ECLI:NL:RBOVE:2025:3719

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 juni 2025
Publicatiedatum
11 juni 2025
Zaaknummer
ak_25_126
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijkverklaring bezwaar omgevingsvergunning fietsenstalling

Op 11 juni 2025 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een zaak waarin eiser, een inwoner van [woonplaats], in beroep ging tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar tegen een omgevingsvergunning die was verleend aan de gemeente Steenwijkerland voor het legaliseren van een fietsenstalling. Eiser was van mening dat hij als belanghebbende moest worden aangemerkt, maar de rechtbank oordeelde dat hij geen belanghebbende was omdat zijn woning op ongeveer 500 meter afstand van de fietsenstalling lag en hij geen rechtstreeks zicht had op de stalling. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat hij geen gevolgen van enige betekenis ondervond van de fietsenstalling, waardoor hij niet als belanghebbende kon worden aangemerkt. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk kreeg en geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontving. De uitspraak benadrukt het belang van het criterium 'gevolgen van enige betekenis' voor de status van belanghebbende in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 25/126

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde]).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar van eiser, gericht tegen de aan de gemeente Steenwijkerland verleende omgevingsvergunning voor het legaliseren van een fietsenstalling aan de [adres], kadastraal [locatie] (hierna: [locatie]), omdat eiser geen belanghebbende is. Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de niet-ontvankelijk verklaring van eisers bezwaar.
1.1
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat eiser terecht niet als belanghebbende is aangemerkt. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. De gemeente Steenwijkerland (hierna: de gemeente) heeft bij het college een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het legaliseren van een reeds gerealiseerde fietsenstalling op [locatie]. Het college heeft deze omgevingsvergunning met het besluit van 23 juli 2024 verleend.
2.1
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
2.2
Met de brief van 2 september 2024 heeft het college eiser in de gelegenheid gesteld schriftelijk toe te lichten waarom hij belanghebbende is bij de door hem bestreden omgevingsvergunning, gelet op het feit dat zijn woning is gelegen op geruime afstand van [locatie], ongeveer 500 meter. Eiser heeft met de brief van 15 september 2024 van de geboden gelegenheid gebruik gemaakt.
2.3
Met het bestreden besluit van 26 november 2024 heeft het college het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
2.4
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.5
De rechtbank heeft het beroep op 2 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

Het bestreden besluit
3. Het college heeft het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Volgens het college is eiser geen belanghebbende bij de aan de gemeente verleende omgevings-vergunning. De reden hiervoor is dat, door de afstand tussen eisers woonperceel en de vergunde fietsenstalling (ongeveer 500 meter) en de tussenliggende bebouwing, eiser geen rechtstreeks zicht heeft op deze fietsenstalling. Hierdoor heeft de verleende omgevingsvergunning voor eiser geen gevolgen van enige betekenis.
Toetsingskader
4. Alleen een belanghebbende kan bezwaar kan maken tegen een besluit. Dit volgt uit artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in combinatie met artikel 7:1 van de Awb. Een belanghebbende is degene van wie het belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Dit staat in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Volgens vaste rechtspraak is degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit toestaat, in beginsel belanghebbende bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ van de activiteit is een correctie op dit uitgangspunt. Zonder gevolgen van enige betekenis voor zijn woon-, leef- of bedrijfssituatie heeft iemand geen persoonlijk belang bij het besluit. Hij onderscheidt zich dan onvoldoende van anderen. Om te bepalen of er gevolgen van enige betekenis zijn, kan de rechtbank kijken naar factoren als afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen - zoals onder andere geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico - van de activiteit die het besluit toestaat. Zij bekijkt die factoren zo nodig in onderlinge samenhang. Ook de aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn. [1]
Een rechtstreeks betrokken belang wordt in beginsel bij besluiten op grond van de Omgevingswet aangenomen bij bewoners en eigenaren, en ook bij anderszins zakelijk of persoonlijk gerechtigden van een perceel dat grenst aan het perceel waarop het betrokken besluit ziet, of dat gelijk te stellen is met een aangrenzend perceel. Bij dergelijke percelen wordt ervan uitgegaan dat feitelijke gevolgen, indien die zich voordoen, in beginsel van enige betekenis zijn. [2]
Een pachter is een zakelijk gerechtigde. [3] Dit betekent dat ook een pachter van een aangrenzend perceel of een daarmee gelijk te stellen perceel een rechtstreeks betrokken belang kan hebben.
Standpunten van partijen
5. Eiser heeft in zijn beroepschrift aangevoerd dat hij wel belanghebbende is. Daar heeft eiser twee redenen voor aangevoerd. Ten eerste stelt eiser dat hij, als inwoner van [plaats], belanghebbende is bij alles wat de gemeente doet in [plaats]. Ten tweede stelt eiser dat hij, als schapenhouder, al meer dan 10 jaar de ijsbaan in [plaats] pacht. Dit perceel ligt op een afstand van 50 meter van de vergunde fietsenstalling. Hierdoor heeft hij dagelijks zicht op de fietsenstalling, die volgens eiser de omgeving ontsiert en waarbij geluidsoverlast de stilte van de natuur verstoort.
6. Het college heeft in zijn verweerschrift, voor zover voor de bespreking van de beroepsgronden van belang, aangevoerd dat eiser pas in beroep heeft aangevoerd dat hij pachter is van een perceel dat op korte afstand is gelegen van de vergunde fietsenstalling. Dit is in strijd met het beginsel dat de rechtbank het bestreden besluit ex tunc toetst. Ter zitting heeft de gemachtigde van het college hier nog aan toegevoegd dat - los van die ex-tunc toetsing - kan worden getwijfeld over de vraag of eiser wel ‘gevolgen van enige betekenis’ ondervindt van de betreffende fietsenstalling, nu het perceel door hem maar een deel van het jaar wordt gebruikt en een rij bomen aan hem het zicht op de fietsenstalling ontneemt.
Beoordeling van de beroepsgronden door de rechtbank
Is eiser belanghebbende bij elk besluit dat betrekking heeft op [plaats]?
7. Zoals de rechtbank hiervoor, onder het kopje ‘Toetsingskader’ heeft aangegeven, is een persoon die in een bepaalde gemeente woont, niet zonder meer belanghebbende bij elk besluit dat een bestuursorgaan van die gemeente, in dit geval het college, neemt. Die persoon moet rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervinden van de met dat besluit vergunde activiteit, in dit geval het bouwen van een fietsenstalling op [locatie]. Het enkele sterke gevoel van betrokkenheid bij alles wat er gebeurt in de gemeente, zonder dat sprake is van gevolgen van enige betekenis (zoals zicht, geluid, geur, etc.) voor het woon-, leef- of bedrijfssituatie van die persoon, voldoet hier niet aan. Een dergelijke persoon onderscheidt zich dan onvoldoende van anderen.
Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Is eiser belanghebbende vanwege het zijn van pachter?
8. De rechtbank zal eerst ingaan op het standpunt van het college, inhoudende dat de rechtbank deze beroepsgrond niet inhoudelijk mag beoordelen, omdat eiser pas voor het eerst in beroep heeft aangevoerd dat hij een perceel in de nabijheid van de fietsenstalling pacht.
8.1
De rechtbank overweegt hierover dat zij de rechtmatigheid van het bestreden besluit (de beslissing op het bezwaar) beoordeelt. Dat is een zogenaamde beoordeling ex tunc. De hoofdregel in het bestuursrecht is dat de heroverweging in de bezwaarprocedure (die het college in deze zaak heeft uitgevoerd) plaatsvindt met inachtneming van de feiten en omstandigheden die zich dan voordoen en de op dat moment geldende rechts- en beleidsregels. Dit is een zogenaamde beoordeling ex nunc.
Nu eiser met zijn nader ingebrachte stukken [4] voldoende heeft aangetoond dat hij ten tijde van zowel het primaire als het bestreden besluit de grond van de nabijgelegen ijsbaan pachtte, betreft dit een omstandigheid die zich voordeed ten tijde van de heroverweging in bezwaar, waardoor de rechtbank heeft uit te gaan van die omstandigheid bij haar toetsing van de rechtmatigheid van het bestreden besluit en daarmee dus bij de hier relevante vraag of eiser als belanghebbende valt aan te merken. Het standpunt van het college dat eiser pas in beroep melding maakt van het feit dat hij de pachter is van een nabij gelegen perceel en de rechtbank hier dus geen acht op kan slaan, onderschrijft de rechtbank dan ook niet.
Op grond van het hiervoor onder 4. weergegeven toetsingskader kan eiser als pachter van de ijsbaan in beginsel als belanghebbende worden aangemerkt, wanneer het door hem gepachte perceel grenst aan het perceel waarop de betreffende fietsenstalling staat of daarmee is gelijk te stellen. Alsdan wordt er immers vanuit gegaan dat feitelijke gevolgen, indien die zich voordoen, in beginsel van enige betekenis zijn.
In dit geval is de rechtbank echter van oordeel dat de door eiser gepachte ijsbaan niet valt aan te merken als een aangrenzend perceel of een daarmee gelijk te stellen perceel. Op de ter zitting getoonde (en nadien aan het dossier toegevoegde) luchtfoto is te zien dat zich tussen de beide percelen [5] (o.a.) nog een tweetal sloten bevindt en een relatief groot stuk grasland [6] , waarop zich nog een rij bomen bevindt die het zicht op fietsenstalling op zijn minst bemoeilijkt. Volgens eiser is de afstand tussen de ijsbaan en de fietsenstalling zo’n 50 meter. Uit algemeen toegankelijke openbare bronnen [7] blijkt echter dat die afstand ruim 75 meter bedraagt. Gelet hierop is de rechtbank aldus van oordeel dat de door eiser gepachte ijsbaan niet als een aangrenzend perceel of een daarmee gelijk te stellen perceel kan worden gezien.
De rechtbank is voorts van oordeel dat eiser in zijn situatie als pachter van de ijsbaan ook anderszins geen gevolgen van enige betekenis ondervindt van de aanwezigheid van de fietsenstalling. Gelet op de hierboven reeds vermelde omstandigheden met betrekking tot afstand en zicht, bezien in samenhang met het feit dat eiser de door hem gepachte grond niet bewoont maar slechts een deel van het jaar [8] gebruikt om zijn schapen op te houden en het slechts een fietsenstalling betreft, zijn de feitelijke gevolgen voor hem qua aard en intensiteit niet dusdanig dat deze als gevolgen van enige betekenis moeten worden aangemerkt.
Een en ander betekent dat eiser geen persoonlijk belang bij de door het college verleende vergunning heeft omdat hij zich daarbij onvoldoende van anderen onderscheidt.
Deze beroepsgrond van eiser slaagt dus niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. ter Haar, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E.M. Lever, griffier. Uitgesproken in het openbaar op
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De rechtbank verwijst als voorbeeld naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 28 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:284, overweging 5.1.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 24 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1703, overweging 5.2.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 22 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2923, overwegingen 3.3 en 3.4.
4.O.m. de betreffende pachtovereenkomst en bankafschriften van de pachtsommen.
5.N398 (ijsbaan) en N399 (fietsenstalling).
6.In de vorm van een schiereiland.
7.O.a. perceelloep.nl en google maps.
8.April – november.