ECLI:NL:RBOVE:2025:3273

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 mei 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
11567534 \ EJ VERZ 25-62
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om billijke vergoeding na opzegging arbeidsovereenkomst wegens ziekte en beschuldigingen van discriminatie

In deze zaak verzoekt de verzoeker, die sinds 2005 in dienst is bij Vitens, om een billijke vergoeding na de opzegging van zijn arbeidsovereenkomst wegens langdurige ziekte. De opzegging vond plaats op 11 maart 2022, na twee jaar arbeidsongeschiktheid, met toestemming van het UWV. De verzoeker stelt dat de opzegging het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van Vitens, waaronder ongelijke behandeling en discriminatie. De kantonrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat de verzoeker onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims van ongelijke behandeling. De kantonrechter oordeelt dat de verzoeker niet heeft aangetoond dat Vitens hem ongelijk heeft behandeld bij interne sollicitaties en dat er geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. De proceskosten worden toegewezen aan Vitens, omdat de verzoeker in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer / rekestnummer: 11567534 \ EJ VERZ 25-62
Beschikking van 15 mei 2025
in de zaak van
[verzoeker],
wonende in [woonplaats] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde: mr. M.J. Blom
tegen
de naamloze vennootschap
VITENS N.V.,
gevestigd in Zwolle,
verwerende partij,
hierna te noemen: Vitens,
gemachtigde: mr. E.F.M. Schouten.

1.De zaak in het kort

1.1.
[verzoeker] is vanaf 2005 in dienst geweest bij Vitens. Op 11 maart 2022 is [verzoeker] uitgevallen wegens ziekte. Vitens heeft na twee jaar arbeidsongeschikt van [verzoeker] de arbeidsovereenkomst tussen partijen met toestemming van het UWV opgezegd. Volgens [verzoeker] is deze opzegging het gevolg geweest van ernstig verwijtbaar handelen van Vitens, namelijk ongelijke behandeling dan wel discriminatie van [verzoeker] . Daarom vraagt [verzoeker] in deze zaak om Vitens te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding.
1.2.
De kantonrechter wijst het verzoek van [verzoeker] af. Kort gezegd is de kantonrechter van oordeel dat [verzoeker] onvoldoende heeft onderbouwd dat Vitens hem ongelijk heeft behandeld. Daarmee is ernstig verwijtbaar handelen van Vitens niet vast komen te staan, en heeft [verzoeker] geen recht op een billijke vergoeding.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, binnengekomen bij de rechtbank op 27 februari 2025,
- het verweerschrift, binnengekomen bij de rechtbank op 24 maart 2025,
- het gewijzigd verzoekschrift, binnengekomen bij de rechtbank op 25 maart 2025,
- nadere producties van [verzoeker] ,
- de mondelinge behandeling van 3 april 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- spreekaantekeningen van beide kanten.
2.2.
De beschikking is bepaald op vandaag.

3.De feiten

3.1.
[verzoeker] , geboren op [geboortedatum] 1968, is met ingang van 1 augustus 2005 in dienst getreden bij Vitens.
3.2.
Laatstelijk had [verzoeker] de functie van Senior Medewerker Klant en Facturatie, met een loon van € 3.742,00 bruto per maand, op basis van 40 uur per week.
3.3.
In 2017 heeft [verzoeker] zich aangemeld bij het Vitens Transfer Point (hierna: het VTP). Het VTP houdt in dat een werknemer van Vitens op eigen verzoek bij een andere afdeling kan worden gedetacheerd. Het VTP is aan bepaalde regels gebonden.
3.4.
Per 1 januari 2018 is [verzoeker] in het kader van het VTP voor een half jaar geplaatst in de functie van Medewerker Intake en Realisatie Aansluitingen (hierna: MIRA), bij de afdeling Ontwerp en Aanleg. Formeel bleef [verzoeker] werkzaam in zijn eigen functie van Senior Medewerker Klant en Facturatie. De plaatsing van [verzoeker] in de functie van MIRA is drie keer verlengd.
3.5.
In november 2018 heeft [verzoeker] gesolliciteerd naar de functie van MIRA. [verzoeker] is niet aangenomen voor deze functie.
3.6.
In november 2019 heeft [verzoeker] gesolliciteerd naar de functie van Projectcoördinator, bij de afdeling Winning en Zuivering. [verzoeker] is niet aangenomen voor deze functie.
3.7.
In februari 2020 heeft [verzoeker] nogmaals gesolliciteerd naar de functie van MIRA. Voorafgaand aan zijn sollicitatie heeft [verzoeker] e-mailcontact gehad met de heer [naam 1] (hierna: [naam 1] ), teammanager afdeling Aansluitingen. [verzoeker] is niet aangenomen voor deze functie.
3.8.
Op 17 februari 2020 heeft [verzoeker] zich ziekgemeld. In de consultrapportage van de bedrijfsarts van 2 maart 2020 staat dat er sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding. De bedrijfsarts heeft Vitens en [verzoeker] geadviseerd met elkaar in gesprek te gaan. [verzoeker] is vervolgens gaan re-integreren. Vanaf mei 2020 heeft [verzoeker] meerdere gesprekken gevoerd met de bedrijfsmaatschappelijk werker van Vitens. In augustus 2020 heeft [verzoeker] zich volledig hersteld gemeld.
3.9.
Per 1 april 2020 eindigde de tijdelijke plaatsing van [verzoeker] de functie van MIRA, in het kader van het VTP.
3.10.
In september 2020 heeft [verzoeker] gesolliciteerd naar de functie van Procescontroller, bij de afdeling Winning en Zuivering. In de vacaturetekst staat onder meer: “
Met een technisch georiënteerde mbo-4 opleiding en analytisch vermogen vind je bij Vitens een afwisselende baan als Procescontroller in de productie van schoon en gezond drinkwater”. Verder staat als ‘harde functie-eis’ een “
mbo-4 met aantoonbare affiniteit met techniek”. [verzoeker] is niet door de briefselectie gekomen.
3.11.
In januari 2021 heeft [verzoeker] gesolliciteerd naar de functie van Procesanalist, bij de afdeling Winning en Zuivering. [verzoeker] is niet door de brievenselectie gekomen.
3.12.
In een aantekening van de bedrijfsmaatschappelijk werker van [verzoeker] , van 15 maart 2021, staat onder meer het volgende:

(Overige) interne bevindingen
[verzoeker] is het opnieuw niet geworden hij krijgt geen kans binnen de organisatie om zich verder te ontwikkelen hij heeft het idee dat het met zijn achternaam, achtergrond en op mijn suggestie met discriminatie te maken heeft. [verzoeker] weet niet wat hij kan doen aan de situatie hij stuit telkens op problemen [naam 2][kantonrechter: [naam 2] , directeur Klant & Facturatie]
kan daar als directeur blijkt nu ook niet veel aan doen.
3.13.
Met ingang van 11 maart 2022 is [verzoeker] wederom arbeidsongeschikt geraakt. Uit een terugkoppeling van de bedrijfsarts van 14 juli 2022 blijkt dat [verzoeker] heeft aangegeven dat hij zich door Vitens tegengewerkt voelt in zijn wens om binnen Vitens door te groeien.
3.14.
In april 2022 heeft [verzoeker] nogmaals gesolliciteerd naar de functie van Procescontroller. [verzoeker] is niet door de brievenselectie gekomen. In de e-mail waarin Vitens de afwijzing aan [verzoeker] heeft medegedeeld staat onder meer het volgende:

Het spijt ons je dit te moeten berichten en willen je hartelijk danken voor je interesse in een functie bij ons bedrijf. Wellicht ontmoeten we elkaar op een ander moment in de toekomst. Mocht je klant zijn van Vitens, dan hopen we dat je met veel plezier blijft genieten van ons mooie drinkwater.
3.15.
Op 18 augustus 2022 heeft er – naar aanleiding van een advies van de bedrijfsarts – een driegesprek plaatsgevonden tussen [verzoeker] , mevrouw [naam 3] van Vitens en een bedrijfspsychologisch consultant van de arbodienst. In dit gesprek heeft [verzoeker] aangegeven dat hij zich door Vitens afgewezen voelt, omdat hij naar zijn mening op onjuiste gronden is afgewezen bij interne sollicitaties.
3.16.
Op 31 januari 2023 heeft de bedrijfsarts geadviseerd dat [verzoeker] , na een arbeidsdeskundig onderzoek, kan beginnen met re-integratie in passend werk.
3.17.
Op 29 maart 2023 heeft de – toenmalige – gemachtigde van [verzoeker] , de heer [naam 4] (hierna: [naam 4] ), een brief naar Vitens gestuurd. Hierin staat onder meer dat het vertrouwen van [verzoeker] in Vitens een grote deuk heeft opgelopen en dat [verzoeker] het gevoel heeft ernstig door Vitens benadeeld te worden vanwege zijn afkomst. Vitens heeft gereageerd bij brief van 31 maart 2023.
3.18.
Op 3 april 2023 heeft [naam 4] nogmaals namens [verzoeker] een brief aan Vitens gestuurd. In deze brief staat onder meer dat [verzoeker] zich niet gehoord en begrepen voelt.
3.19.
Op 4 april 2023 heeft de arbeidsdeskundige een arbeidsdeskundig rapport opgeleverd.
3.20.
Een verdere briefwisseling heeft plaatsgevonden tussen [naam 4] en Vitens. Vervolgens hebben er op 21 april, 28 april, 11 mei en 22 mei 2023 gesprekken plaatsgevonden tussen [verzoeker] , [naam 4] en Vitens. Namens Vitens waren bij deze gesprekken aanwezig de heer [naam 5] (manager Klant en Facturatie), de heer [naam 6] (teammanager Operatie afdeling Klant en Facturatie) en mevrouw [naam 7] (HR-businesspartner).
3.21.
Op verzoek van Vitens heeft de bedrijfsarts een plan opgesteld hoe de re-integratie van [verzoeker] in spoor 1 kan worden geïntensiveerd.
3.22.
Op 23 juli 2023 heeft [verzoeker] een klacht ingediend bij de onafhankelijke klachtencommissie van Vitens, [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ).
3.23.
In juni 2023 zijn partijen met een mediationtraject gestart.
3.24.
Bij e-mail van 19 september 2023 aan mevrouw [naam 8] , directeur HR bij Vitens, heeft [naam 4] – kort gezegd – aangegeven dat er moet worden aangestuurd op een maatwerkoplossing voor de re-integratie van [verzoeker] . Vitens heeft bij brief van 26 september 2023 gereageerd. In deze brief heeft Vitens aangegeven dat gesprekken over passend werk in spoor 1 niet hebben kunnen plaatsvinden en dat Vitens zich om die reden genoodzaakt voelde om op eigen initiatief specifiek passend werk aan te bieden aan [verzoeker] .
3.25.
Op 27 september 2023 heeft [verzoeker] een (digitaal) consult gehad met de bedrijfsarts. Uit de terugkoppeling van de bedrijfsarts blijkt dat [verzoeker] toegenomen beperkingen vanuit zijn medisch ziektebeeld ervaarde maar het wel een positief signaal vindt dat re-integratie in spoor 1 geïntensiveerd zal worden. De bedrijfsarts acht [verzoeker] belastbaar voor een laagdrempelige start met het opbouwen van werkbelasting. Zij heeft meer medische informatie nodig om advies over de structurele belastbaarheid in passend werk te geven.
3.26.
Mevrouw [naam 9] , adviseur arbeidsmobiliteit, heeft op 9 november 2023 een trajectplan uitgebracht voor [verzoeker] om te re-integreren in spoor 2. Op dat moment was re-integratie in spoor 1 nog altijd het doel van partijen.
3.27.
[bedrijf] heeft op 19 december 2023 een rapport uitgebracht van het onderzoek naar aanleiding van de klacht van [verzoeker] . In dit rapport is [bedrijf] kort gezegd tot de conclusie gekomen dat ongelijke behandeling van [verzoeker] door Vitens, meer specifiek discriminatie, niet is gebleken. Verder is [bedrijf] tot de conclusie gekomen dat de verwachtingen van [verzoeker] , onder meer in het kader van het VTP, onvoldoende door Vitens zijn gemanaged.
3.28.
Op 26 januari 2024 heeft Vitens een brief gestuurd naar [verzoeker] , waarin Vitens is ingegaan op het rapport van [bedrijf] . Vitens heeft in deze brief onder meer aangegeven dat zij het eens is met de conclusie van [bedrijf] , en dat zij de aanbeveling wat betreft de gewekte verwachtingen in het VTP-traject ter harte neemt.
3.29.
Op 12 september 2024 heeft Vitens de arbeidsovereenkomst opgezegd met ingang van 31 december 2024.

4.Het verzoek en het verweer

4.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter – samengevat en na wijziging van zijn verzoek – om toekenning van een billijke vergoeding van € 230.677,31 bruto, veroordeling van Vitens tot betaling van een bedrag van € 2.680,97 aan buitengerechtelijke incassokosten, beide te vermeerderen met de wettelijke rente, en met veroordeling van Vitens in de proceskosten.
4.2.
Vitens voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen zal voor zover dit voor de beoordeling van belang is hierna worden ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of aan [verzoeker] een billijke vergoeding moet worden toegekend. Volgens [verzoeker] is de opzegging van de arbeidsovereenkomst het gevolg van ernstig verwijtbaar handelen van Vitens. Daartoe heeft [verzoeker] kort gezegd aangevoerd dat hij bij interne sollicitaties op onjuiste gronden is afgewezen, en dus ongelijk is behandeld. Dit tegen een achtergrond van – volgens [verzoeker] – onvoldoende inspanningen van Vitens tijdens het re-integratietraject van [verzoeker] .
5.2.
De grondslag van de vordering van [verzoeker] is artikel 7:682 lid 1 sub c in combinatie met artikel 7:669 lid 3 onderdeel b van het Burgerlijk Wetboek (BW): de kantonrechter kan aan de werknemer van wie het dienstverband is opgezegd – samengevat – na twee jaar ziekte, een billijke vergoeding toekennen indien de opzegging het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. De kantonrechter stelt voorop dat voor toekenning van een billijke vergoeding op grond van artikel 7:682 lid 1 sub c BW vereist is, dat sprake is van een uitzonderlijke situatie waarin de werkgever haar verplichtingen grovelijk heeft veronachtzaamd, en verder dat de opzegging wegens langdurige arbeidsongeschiktheid
het gevolgis van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever.
5.3.
De kantonrechter zal hierna, aan de hand van de sollicitaties van [verzoeker] , beoordelen of er sprake is geweest van ongelijke behandeling, dan wel discriminatie, door Vitens. De kantonrechter stelt daarbij voorop dat het aan [verzoeker] als verzoekende partij is om feiten en omstandigheden aan te voeren op grond waarvan kan worden aangenomen dat Vitens hem ongelijk heeft behandeld, dan wel heeft gediscrimineerd.
Sollicitatie functie MIRA (november 2018)
5.4.
In november 2018 heeft [verzoeker] gesolliciteerd naar de functie van MIRA. Vitens heeft [verzoeker] niet aangenomen in deze functie. [verzoeker] heeft aangevoerd dat hij een betere kandidaat voor de functie was dan diegene die door Vitens is aangenomen. Ter onderbouwing hiervan heeft [verzoeker] verwezen naar een werkverdelingsdocument, waaruit volgens [verzoeker] blijkt dat hij breder inzetbaar was dan degene die is aangenomen.
5.5.
Vitens heeft betwist dat [verzoeker] ten onrechte niet is aangenomen voor de functie van MIRA. Hiertoe heeft Vitens aangevoerd dat zij alle reden had om [verzoeker] aan te nemen in deze functie, maar dat [verzoeker] niet is aangenomen omdat partijen het niet eens werden over de arbeidsvoorwaarden. [verzoeker] had in zijn functie van Senior Medewerker Klant en Facturatie namelijk salarisschaal 7, terwijl bij de functie van MIRA salarisschaal 6 hoort. Ter onderbouwing van deze stelling heeft Vitens verwezen naar de verklaring van een betrokkende in het rapport van [bedrijf] . Over werkverdelingsdocument heeft Vitens aangevoerd dat dit document niets zegt over de geschiktheid van [verzoeker] voor de functie van MIRA.
5.6.
Wat deze sollicitatie betreft is de kantonrechter van oordeel dat [verzoeker] onvoldoende heeft onderbouwd dat Vitens hem ongelijk heeft behandeld. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
5.7.
[verzoeker] heeft erop gewezen dat zijn behandelaars wel vinden dat Vitens hem ongelijk heeft behandeld. Ten onrechte zijn deze behandelaars niet gehoord door [bedrijf] , aldus [verzoeker] . De kantonrechter volgt [verzoeker] niet in zijn standpunt dat het onderzoek onvolledig is geweest, omdat de behandelaars, de arbodienst en de bedrijfsmaatschappelijk werker(s) van [verzoeker] ondanks zijn verzoek daartoe niet door [bedrijf] zijn ondervraagd. Goed voorstelbaar is dat [bedrijf] daartoe niet over is gegaan, omdat deze personen niet betrokken zijn geweest bij de sollicitaties van [verzoeker] , op basis waarvan [verzoeker] meent dat hij door Vitens ongelijk is behandeld. Zij kunnen dus ook niet uit eigen waarneming vertellen. Bovendien hebben deze personen/instellingen een behandelrelatie met [verzoeker] , en zijn zij in die rol juist gevoed met ervaringen, belevingen en bevindingen vanuit het perspectief van [verzoeker] . In de aantekening van de bedrijfsmaatschappelijk werker bijvoorbeeld (hiervoor geciteerd onder punt 3.12) leest de kantonrechter geen op feiten gestoeld oordeel over de behandeling van [verzoeker] door Vitens, maar veeleer een weergave van het gevoel en de interpretatie van de feitelijke gang van zaken door [verzoeker] . Dat betekent dat aan de bevindingen van de behandelaars in deze procedure niet de betekenis kan toekomen die [verzoeker] daaraan toekent.
5.8.
Dat [verzoeker] een betere kandidaat was dan degene die voor de functie van MIRA in november 2018 is aangenomen, omdat [verzoeker] breder inzetbaar was en moeilijker taken deed en dat dit zou blijven uit het werkverdelingsdocument, heeft Vitens gemotiveerd betwist. Volgens Vitens zegt het werkverdelingsdocument, en wie welke taken uitvoert, niets over de geschiktheid van de medewerkers voor de functie van MIRA. Daarop heeft [verzoeker] zijn stelling niet verder onderbouwd, wat wel op zijn weg lag. [verzoeker] heeft daarnaast geen andere feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit een ongelijke behandeling door Vitens zou kunnen blijken. Daarmee heeft [verzoeker] onvoldoende onderbouwd dat Vitens hem ongelijk heeft behandeld. Of [verzoeker] zich wel of niet met de arbeidsvoorwaarden van de functie van MIRA kon verenigen, kan in het midden blijven. Wat daar ook van zij, dit zegt in elk geval niets over het mogelijk ongelijk behandelen van [verzoeker] door Vitens.
Sollicitatie functie Projectcoördinator (november 2019)
5.9.
In november 2019 heeft [verzoeker] gesolliciteerd naar de functie van Projectcoördinator bij de afdeling Winning & Zuivering. Na een eerste sollicitatiegesprek is [verzoeker] niet uitgenodigd voor een tweede gesprek. [verzoeker] heeft aangevoerd dat het hem niet duidelijk is geworden waarom hij is afgewezen voor deze functie. Nadat [verzoeker] navraag heeft gedaan over zijn afwijzing, is hij doorverwezen naar zijn leidinggevende. Volgens [verzoeker] hebben twee andere collega’s die naar deze functie hebben gesolliciteerd dergelijke acties niet hoeven ondernemen, waaruit volgens [verzoeker] blijkt dat hij door Vitens ongelijk is behandeld.
5.10.
Vitens heeft gemotiveerd betwist dat zij [verzoeker] voor deze vacature ongelijk heeft behandeld. Daartoe heeft Vitens aangevoerd dat [verzoeker] tijdens het sollicitatiegesprek zijn motivatie voor zijn sollicitatie onvoldoende heeft kunnen toelichten en dat zijn antwoorden op vragen oppervlakkig bleven, wat mede de reden is geweest dat is geconcludeerd dat [verzoeker] niet de juiste kandidaat was voor de functie. In het telefoongesprek waarin de afwijzing aan [verzoeker] is medegedeeld heeft de betreffende medewerker van Vitens [verzoeker] geadviseerd een coachingstraject te volgen, om daarmee onder meer bepaalde vaardigheden te verbeteren en beter inzicht te krijgen in zijn sterke punten, ontwikkelpunten en drijfveren. Wat betreft de afwijzing is hij voor verdere vragen verwezen naar zijn leidinggevende, aldus Vitens.
5.11.
De kantonrechter is van oordeel dat [verzoeker] onvoldoende heeft onderbouwd dat Vitens hem hier ongelijk heeft behandeld. Vitens heeft nader toegelicht waarom [verzoeker] niet is aangenomen, en heeft daarbij verwezen naar de verklaringen van de betrokken vacaturehouder, de heer [naam 10] (hierna: [naam 10] ), die verantwoordelijk was voor de (invulling van de) vacature. Uit die verklaring kan worden opgemaakt dat mede naar aanleiding van het sollicitatiegesprek van [verzoeker] door [naam 10] en een andere betrokken HR-medewerker is geoordeeld dat het profiel van [verzoeker] niet overeenkwam met het profiel dat gezocht werd voor deze functie. Dat [verzoeker] kennelijk een ander gevoel aan het sollicitatiegesprek heeft overgehouden, omdat [verzoeker] meent dat hij op alle vragen tijdens het sollicitatiegesprek antwoord kon geven en dat zijn antwoorden niet oppervlakkig waren, maakt niet dat gezegd kan worden dat Vitens hem ongelijk heeft behandeld. Dat is een onvoldoende onderbouwing van die stelling. Uit de verklaring van [naam 10] blijkt verder dat hij [verzoeker] naar zijn leidinggevende heeft verwezen, omdat [verzoeker] na een langdurend gesprek zich nog steeds afvroeg waarom hij niet was aangenomen. Ook heeft [naam 10] [verzoeker] verder willen helpen door hem een coachingstraject te adviseren. Dat andere afgewezen kandidaten – zo begrijpt de kantonrechter [verzoeker] – niet naar hun leidinggevende zijn verwezen, of geen coachingstraject is geadviseerd, maakt niet dat Vitens [verzoeker] wat deze sollicitatie betreft geen gelijke kansen heeft gegeven.
Sollicitatie functie MIRA (februari 2020)
5.12.
In februari 2020 heeft [verzoeker] nogmaals gesolliciteerd naar de functie van MIRA. Er waren twee vacatures, een in Zwolle en een in Utrecht, beide voor 0,8 fte.
5.13.
[verzoeker] heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij door Vitens ongelijk is behandeld het volgende aangevoerd. Nadat [verzoeker] voor de functie van MIRA in november 2018 was afgewezen, heeft zijn teammanager aan hem de toezegging gedaan dat hij “de volgende keer aan de beurt zou zijn voor 1 fte in Arnhem”. Deze toezegging heeft de betreffende teammanager volgens [verzoeker] enkele keren herhaald. Verder heeft [verzoeker] aangevoerd dat [naam 1] heeft toegezegd dat er een vacature voor 1 fte vrij zou komen.
5.14.
Vitens heeft gemotiveerd betwist dat [verzoeker] op onjuiste gronden is afgewezen voor deze functie. Hiertoe heeft Vitens onder meer aangevoerd dat [verzoeker] heeft verklaard dat hij fulltime in Arnhem wilde blijven werken, terwijl de vacatures voor 0,8 fte in Zwolle en in Utrecht waren. Vitens heeft gemotiveerd betwist dat aan [verzoeker] toezeggingen zijn gedaan wat betreft deze functie.
5.15.
De kantonrechter is van oordeel dat [verzoeker] onvoldoende heeft onderbouwd dat Vitens hem ongelijk heeft behandeld. Vooropgesteld wordt dat tussen partijen niet in geschil is dat [verzoeker] geen formele voorkeurspositie had vanwege zijn deelname aan het VTP. [verzoeker] heeft aangevoerd dat hij een informele voorkeurspositie had, vanwege een door zijn teammanager aan hem gedane toezegging over een toekomstige vacature voor de functie van MIRA. De kantonrechter is echter van oordeel dat dit [verzoeker] niet kan baten. Vitens heeft dit namelijk betwist, en daarnaast zag de gestelde toezegging kennelijk op een positie in Arnhem, terwijl deze sollicitatie zag op vacatures voor de locaties in Zwolle en in Utrecht. Verder blijkt naar het oordeel van de kantonrechter uit de e-mail van [naam 1] niet dat hij aan [verzoeker] de toezegging heeft gedaan voor een functie met de omvang van 1 fte. Uit deze e-mail blijkt dat dat pas mogelijk zou zijn wanneer daar ruimte voor ontstond. Verder staat in de e-mail van [naam 1] dat voor de vacature in Zwolle zich een voorkeurskandidaat heeft gemeld.
5.16.
Gelet op het voorgaande heeft [verzoeker] onvoldoende onderbouwd dat Vitens hem voor deze sollicitatie(s) ongelijk heeft behandeld.
Sollicitatie Procescontroller (september 2020)
5.17.
In september 2020 heeft [verzoeker] gesolliciteerd naar de functie van Procescontroller. [verzoeker] is niet door de brievenselectie gekomen.
5.18.
[verzoeker] heeft aangevoerd dat hij wel degelijk over de gevraagde kwaliteiten beschikte om deze functie uit de oefenen, maar dat hij is afgewezen op eisen die niet in de vacaturetekst stonden. Volgens [verzoeker] is hij onterecht afgewezen omdat hij niet over en diploma van de Basis Opleiding Drinkwater (hierna: de BOD) beschikte. [verzoeker] heeft gevraagd om de BOD te volgen tijdens zijn VTP-traject, maar dat heeft Vitens geweigerd. Een andere medewerker van Vitens, van Nederlandse afkomst, heeft die mogelijkheid volgens [verzoeker] wel gekregen. Volgens [verzoeker] zijn er mensen aangenomen voor de functie van Procescontroller die, net als hij, geen technische achtergrond hadden.
5.19.
Volgens Vitens is er wat deze sollicitatie betreft van ongelijke behandeling van [verzoeker] geen sprake. Hiertoe heeft Vitens aangevoerd dat een technische achtergrond een primaire functie-eis was voor deze functie. Vanwege zijn niet-technische achtergrond is [verzoeker] niet door de brievenselectie gekomen, aldus Vitens. Ter onderbouwing hiervan heeft Vitens verwezen naar de verklaring van de vacaturehouder, de heer [naam 11] , in het rapport van [bedrijf] . Dat Vitens een afgeronde BOD als functie-eis heeft gesteld, is door Vitens betwist, net als de stelling van [verzoeker] dat er personen zonder technische achtergrond zijn aangenomen.
5.20.
De kantonrechter is van oordeel dat [verzoeker] onvoldoende heeft onderbouwd dat Vitens hem bij deze sollicitatie ongelijk heeft behandeld. Hiervoor is allereerst van belang dat Vitens heeft toegelicht dat zij uit ervaring weet dat het voor personen zonder technische achtergrond erg ingewikkeld is om zich deze functie eigen te maken. Om die reden selecteert Vitens alleen kandidaten met een technische achtergrond. Verder heeft de heer [naam 5] tijdens de zitting namens Vitens verklaard dat wanneer een sollicitant geen technische voorkennis heeft, een afgeronde BOD mogelijk als een passend alternatief kan worden gezien. Dit is door [verzoeker] niet weersproken. Daarnaast staat vast dat [verzoeker] geen technische achtergrond heeft, en niet over een BOD-diploma beschikte. De kantonrechter volgt [verzoeker] dan ook niet in zijn stelling dat hij op basis van de vacaturetekst volledig gekwalificeerd was voor deze functie, en daarvoor in aanmerking diende te komen. Dat [verzoeker] bij Vitens (de voor deze functie benodigde) technische ervaring heeft opgedaan, is door Vitens betwist en daarop door [verzoeker] niet verder onderbouwd. Dat geldt ook voor de stelling van [verzoeker] dat er personen zonder technische achtergrond zijn aangenomen voor deze functie. Vitens heeft dit gemotiveerd betwist door de stellen dat zij is nagegaan wie er de afgelopen jaren voor deze functie zijn aangenomen, en dat al deze mensen de vereiste technische achtergrond hadden. Ook hierop heeft [verzoeker] zijn stelling niet verder onderbouwd. Dit maakt dat [verzoeker] onvoldoende heeft onderbouwd dat hij op onjuiste gronden is afgewezen voor deze functie. Dat [verzoeker] bereid was de BOD te volgen nadat hij zou zijn aangenomen in deze functie, maakt dit oordeel niet anders. Niet gesteld of gebleken is namelijk dat Vitens [verzoeker] deze mogelijkheid had moeten bieden. Daar komt nog bij dat Vitens onweersproken heeft gesteld dat er zich 95 sollicitanten voor deze vacature hebben gemeld, en dat [verzoeker] desgevraagd op zitting heeft verklaard dat hij niet weet of daar kandidaten bij zaten met meer op de functie toegespitste capaciteiten dan hijzelf.
Sollicitatie Procesanalist (januari 2021)
5.21.
In januari 2021 heeft [verzoeker] naar de functie van Procesanalist gesolliciteerd. [verzoeker] is niet door de brievenselectie gekomen.
5.22.
[verzoeker] heeft aangevoerd dat hij onterecht is afgewezen voor deze functie, omdat hij voldeed aan de gevraagde kwalificaties maar niet over een afgeronde BOD beschikte. Ook wat deze vacature betreft heeft [verzoeker] aangevoerd dat hij bereid was de BOD te volgen terwijl hij zou worden geplaatst als Procesanalist in het kader van het VTP, maar dat hem dat is geweigerd. Dit terwijl een uit Nederland afkomstige collega, [naam 12] , die mogelijkheid volgens [verzoeker] wel heeft gekregen.
5.23.
Vitens heeft aangevoerd dat voor deze vacature iemand werd gezocht met relevante werkervaring, en dat [verzoeker] op basis van zijn brief en cv, in vergelijking met de andere kandidaten, niet de meest geschikte kandidaat is bevonden. Ook voor deze functie geldt volgens Vitens dat het voor personen zonder technische achtergrond te ingewikkeld is om de werkzaamheden eigen te maken. Verder heeft Vitens betwist dat er voor deze functie personen zijn aangenomen zonder technische achtergrond.
5.24.
De kantonrechter is van oordeel dat [verzoeker] onvoldoende heeft onderbouwd dat hij door Vitens ongelijk is behandeld. Vitens heeft namelijk betwist dat er personen zonder technische achtergrond voor deze functie zijn aangenomen, en daarop heeft [verzoeker] zijn stelling niet verder onderbouwd. Wat collega [naam 12] betreft heeft Vitens aangevoerd dat zij in het kader van het VTP nooit als Procesanalist is geplaatst. Ook hierop heeft [verzoeker] zijn stelling niet verder onderbouwd. Dat [verzoeker] met collega’s in de functie van Procesanalist heeft meegelopen, en die volgens [verzoeker] tegen hem hebben gezegd dat hij dat werk ook zou kunnen, maakt dit oordeel niet anders. Hieruit volgt niet dat Vitens [verzoeker] bij de brievenselectie ongelijk heeft behandeld.
Sollicitatie Procescontroller (april 2022)
5.25.
In april 2022 heeft [verzoeker] nogmaals gesolliciteerd naar de functie van Procescontroller. [verzoeker] is opnieuw niet door de brievenselectie gekomen.
5.26.
[verzoeker] heeft er onderbouwing van zijn standpunt dat hij ongelijk is behandeld door Vitens aangevoerd dat hij is afgewezen voor deze functie omdat hij niet over een afgeronde BOD beschikt, terwijl deze functie-eis niet in de vacaturetekst voorkomt en deze eis bovendien niet aan andere personen die zijn aangenomen is gesteld. Ook heeft [verzoeker] aangevoerd dat hij heeft meegelopen met collega’s in de functie van Procescontroller, om op die manier in aanmerking te kunnen komen voor deze functie. Verder heeft [verzoeker] aangevoerd dat hij is afgewezen omdat er meerdere kandidaten waren voor deze functie, die beter bij het profiel van de functie pasten dan [verzoeker] , maar dat de vacature ook na de afwijzing van [verzoeker] is open blijven staan, en dat de vacature vervolgens op enig moment extern is opengesteld.
5.27.
Vitens heeft gemotiveerd betwist dat zij [verzoeker] ongelijk heeft behandeld wat betreft zijn sollicitatie naar deze functie. Hiertoe heeft Vitens ten eerste aangevoerd dat [verzoeker] , net als na zijn sollicitatie in september 2020, niet is uitgenodigd voor een sollicitatiegesprek vanwege het ontbreken van een technische achtergrond. Vitens heeft daarbij ook nog verwezen naar de verklaring van een bij de vacature betrokken medewerker in het rapport van [bedrijf] , waarin staat dat het in sommige gevallen mogelijk is om een zij-instromer op te leiden, maar dat in dit geval naar iemand werd gezocht die snel in de functie kon groeien. Iedereen die aangenomen zou worden, zou minimaal één jaar volledig opgeleid moeten worden, en daar is voorkennis en een vooropleiding voor nodig. Daarom kon er niet iemand aangenomen worden die nog helemaal opgeleid moest worden. Over het open blijven staan van de vacature, en het extern open stellen, heeft Vitens aangevoerd dat dat een andere, nieuwe vacature kan zijn geweest.
5.28.
De kantonrechter is van oordeel dat [verzoeker] , gezien de gemotiveerde betwisting van Vitens, onvoldoende heeft onderbouwd dat hij ongelijk is behandeld bij zijn sollicitatie naar deze functie. Zo heeft Vitens aangevoerd dat het gebrek aan technische achtergrond en kennis van [verzoeker] onveranderd was ten opzichte van zijn sollicitatie in september 2020, en dat [verzoeker] dus nog steeds niet bij het gezochte profiel paste. Ook wat deze sollicitatie betreft heeft Vitens onweersproken aangevoerd dat zij uit ervaring weet dat het voor iemand zonder technische voorkennis erg lastig is om zich deze functie eigen te maken. Dat [verzoeker] heeft meegelopen met collega’s in de functie van Procescontroller, maakt dit oordeel van de kantonrechter niet anders. Dit geeft weliswaar blijkt van inzet en motivatie van [verzoeker] , maar maakt niet dat hij ondanks zijn niet-technische achtergrond bij het gezochte technische profiel van deze functie paste. Verder heeft [verzoeker] niet weersproken dat Vitens voor deze functie iemand zocht die snel inzetbaar was. Vitens heeft daarnaast gemotiveerd betwist dat er personen zonder de vereiste technische achtergrond voor deze functie zijn aangenomen, en daarop heeft [verzoeker] zijn stelling niet nader onderbouwd.
5.29.
De kantonrechter begrijpt tot slot dat de generieke afwijzingse-mail van Vitens voor [verzoeker] erg vervelend is geweest, maar merkt hierover op dat dit niet meer dan een ongelukkige slordigheid is van Vitens, waar in het kader van deze procedure verder geen conclusies aan verbonden kunnen worden.
Conclusie
5.30.
De slotsom is dat er geen grond is voor toekenning van een billijke vergoeding, zodat het verzoek wordt afgewezen. Aan de beoordeling van de hoogte van de billijke vergoeding wordt dan ook niet toegekomen. Gelet daarop kan het bezwaar van Vitens tegen de ter zitting ingediende producties van [verzoeker] , die [verzoeker] ter onderbouwing van zijn berekening van de billijke vergoeding heeft overgelegd, onbesproken blijven.
De proceskosten
5.31.
De proceskosten komen voor rekening van [verzoeker] , omdat [verzoeker] in deze procedure ongelijk krijgt. De proceskosten aan de kant van Vitens worden begroot op € 949,00 (€ 814,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten), plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
wijst het verzoek af,
6.2.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten van € 949,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [verzoeker] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend,
6.3.
verklaart deze beschikking wat betreft de onder 6.2 genoemde beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.R.H. Lutjes en in het openbaar uitgesproken door mr. D.N.R. Wegerif op 15 mei 2025. (wv)