ECLI:NL:RBOVE:2025:3271

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
11539552 \ EJ VERZ 25-37
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet door werknemer wegens niet betalen van salaris met verwerping van het verweer van beëindiging arbeidsovereenkomst door niet verschijnen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 14 mei 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoeker], en zijn werkgever, aangeduid als [verweerder]. De werknemer had op 31 januari 2025 ontslag op staande voet genomen, omdat zijn salaris over meerdere periodes niet was uitbetaald. De werkgever voerde aan dat de arbeidsovereenkomst al was beëindigd doordat de werknemer niet meer op het werk was verschenen. De kantonrechter verwierp dit verweer en oordeelde dat de arbeidsovereenkomst niet was beëindigd en dat de werknemer terecht ontslag op staande voet had genomen. De kantonrechter oordeelde dat het niet tijdig betalen van het salaris een dringende reden vormt voor ontslag op staande voet. De werknemer had recht op een gefixeerde schadevergoeding, een transitievergoeding, achterstallig salaris en wettelijke verhogingen. De kantonrechter heeft de werkgever veroordeeld tot betaling van deze bedragen, inclusief wettelijke rente, en heeft de proceskosten aan de zijde van de werknemer toegewezen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer / rekestnummer: 11539552 \ EJ VERZ 25-37
Beschikking van 14 mei 2025
in de zaak van
[verzoeker],
wonende in [woonplaats] ,
verzoekende partij, hierna te noemen [verzoeker] ,
gemachtigde: mr. H.J.A. van Dijk,
tegen
[verweerder], handelend onder de naam
[bedrijf],
gevestigd en kantoorhoudende in [vestigingsplaats] ,
verwerende partij, hierna te noemen [verweerder] ,
verschenen in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, op de griffie ontvangen op 12 februari 2025;
- de mondelinge behandeling van 16 april 2025, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt;
- de ter zitting overgelegde producties van de zijde van [verweerder] .
1.2.
Vervolgens heeft de kantonrechter bepaald dat vandaag de beschikking zal volgen.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] , geboren op [geboortedatum] 1968, is op 1 juli 2021 in dienst getreden bij [verweerder] . De arbeidsovereenkomst, die is aangegaan voor de bepaalde tijd van een jaar, is voor onbepaalde tijd voortgezet. De arbeidsovereenkomst is aangegaan voor 38 uur per week. Het salaris bedroeg laatstelijk € 2.888,48 bruto per periode van vier weken.
2.2.
[verweerder] heeft het salaris van [verzoeker] over periode 10 te laat uitbetaald, namelijk op 11 november 2024.
2.3.
Op 12 november 2024 heeft [verweerder] [verzoeker] schriftelijk geïnformeerd over het uitblijven van het salaris over periode 11:
“Het spijt mij u te moeten informeren dat er vanwege de bij u bekende omstandigheden (die ik tijdens ons officiële gesprek op 12-11-24 open met u heb gedeeld) vertraging is in de vrijgave van het salaris van deze maand.
(…)
We werken hard om het probleem op te lossen en we verwachten dat de betaling binnen komende week wordt verwerkt.”
2.4.
[verweerder] heeft het salaris over de periodes 11, 12 en 13 van 2024 niet uitbetaald.
2.5.
In december 2024 hebben partijen meerdere malen met elkaar gesproken en met elkaar via Whatsapp gecorrespondeerd over de financiële situatie van het bedrijf en het uitblijven van de salarisbetalingen.
2.6.
[verzoeker] heeft zijn werkzaamheden voor [verweerder] per 6 januari 2025 opgeschort wegens het uitblijven van het salaris. Op 7 januari 2025 heeft [verzoeker] [verweerder] het volgende gemaild:
“Na vele gesprekken en mijn laatste appjes van de afgelopen weken over mijn salaris, helaas geen reactie van jou kant. Ja alleen die brief van 12 december dat het komende week opgelost zou worden. Je loopt nu al 3 loon periodes achter.
Vanavond bij de FNV geweest, als je voor vrijdag geen loon hebt over gemaakt gaan ze juridische stappen ondernemen. Heb al die tijd gewoon gewerkt en heb recht op mijn geld.”
2.7.
Daarop heeft [verweerder] op 9 januari 2025 als volgt gereageerd:
“Goedemorgen [verzoeker] , helaas heb ik geen reactie gekregen op mijn berichten en ben je – ondanks mijn verzoeken – weer niet komen opdagen.
ik heb je meerdere keren verzocht op je werk te komen. Helaas geef je hier geen gehoor aan, dit is onacceptabel.
Door het niet komen opdagen kunnen wij als [bedrijf] de gemaakte afspraken en planningen die ik heb gemaakt niet nakomen, en word het bedrijf hierdoor in diskrediet gebracht.
Deze acties kost het bedrijf weer veel geld omdat alle kosten gewoon doorlopen. We lopen nu al weer achter op planning en komen we nog meer in de financiële problemen en de betalingsonmacht nog groter om de salarissen te kunnen betalen.
We moeten juist ervoor zorgen dat we de klussen houden en geld verdienen hier hebben we meerdere officiële gesprekken over gehad en heb dit vaker gezegd. Herinner je aan gesprekken op 21 november 9, 10, 12 en 20 december
Het niet op komen op dagen na herhaaldelijk verzoek is officieel opzettelijke werkweigering.”
2.8.
Tussen 14 en 17 januari 2025 hebben FNV (namens [verzoeker] ) en [verweerder] geprobeerd om via een vaststellingsovereenkomst tot een beëindiging van het dienstverband te komen.
2.9.
Op 31 januari 2025 heeft [verzoeker] schriftelijk ontslag op staande voet genomen:
“Hierbij deel ik u mede dat ik per direct ontslag neem op staande voet uit mijn functie als algemeen medewerker bij [bedrijf] met ingang van vandaag, 31 januari 2025.
De reden voor mijn ontslag is het niet uitbetalen van mijn salaris sinds periode 11 van 2024. Ondanks herhaaldelijke verzoeken om betaling van mijn achterstallige loon, is er geen betaling ontvangen, ook niet nadat mijn vakbond daar op heeft gewezen en mogelijke oplossingen heeft aangedragen.
Dit heeft geleid tot een onwerkbare situatie, waardoor ik genoodzaakt ben geweest om na de bedrijfssluiting vanwege de kerstperiode vanaf 6 januari 2025 mijn werkzaamheden op te schorten. Ik ben op zoek gegaan naar ander werk om daarmee in de kosten van mijn levensonderhoud te kunnen voorzien. Het accepteren van ander werk heb ik vooralsnog afgehouden nu ik nog onder contract stond met u en een verbod van nevenwerkzaamheden in de arbeidsovereenkomst is opgenomen. Nu echter duidelijk is geworden dat u geen gehoor heeft gegeven aan mogelijk door mijn vakbond aangedragen, oplossing van de situatie ben ik thans tot deze drastische maatregel genoodzaakt.
Volgens de wet heeft een werknemer recht op betaling van het salaris op de afgesproken data, en het uitblijven van betaling vormt een ernstige schending van de arbeidsovereenkomst, wat voor mij de basis vormt voor ontslag op staande voet.”
2.10.
Op 2 februari 2025 heeft [verweerder] het volgende naar [verzoeker] geappt:
“Aangezien je vanaf 6 januari zonder enig aankondiging niet meer bent komen opdagen en ondanks na herhaaldelijke verzoeken en geïnformeerd te zijn met gevolg van het niet komen opdagen op de nieuwe klus (zie app contact 01-12-24 t/m 17-01-25) ben je tot op heden niet op je werk verschenen.
In de door mij ontvangen brief dd 31 januari 2025 word een reden aangegeven die hier volledig buiten staat. Want zoals je weet en ook meerdere malen in bent geïnformeerd zou het achterstallige salaris bij de aanvang woning project op 6 januari volledig betaald kunnen worden.
De reden voor het ingediende ontslag is onterecht.
Ik heb inderdaad met de vakbond gesproken en hebben op jou verzoek een vaststelling overeenkomst samengesteld. Zoals ik eerder heb aangegeven vergt dit juridische kennis waarover ik niet beschik en heb deze dan ook uitbesteed. Maar ik begrijp dat het niet snel genoeg gaat.
Wat mij betreft hoeven we het elkaar niet nog lastiger te maken en ben ik akkoord met ontbinden van de arbeidsovereenkomst per 31-01-2025.”
2.11.
Op 5 februari 2025 heeft [verweerder] ook aan mr. Van Dijk gemaild dat hij reeds akkoord was gegaan met een ontslag van [verzoeker] via ontbinding van de arbeidsovereenkomst.

3.Het geschil

3.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter om [verweerder] te veroordelen om:
I. een bedrag van € 3.379,26 bruto aan gefixeerde schadevergoeding aan [verzoeker] te betalen;
II. een bedrag van € 5.000,00 bruto aan verhoging van de gefixeerde schadevergoeding, dan wel een andere billijke verhoging van de vergoeding aan [verzoeker] te betalen;
III. een bedrag van € 4.036,34 bruto aan transitievergoeding aan [verzoeker] te betalen;
IV. een bedrag van € 12.276,04 bruto aan achterstallig salaris over periode 11 tot en met 31 januari 2025 aan [verzoeker] te betalen;
V. een gespecificeerd overzicht en betaling van de gereserveerde vakantietoeslag tot aan het einde van de arbeidsovereenkomst alsmede een gespecificeerd overzicht en betaling van het saldo van toegekende en opgenomen verlofdagen te verstrekken, binnen twee weken na de datum van deze beschikking, op straffe van een dwangsom van € 150,00 voor iedere dag dat deze specificaties uitblijven;
VI. deugdelijke bruto/netto- specificaties betreffende de uit te betalen achterstallige salarisbedragen en de overige toegewezen brutovorderingen te verstrekken, op straffe van een dwangsom van € 50,00 per dag of dagdeel vanaf de betekening van deze beschikking dat [verweerder] in gebreke blijft hieraan te voldoen;
VII. de wettelijke verhoging van 50% over de verzoeken IV. tot en met VI. aan [verzoeker] te betalen;
VIII. de wettelijke rente te betalen over de voornoemde verzoeken vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van de hiervoor genoemde bedragen tot de dag van volledige betaling;
IX. een bedrag van € 875,00 exclusief btw aan buitengerechtelijke incassokosten te betalen;
X. de proceskosten te betalen.
3.2.
[verweerder] heeft verweer gevoerd.

4.De beoordeling

Ontslag op staande voet?
4.1.
Artikel 7:677 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) geeft iedere partij bij een arbeidsovereenkomst de mogelijkheid om een arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen wegens een dringende reden, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij. Op grond van artikel 7:679 lid 1 BW zijn dringende redenen voor de werknemer zodanige omstandigheden dat van de werknemer redelijkerwijze niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Het niet (tijdig) betalen van het loon is één van de in dat artikel genoemde redenen voor een werknemer om ontslag op staande voet te nemen (artikel 7:679 lid 2 sub c BW).
4.2.
[verzoeker] heeft aan zijn verzoeken ten grondslag gelegd dat hij per 31 januari 2025 ontslag op staande voet heeft genomen, omdat zijn loon al geruime tijd niet werd uitbetaald. Hij moest in zijn levensonderhoud kunnen blijven voorzien en om die reden heeft hij een andere baan gezocht.
4.3.
[verweerder] heeft daartegen ten eerste aangevoerd dat [verzoeker] de arbeidsovereenkomst op 6 januari 2025 al heeft beëindigd door niet meer te verschijnen op zijn werk, terwijl er een nieuwe klus op de planning stond. Van een ontslag op staande voet kan volgens [verweerder] dan ook geen sprake zijn.
4.4.
De kantonrechter overweegt dat een arbeidsovereenkomst alleen kan eindigen op de in de wet bepaalde manieren. Van een beëindiging met wederzijds goedvinden door het sluiten van een beëindigingsovereenkomst is hier geen sprake, omdat zo’n overeenkomst volgens artikel 7:670b BW schriftelijk dient te worden aangegaan. Vast staat dat dat niet is gebeurd. Een arbeidsovereenkomst kan ook eenzijdig worden beëindigd door opzegging door één van beide partijen. Volgens [verweerder] heeft hij uit het niet verschijnen van [verzoeker] mogen afleiden dat [verzoeker] op 6 januari 2025 heeft opgezegd. [verzoeker] stelt dat hij niet op 6 januari 2025 heeft opgezegd, maar enkel zijn werkzaamheden heeft opgeschort.
4.5.
Uit rechtspraak volgt dat een werkgever een uitlating of het gedrag van een werknemer, vanwege de ernstige gevolgen die verbonden zijn aan een opzegging door een werknemer, niet te snel mag opvatten als een opzegging van de arbeidsovereenkomst. De enkele omstandigheid dat [verzoeker] niet kwam werken, heeft dan ook niet tot gevolg dat de arbeidsovereenkomst is geëindigd. [verweerder] heeft niet onderzocht of [verzoeker] niet meer voor hem wilde werken en of [verzoeker] een einde van de arbeidsovereenkomst heeft beoogd. [verweerder] heeft niet gesommeerd of gewaarschuwd voor sancties toen [verzoeker] niet meer kwam werken. [verweerder] mocht uit het niet verschijnen van [verzoeker] dan ook niet afleiden dat [verzoeker] de arbeidsovereenkomst eenzijdig heeft beëindigd. Dit betekent dat van een opzegging door [verzoeker] geen sprake is geweest en dat de arbeidsovereenkomst ook na 6 januari 2025 is blijven bestaan.
4.6.
Zoals hiervoor in 4.1. is vermeld, is het niet (tijdig) betalen van het loon één van de in de wet genoemde redenen voor een werknemer om ontslag op staande voet te nemen. [verweerder] heeft niet betwist dat het loon over de periodes 11, 12 en 13 over 2024 en het loon over periode 1 van 2025 niet is uitbetaald. [verzoeker] had dus een dringende reden om ontslag op staande voet te nemen.
4.7.
Het verweer van [verweerder] dat er in januari een aanbetaling van een nieuwe opdracht binnen zou komen staat niet in de weg aan deze dringende reden, des te meer niet omdat de aanbetaling die naar eigen zeggen van [verweerder] op 6 januari 2025 zou komen, niet heeft geleid tot de betaling van salaris aan [verzoeker] , terwijl op dat moment bij [verweerder] nog niet bekend was dat [verzoeker] zijn werkzaamheden zou opschorten.
4.8.
[verweerder] heeft ook aangevoerd dat er tussen partijen steeds is gesproken over de achterstand in de loonbetalingen, dat hij en [verzoeker] hadden afgesproken om samen de schouders eronder te zetten, en dat [verzoeker] juist op het moment dat er een nieuwe opdracht op de planning stond niet meer kwam opdagen. Dit verweer staat niet in de weg aan de aanwezigheid van een dringende reden. Voor zover [verweerder] met dit verweer heeft bedoeld om verweer te voeren tegen de onverwijldheid van het ontslag op staande voet door [verzoeker] , overweegt de kantonrechter als volgt.
4.9.
De kantonrechter stelt voorop dat aan de eis van onverwijldheid in het geval van ontslag op staande voet door een werknemer niet al te hoge eisen mogen worden gesteld. De ingrijpendheid van de gevolgen van een ontslag op staande voet zijn immers in beginsel het grootst bij ontslagverlening op staande voet door de werkgever (gelet op het belang van de werknemer bij een eventuele uitkering of vergoeding).
[verweerder] heeft op 11 november 2024 het salaris van periode 10 uitbetaald. Dat is later dan is overeengekomen. [verweerder] heeft het salaris van periode 11, 12 en 13 van 2024 niet uitbetaald. In december 2024 heeft [verzoeker] , ondanks de gesprekken die [verzoeker] en [verweerder] kennelijk meerdere malen hebben gevoerd, verschillende malen gevraagd om uitbetaling van zijn salaris. Vanaf 6 januari 2025 heeft [verzoeker] zijn werkzaamheden opgeschort. Daarna hebben FNV en [verzoeker] geprobeerd met [verweerder] tot een oplossing te komen. Toen [verweerder] niet meer reageerde op de berichten van FNV en daarmee de oplossing van een vaststellingsovereenkomst uit beeld raakte, was er (des te meer) reden om alsnog ontslag op staande voet te nemen. Het verstrijken van de maanden zonder loonbetalingen had immers steeds grotere gevolgen voor de financiële situatie van [verzoeker] . Het ontslag is dan ook onverwijld genomen. Dat er met [verweerder] is gesproken over een vaststellingsovereenkomst, maakt dat niet anders. Ook de omstandigheid dat [verweerder] (na het ontslag op staande voet) nog met de vaststellingsovereenkomst akkoord is gegaan, maakt niet dat het ontslag op staande voet niet geldig is genomen.
4.10.
Dat het ontslag op staande voet op 31 januari 2025 door [verzoeker] onverwijld aan [verweerder] is medegedeeld, is tussen partijen niet in geschil.
4.11.
Op grond van het voorgaande komt de kantonrechter tot de conclusie dat [verzoeker] rechtsgeldig ontslag op staande voet heeft genomen.
4.12.
Omdat [verzoeker] rechtsgeldig ontslag op staande voet heeft genomen, heeft hij recht op een aantal vergoedingen.
De gefixeerde schadevergoeding
4.13.
Omdat [verweerder] [verzoeker] een dringende reden voor ontslag op staande voet heeft gegeven, is [verweerder] [verzoeker] op grond van artikel 7:677 lid 2 BW de gefixeerde schadevergoeding verschuldigd. Volgens lid 3 van dat artikel is de gefixeerde schadevergoeding gelijk aan het loon over de periode dat de arbeidsovereenkomst had voortgeduurd bij opzegging door [verweerder] . Onweersproken is dat die periode één maand bedraagt. De gefixeerde schadevergoeding bedraagt dus éénmaal het brutoloon van 31 januari 2025 tot en met 28 februari 2025 inclusief vakantietoeslag. Dat komt neer op € 3.379,26.
4.14.
[verzoeker] heeft verzocht om de gefixeerde schadevergoeding te verhogen op grond van artikel 7:677 lid 5 BW. [verzoeker] heeft daartoe aangevoerd dat [verweerder] grovelijk de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst niet is nagekomen. Voor de hoogte van de verhoging kan volgens [verzoeker] worden aangesloten bij de criteria voor de billijke vergoeding.
4.15.
De kantonrechter ziet geen aanleiding om [verzoeker] een hogere gefixeerde schadevergoeding toe te kennen. [verzoeker] heeft verklaard per 1 februari 2025 ander werk te hebben. [verzoeker] heeft geen omstandigheden aangevoerd die een hogere vergoeding rechtvaardigen. Voor aansluiting bij de criteria voor een billijke vergoeding bestaat geen (wettelijke of op de jurisprudentie gebaseerde) grondslag, en daarnaast is het doel van de gefixeerde schadevergoeding vergoeding ook een andere. Naar het oordeel van de kantonrechter is [verzoeker] met een schadevergoeding van één maand voldoende gecompenseerd voor het vroegtijdig eindigen van de arbeidsovereenkomst door de aanwezigheid van een dringende reden.
4.16.
De wettelijke rente over de gefixeerde schadevergoeding zal op grond van artikel 7:686a lid 1 BW worden toegewezen vanaf 1 februari 2025 tot de dag van volledige betaling.
De transitievergoeding
4.17.
Op grond van artikel 7:673 lid 1 onder b sub 1 BW heeft [verzoeker] recht op de transitievergoeding. Met het niet uitbetalen van het loon – dat één van de kernverplichtingen van de arbeidsovereenkomst is – is het ernstig verwijtbaar handelen van [verweerder] voldoende vast komen te staan. De transitievergoeding van € 4.036,34 zal worden toegewezen.
4.18.
De wettelijke rente over de transitievergoeding zal worden toegewezen vanaf 1 maart 2025 tot de dag van volledige betaling (artikel 7:686a lid 1 BW).
Het achterstallig salaris
4.19.
[verweerder] heeft erkend dat het achterstallig salaris tot 6 januari 2025 aan [verzoeker] moet worden uitbetaald.
4.20.
[verweerder] heeft betwist dat [verzoeker] recht heeft op salaris over de periode van 6 januari 2025 tot en met 31 januari 2025. [verzoeker] heeft in die periode niet meer gewerkt en heeft dus geen recht op salaris, aldus [verweerder] .
4.21.
Zoals hiervoor is overwogen, is de arbeidsovereenkomst na 6 januari 2025 blijven bestaan, totdat [verzoeker] op 31 januari 2025 ontslag heeft genomen. De omstandigheid dat [verzoeker] zijn werk vanaf 6 januari 2025 niet heeft uitgevoerd wegens het uitblijven van salarisbetalingen, betekent niet dat hij geen recht heeft op loon. Op grond van artikel 6:262 BW geldt dat indien de werkgever zijn verplichting tot het betalen van loon niet nakomt, de werknemer in principe bevoegd is de nakoming van zijn daartegenover staande verplichting tot het verrichten van werkzaamheden op te schorten. Dat betekent dat [verzoeker] zijn verplichting tot het verrichten van werkzaamheden mocht opschorten zolang zijn loon niet werd betaald (zie bijvoorbeeld Hoge Raad 17 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:723). Verder heeft [verzoeker] zich op 18 januari 2025 weer beschikbaar gesteld voor werk. Het loon is dan ook tot en met 31 januari 2025 verschuldigd. Het verzoek tot betaling van het achterstallig salaris van € 12.276,04 zal worden toegewezen.
4.22.
Omdat [verweerder] het salaris niet (tijdig) heeft betaald, moet hij op grond van artikel 7:625 BW een wettelijke verhoging over het niet (tijdig) betaalde salaris betalen. Naar het oordeel van de kantonrechter is de mate van verwijtbaarheid aan de zijde van [verweerder] niet zodanig dat een volledige verhoging van 50% op zijn plaats is. De slechte financiële situatie van het bedrijf is echter wel een omstandigheid die voor risico van [verweerder] komt. De kantonrechter zal de wettelijke verhoging daarom matigen tot 10% van het salaris.
4.23.
De wettelijke rente over het te laat uitbetaalde salaris zal zoals verzocht worden toegewezen vanaf de datum van opeisbaarheid van de verschillende salaristermijnen tot de dag van volledige betaling.
Voor de wettelijke verhoging over het salaris is niet eerder een aanmaning verzonden, dus de wettelijke rente over de wettelijke verhoging zal worden toegewezen vanaf de vijftiende dag na de datum van deze beschikking tot de dag van volledige betaling.
Saldo vakantiedagen en vakantiegeld en specificaties
4.24.
Het verzoek om binnen twee weken van een gespecificeerd overzicht van de vakantietoeslag tot aan het einde van de arbeidsovereenkomst te verstrekken, uitbetaling van die vakantietoeslag, alsmede een gespecificeerd overzicht van toegekende en opgenomen verlofdagen en betaling van het saldo zal als onweersproken worden toegewezen.
4.25.
De wettelijke verhoging over de vakantietoeslag en de uit te betalen verlofdagen zal eveneens worden gematigd tot 10%.
4.26.
De wettelijke rente over de vakantietoeslag en de uit te betalen verlofdagen zal worden toegewezen vanaf 1 maart 2025 tot de dag van volledige betaling.
De wettelijke rente over de wettelijke verhoging zal worden toegewezen vanaf de vijftiende dag na de datum van deze beschikking tot de dag van volledige betaling.
4.27.
Ook het verzoek om deugdelijke bruto/netto-specificaties behorende bij de uit te betalen achterstallige salarisbedragen en de overige toegewezen bedragen te verstrekken, zal als onweersproken worden toegewezen.
4.28.
De verzochte dwangsommen over deze veroordelingen zullen worden afgewezen. Niet gesteld of gebleken is dat [verweerder] niet aan de veroordelingen van de kantonrechter zal voldoen.
De buitengerechtelijke incassokosten
4.29.
Het verzoek tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten zal worden afgewezen. Niet gesteld of gebleken is dat er met betrekking tot het salaris of een andere vergoeding een aanmaning is verzonden. Voor de overige werkzaamheden volgt een vergoeding via de proceskostenveroordeling.
De proceskosten
4.30.
[verweerder] wordt in deze procedure in het ongelijk gesteld. Hij moet daarom de proceskosten van [verzoeker] betalen. Deze worden begroot op:
griffierecht € 732,00
salaris gemachtigde € 814,00
nakosten
€ 135,00
totaal € 1.681,00

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [verweerder] om een bedrag van € 3.379,26 bruto aan gefixeerde schadevergoeding aan [verzoeker] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 1 februari 2025 tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [verweerder] om een bedrag van € 4.036,34 bruto aan transitievergoeding aan [verzoeker] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 1 maart 2025 tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt [verweerder] om een bedrag van € 12.276,04 bruto aan achterstallig salaris aan [verzoeker] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 10% van het salaris en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het salaris vanaf de datum van opeisbaarheid van de verschillende salaristermijnen, en over de wettelijke verhoging vanaf de vijftiende dag na de datum van deze beschikking, beide tot de dag van volledige betaling;
5.4.
veroordeelt [verweerder] tot het binnen twee weken na de datum van deze beschikking verstrekken van een gespecificeerd overzicht van de gereserveerde vakantietoeslag tot aan het einde van de arbeidsovereenkomst, en tot betaling daarvan, alsmede tot verstrekking van een gespecificeerd overzicht van toegekende en opgenomen verlofdagen, en tot betaling van het saldo aan verlofdagen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 10% over de vakantietoeslag en de niet-opgenomen verlofdagen, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de vakantietoeslag en de niet-opgenomen verlofdagen vanaf 1 maart 2025 en over de wettelijke verhoging vanaf de vijftiende dag na de datum van deze beschikking, beide tot de dag van volledige betaling;
5.5.
veroordeelt [verweerder] tot het verstrekken van deugdelijke bruto/netto- specificaties betreffende de uit te betalen achterstallige salarisbedragen en de overige toegewezen bedragen;
5.6.
veroordeelt [verweerder] in de proceskosten, aan de zijde van [verzoeker] begroot op € 1.681,00;
5.7.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.R.H. Lutjes en in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2025.(SB)