ECLI:NL:RBOVE:2025:3705

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
10 juni 2025
Zaaknummer
ak_24_2319
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering handhavend optreden tegen gerealiseerde bedrijfshal; beroep gegrond

Deze uitspraak betreft een geschil tussen eiser, wonende naast een bedrijfshal, en het college van burgemeester en wethouders van Losser over de afwijzing van een handhavingsverzoek. Eiser is van mening dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de brandveiligheid van de bedrijfshal, die gebouwd is zonder de juiste vergunningseisen in acht te nemen. De rechtbank oordeelt dat het college het handhavingsverzoek onvoldoende heeft gemotiveerd en dat er aanleiding is voor nader onderzoek naar de brandwerendheid van de aangebrachte coating. De rechtbank vernietigt het besluit van het college en draagt het college op om een nieuw besluit te nemen, waarbij het griffierecht en proceskosten aan eiser worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/2319

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: [gemachtigde 1]),
en

het college van burgemeester en wethouders van Losser

(gemachtigden: [gemachtigde 2] en [gemachtigde 3]).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het besluit van het college om het handhavingsverzoek van eiser af te wijzen. Eiser is het niet eens met deze afwijzing. Hij voert daartoe aan dat het college het besluit onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid en onvoldoende heeft gemotiveerd. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of het college het handhavingsverzoek heeft kunnen afwijzen.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college het besluit tot afwijzing van het handhavingsverzoek onvoldoende heeft gemotiveerd en onvoldoende heeft gemotiveerd waarom geen aanleiding bestaat tot nader onderzoek naar aanleiding van zijn handhavingsverzoek. Eiser krijgt dus gelijk en het beroep is gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Inleiding en procesverloop

2. Eiser woont aan de [adres 1], naast de bedrijfshal van de heer [naam 1]. Voor de bouw van deze bedrijfshal heeft het college op 6 april 2022 een omgevingsvergunning verleend. De voorzieningenrechter heeft deze omgevingsvergunning na een verzoek om een voorlopige voorziening geschorst en later een ordemaatregel getroffen. Omdat ondanks deze schorsing en ordemaatregel werd gebouwd en werd geconstateerd dat hoger werd gebouwd dan was vergund, heeft het college meermaals een bouwstop opgelegd. Op 3 april 2023 is een nieuwe omgevingsvergunning verleend voor de bouw van de bedrijfshal, waarin – onder meer – het volgende is opgenomen: “
Conform de voorschriften en aanvullende opmerkingen van de constructeur (Staalmeesters) in de berekeningen en op de tekeningen, dient de (hoofd)draagconstructie 30 minuten brandwerend gecoat te worden. Zoals aangegeven bij de aanvraag omgevingsvergunning zal de (hoofd)draagconstructie worden gecoat met brandvertragende coating van de fa. [bedrijf].”
2.1.
Eiser heeft op 2 mei 2023 een verzoek om handhaving ingediend bij het college, ten aanzien van de gerealiseerde bedrijfshal aan de [adres 2]. Volgens eiser is er sprake van strijd met de vergunningvoorschriften die zien op de brandveiligheid en zijn er waterspuwers geplaatst die niet zijn vergund.
2.2.
Het college heeft naar aanleiding van het verzoek advies gevraagd bij de Brandweer Twente. De brandweer heeft op 26 juni 2023 en op 29 juni 2023 advies uitgebracht.
2.3.
Het college heeft het verzoek van eiser met het besluit van 8 augustus 2023 afgewezen, omdat geen overtredingen zijn geconstateerd waartegen handhavend kan worden opgetreden.
2.4.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
2.5.
Het college heeft met het bestreden besluit van 20 februari 2024 het bezwaar van eiser gedeeltelijk ongegrond en gedeeltelijk gegrond verklaard. Het bezwaar van eiser voor zover dit ziet op de brandwerende constructie wordt ongegrond verklaard, omdat voldoende aannemelijk is dat de bedrijfshal voldoet aan de eisen. Het bezwaar van eiser voor zover dit ziet op de noodoverlopen (waterspuwers) wordt gegrond verklaard en eisers verzoek om handhaving wordt in zoverre toegewezen.
2.6.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Eiser heeft hierbij verzocht dit beroep gevoegd te behandelen met het reeds aanhangige beroep tegen de verleende omgevingsvergunning met zaaknummer ZWO 23/2424.
2.7.
De rechtbank heeft het beroep tegen de verleende omgevingsvergunning apart behandeld en op 7 juni 2024 uitspraak gedaan.
2.8.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.9.
De rechtbank heeft het beroep op 20 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, [naam 2], de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van het college. De rechtbank heeft het beroep ter zitting geschorst en het college verzocht schriftelijk te reageren op de vraag of het college bereid is onderzoek te (laten) verrichten naar de brandwerendheid van de coating.
2.10.
Het college heeft per brief van 7 maart 2025 aangegeven geen aanleiding te zien voor nader onderzoek. Het college heeft een aantal bedrijven benaderd. Uit hun reacties blijkt dat het testen van brandwerende coating theoretisch mogelijk is, maar uitzonderlijk is en tegen de standaard en werkwijze van certificering ingaat. Bovendien hebben de benaderde bedrijven volgens het college aangegeven dat de aangeleverde documenten voldoende zijn om aannemelijk te maken dat de brandwerende coating is toegepast.
2.11.
Eiser heeft hier per brieven van 26 maart 2025, 28 maart 2025 en 3 april 2025 op gereageerd. Eiser heeft ook een factuur en informatie van drie verschillende onderzoeksbureaus over de mogelijkheid tot testen overgelegd.
2.12.
Het college heeft per brieven van 17 april 2025 en 18 april 2025 gereageerd op de reactie van eiser. Omdat de betrouwbaarheid van de tests niet kan worden gegarandeerd, het testen mogelijk leidt tot onherstelbare schade en mogelijk leidt tot precedentwerking handhaaft het college zijn standpunt dat hij niet bereid is tot het uitvoeren van nader onderzoek.
2.13.
De rechtbank heeft partijen vervolgens geïnformeerd over haar voornemen om de zaak zonder nadere zitting af te doen. Partijen hebben de gelegenheid gekregen om binnen twee weken te laten weten of zij alsnog op zitting gehoord wilden worden. Eiser heeft aangegeven dat hij akkoord is met het afdoen van de zaak zonder nadere zitting. Het college heeft niet binnen de gestelde termijn gereageerd. De rechtbank heeft daarom het onderzoek gesloten.
Eerdere procedure gericht tegen verleende omgevingsvergunning
3. Hiervoor is reeds melding gemaakt van de eerdere procedure met als registratienummer ZWO 23/2424. Dat beroep was gericht tegen de verleende omgevingsvergunning van 3 april 2023. In die procedure stond de vraag naar de rechtmatigheid van die verleende vergunning ter discussie. Deze rechtbank heeft in haar uitspraak van 7 juni 2024 in die zaak onder meer het volgende overwogen:
“De rechtbank stelt voorop dat het in deze uitspraak draait om de vraag of het college de tweede omgevingsvergunning voor het bouwen van de bedrijfshal op perceel 36 heeft kunnen verlenen. Het college heeft terecht naar voren gebracht dat deze vraag nadrukkelijk moet worden onderscheiden van de vraag of - vervolgens - op juiste wijze uitvoering is gegeven aan de verleende vergunning en de bouw daadwerkelijk conform de daarvoor relevant zijnde regelgeving heeft plaatsgevonden. Eisers hebben in de onderbouwing van onderhavig beroep diverse aspecten naar voren gebracht die van belang zouden kunnen zijn voor die tweede vraag, maar niet zien op de vraag naar de rechtmatigheid van de omgevingsvergunning. Zo is de vraag of de gerealiseerde bedrijfshal al dan niet daadwerkelijk voldoet aan de brandveiligheidseisen van het Bouwbesluit 2012 (hierna: het Bouwbesluit) een handhavingsaspect, en dat ligt nu niet ter beoordeling voor.”
3.1.
In eerdergenoemde uitspraak heeft de rechtbank voorts overwogen:
“De toets die het college moet uitvoeren is een aannemelijkheidstoets. Bij de beantwoording van de vraag of op basis van de door de aanvrager overgelegde stukken aannemelijk is dat wordt voldaan aan de voorschriften van het Bouwbesluit komt het college beoordelingsruimte toe. Dit betekent dat niet hoeft te zijn aangetoond dat aan het Bouwbesluit wordt voldaan.”
3.2.
In deze uitspraak heeft de rechtbank zich ook beperkt tot de aannemelijkheidstoets, zoals ook blijkt uit rechtsoverweging 32.2:
“Dat het aannemelijk is dat er in de fabriek is gecoat en dat dit op juiste wijze is gedaan, volgt uit het eindrapport van de brandweer van 8 juni 2023.”
3.3.
In onderhavige zaak staat ter discussie de vraag of het college tot de conclusie heeft kunnen komen dat aan de brandveiligheidseisen wordt voldaan. Daarbij moet de vraag worden beantwoord of de gerealiseerde bedrijfshal daadwerkelijk voldoet aan de brandveiligheidseisen van het Bouwbesluit 2012 en aan het brandveiligheidsvoorschrift dat is verbonden aan de verleende omgevingsvergunning van 3 april 2023. Dit betreft een indringender toets dan die is uitgevoerd in de vorige procedure. Het college zal, in het geval hij van mening is dat er niet handhavend zal worden opgetreden, moeten aantonen dat aan de voorschriften is voldaan. De rechtbank hecht eraan om dit expliciet op te merken, aangezien beide procedures nauw verwant aan elkaar zijn en toch een andere uitkomst hebben.
Standpunt van eiser
4. Eiser voert aan dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is. Eiser wijst erop dat de bezwaarschriftencommissie het college heeft geadviseerd om het bezwaar gegrond te verklaren en de commissie heeft het college de suggestie aan de hand gedaan om nader onderzoek te laten verrichten door een expertisebureau. Voor eiser is niet duidelijk waarom het college van dit advies is afgeweken. Eiser is van mening dat het college in dit geval niet kan volstaan met administratieve controles, maar door middel van een feitelijke controle en handhavend optreden moet nagaan of aan de brandveiligheidseisen en het vergunningvoorschrift wordt voldaan. De constructie lag immers al klaar op de bouwplaats voordat de nieuwe omgevingsvergunning (van 3 april 2023) voor de bedrijfshal is verleend, terwijl in de (eerdere) omgevingsvergunning van 6 april 2022 niet expliciet was voorgeschreven welke brandwerende coating moest worden aangebracht op de constructie. Eiser wijst op zijn grote belang om te weten of aan de voorgeschreven brandveiligheidseisen wordt voldaan in verband met het risico op brand in de bedrijfshal en de mogelijke gevolgen daarvan voor zijn naastgelegen woning. Uit de documenten blijkt volgens hem onvoldoende dat de voorgeschreven brandwerende coating is aangebracht. Daarom ligt in dit geval nader feitelijk onderzoek naar die brandwerende coating voor de hand. Onder verwijzing naar de reacties van de onderzoeksbureaus die hij heeft benaderd stelt eiser dat in elk geval de laagdikte kan worden gemeten, waaruit kan worden opgemaakt of de voorgeschreven brandwerende coating is aangebracht. Volgens eiser is dat belangrijker dan de vraag welke brandwerende coating precies is aangebracht. Verder stelt eiser dat eventuele schade aan de constructie door het testen kan worden hersteld.
4.1.
Ter zitting heeft eiser zijn beroepsgrond dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en in strijd met artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is, omdat het college na afloop van de hoorzitting aanvullende stukken naar de bezwaarschriftencommissie heeft gestuurd zonder deze stukken (ook) aan eiser toe te zenden, laten vallen.
Standpunt van het college
5. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat voldoende toezicht is gehouden en voldoende is gecontroleerd of aan de omgevingsvergunning is voldaan. Naar aanleiding van het advies van de bezwaarschriftencommissie heeft het college bij de leverancier een aantal documenten opgevraagd. Hierop heeft het college de volgende documenten ontvangen en overgelegd: een ingevuld meetprotocol, een safety data sheet brandwerende verf, een technical data sheet brandwerende verf, autorisatieformulieren, een certificaat van de brandwerende coating en een European technical assessment. Ook heeft het college een factuur van de levering van de brandwerende verf overgelegd. Het college heeft gesteld dat deze overgelegde documenten voldoende aannemelijk maken dat de juiste brandwerende coating is aangebracht.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank is van oordeel dat het college het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd. Gelet op de nabijheid van de bedrijfshal bij de woning van eiser, heeft eiser er alle belang bij om de grootst mogelijke zekerheid te verkrijgen over de vraag of wordt voldaan aan de gestelde vergunningvoorschriften, in dit geval ten aanzien van de brandwerende coating. De rechtbank is van oordeel dat hier niet lichtzinnig mee mag worden omgegaan.
6.1.
De rechtbank acht in dit geval van belang dat de stalen draagconstructie onder de vigeur van de aanvankelijk verleende omgevingsvergunning is geleverd en dat in die omgevingsvergunning geen expliciete eisen waren opgenomen waaraan de stalen draagconstructie voor wat betreft brandveiligheid moest voldoen. Desondanks diende de constructie wel te voldoen aan de eisen die daaraan worden gesteld in het Bouwbesluit.
In de vigerende omgevingsvergunning van 3 april 2023 zijn expliciete (uitvoerings)voorschriften ten aanzien van de brandwerendheid opgenomen. In de eerdere procedure is gebleken dat het college aannemelijk heeft mogen vinden dat aan de eisen uit het Bouwbesluit en het aan de vergunning verbonden voorschrift kon worden voldaan. Het college heeft daar achteraf ook onderbouwing voor kunnen vinden in de brief van de Brandweer Twente van 26 juni 2023 alsook in de rapportage naar aanleiding van de controle op 8 juni 2023.
6.2.
In onderhavige procedure dient te worden beoordeeld of ook daadwerkelijk aan die eisen en het betreffende voorschrift is voldaan. Hierbij verwijst het college opnieuw naar de brief van 26 juni 2023 van de Brandweer Twente en het rapport met betrekking tot de controle van 8 juni 2023. Daar waar de aannemelijkheid nog kon worden gebaseerd op beide geschriften, is de rechtbank van oordeel dat in het kader van de vraag of aan de eisen uit het Bouwbesluit en het vergunningsvoorschrift is voldaan beide geschriften onvoldoende basis vormen voor een positieve beantwoording van die vragen. De Brandweer Twente heeft in de brief van 26 juni 2023 immers geconcludeerd dat zij geen conclusie kan trekken of het juiste product, de brandwerende coating,
isgebruikt en/of op de juiste manier
istoegepast. Gelet op deze conclusie van de Brandweer Twente acht de rechtbank het opmerkelijk dat het college zijn conclusie dat aan de eisen van het Bouwbesluit en het vergunningsvoorschrift wordt voldaan mede baseert op de genoemde brief van de Brandweer Twente.
6.3.
De rechtbank stelt voorts vast dat in het rapport van de controle op 8 juni 2023 niet nader is gespecificeerd op basis waarvan wordt geconcludeerd dat de hoofddraagconstructie brandwerend is gecoat en daarmee voldoet aan de daaraan te stellen voorwaarden. Daarmee is onvoldoende duidelijk dat het controlerapport voldoende grondslag biedt voor de conclusie dat de juiste brandwerende coating is toegepast. De rechtbank acht het verder opmerkelijk dat de brandweer in de brief van 26 juni 2023 enerzijds stelt dat geen overtredingen zijn geconstateerd en anderzijds adviseert om eventueel navraag te doen bij de leverancier.
6.4.
Weliswaar heeft het college nadien gewezen op een aantal door hem overgelegde documenten, zoals de safety data sheet, de technical data sheet, het certificaat van de brandwerende coating en het European technical assessment. Hierin valt echter slechts iets op te maken over de brandwerende coating, de Hensotherm 310 KS, in het algemeen. Het college heeft niet toegelicht of onderbouwd waarom deze documenten aannemelijk maken dat die brandwerende coating op de constructie in de desbetreffende bedrijfshal is aangebracht. Ook de autorisatiedocumenten waaruit volgt dat het bedrijf [bedrijf] de bedrijven Industrial Color s.r.o en Stawi s.r.o autoriseren om brandwerende coating te distribueren en toe te passen, zeggen op zichzelf niets over de vraag of in dit geval die brandwerende coating is aangebracht. Voor zover het college stelt dat dit met name blijkt uit het ingevulde meetprotocol en de facturen, stelt de rechtbank vast dat deze documenten zijn opgemaakt in het Slowaaks en niet zijn vertaald. De rechtbank heeft de inhoud van deze documenten daarom niet kunnen bestuderen. Het college heeft niet toegelicht wat er precies uit deze documenten zou volgen en waaruit valt op te maken dat deze documenten zien op de staalconstructie van de bedrijfshal. Het is aan het college om dit nader te onderbouwen.
6.5.
De rechtbank is verder van oordeel dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij geen aanleiding ziet tot nader onderzoek. Uit de brief van het college van 7 maart 2025 volgt dat het college een drietal onderzoeksbureau heeft benaderd en dat (theoretisch) de mogelijkheid bestaat om de coating te testen op brandwerendheid. Uit die reacties van de verschillende onderzoeksbureaus komt geen eenduidig beeld naar voren over wat er precies getest moet worden, zoals een schilfer of een groot stuk staal. Uit de overgelegde stukken van zowel eiser als het college wordt voorts ook niet duidelijk of het testen van een klein deel van de constructie tot (onherstelbare) schade leidt. Nu deze relevante informatie onvoldoende duidelijk is geworden, kan de rechtbank nog niet vaststellen of het testen onevenredig moet worden geacht.
6.6.
De rechtbank concludeert dat de overgelegde documenten vooralsnog niet overtuigen. Dat leidt er wat de rechtbank betreft er toe dat de benodigde kennis op andere wijze moet worden verkregen, bijvoorbeeld door het testen van de aangebrachte coating. De rechtbank is er ook niet van overtuigd geraakt dat die tests niet zonder onherstelbare schade kunnen worden uitgevoerd.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen, omdat het aan het college is om opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiser. Ook draagt de rechtbank niet aan het college op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus), omdat de rechtbank het college reeds door het beroep ter zitting te schorsen in de gelegenheid heeft gesteld het gebrek te herstellen.
7.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
7.2.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten.
Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 20 februari 2024;
- draagt het college op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 187,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W.M. Bunt, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Diele, griffier, uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.