Beleidsregels voor de beoordeling van uitwegvergunningsaanvragen (Beleidsregels) vastgesteld. Ook hierin is geen definitie van het begrip “uitweg” opgenomen.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) is voor het bestaan van een uitweg bepalend dat de aanwezigheid van een dergelijke voorziening door de uiterlijke kenmerken ervan voor de overige weggebruikers duidelijk kenbaar is. Doorgaans worden ten behoeve van een uitweg fysieke voorzieningen getroffen, zoals bijvoorbeeld een verlaagde trottoirband. Verder gaat het bij een uitweg in de regel om een aansluiting voor rijdend wegverkeer vanaf een particulier erf op de openbare weg. [5]
Is sprake van een uitweg?
5. Eiser voert aan dat sprake is van een uitweg en dat het college daarom handhavend moet optreden, omdat geen vergunning is verleend voor de uitweg. Daarbij heeft eiser verwezen naar het besluit uit 2009. Volgens eiser is dit besluit nog rechtsgeldig, had het college
ex tuncmoeten toetsen en moet alleen al daarom handhavend worden opgetreden. Eiser verwijst verder, ter onderbouwing van zijn standpunt dat sprake is van een uitweg, naar de door het college vastgestelde Beleidsregels. Volgens eiser hebben belanghebbenden hun terrein bewust laten aflopen naar de openbare weg en hebben belanghebbenden de opsluitbanden van de straat verlaagd, waardoor sprake is van fysieke ingrepen in de openbare ruimte.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat het college terecht, naar aanleiding van eisers verzoek om handhaving, heeft beoordeeld of op dat moment sprake was van een overtreding (
ex nunc). Anders dan eiser stelt, heeft het college het besluit van 17 februari 2009 hier niet bij hoeven betrekken. Naar aanleiding van het bezwaar van eiser was het college wederom gehouden tot een volledige heroverweging, waarbij het college terecht heeft beoordeeld of ten tijde van het bestreden besluit sprake is van een overtreding waartegen handhavend moet worden opgetreden. Dat het college in 2009 een ander standpunt had over de juridische status van de oprit van eiser, maakt dus niet dat het college daar nu aan is gebonden.
5.2.
De rechtbank is verder van oordeel dat het college zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van een uitweg, zoals bedoeld in de APV. Gelet op de rechtspraak van de Afdeling moet een uitweg worden gezien als een voorziening om ergens uit te komen. Het college heeft van belang mogen vinden dat geen sprake is van een verlaagde trottoirband en dat openbaar groen niet is doorkruist. Dat de bestrating op het perceel van belanghebbenden een andere kleur heeft dan de bestrating van de weg, doet hier niet aan af. Het feit dat bestrating is aangelegd op het perceel, maakt immers niet dat alleen al daarom sprake is van een uitweg. [6] Het gaat in dit geval om erfverharding binnen het perceel van belanghebbenden die direct aansluit op de openbare weg. Nu op goede gronden is gesteld dat geen sprake is van een uitweg, heeft het college ook niet hoeven toetsen aan de Beleidsregels.
5.3.
Gelet op het voorgaande heeft het college terecht vastgesteld dat geen sprake is van een overtreding. Het college heeft het verzoek om handhaving daarom terecht afgewezen.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van het handhavingsverzoek in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. ter Haar, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Diele, griffier, uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet.
2.Artikel 2.2. eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo.
3.Artikel 2.18 van de Wabo.
4.Artikel 2:12, eerste lid, van de APV.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1112.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1605.