ECLI:NL:RBOVE:2025:3720

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 juni 2025
Publicatiedatum
11 juni 2025
Zaaknummer
ak_25_83
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, gedateerd 11 juni 2025, wordt het beroep van eiser tegen de beslissing van het UWV behandeld. Eiser, die eerder een WIA-uitkering ontving, is het niet eens met de weigering van het UWV om hem een IVA-uitkering toe te kennen vanaf 28 februari 2024. De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat de volledige arbeidsongeschiktheid van eiser op die datum niet duurzaam was. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende bewijs is dat verbetering van eisers situatie in het eerstkomende jaar te verwachten was, maar dat er wel een redelijke verwachting is dat na dat jaar verbetering kan optreden. De rechtbank wijst erop dat de informatie van de behandelend psychotherapeut niet voldoende onderbouwt dat de arbeidsongeschiktheid op de datum in geding duurzaam was. Eiser krijgt geen gelijk en het beroep wordt ongegrond verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de medische situatie en de herstelkansen van de betrokken persoon.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 25/83

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. K.W.M. Jansen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, verweerder (het UWV)
(gemachtigde: M.A. Kuilderd).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Eiser is het er niet mee eens dat het UWV aan hem geen uitkering inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA-uitkering) heeft toegekend. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of het UWV terecht heeft geweigerd om aan eiser vanaf 28 februari 2024 een IVA-uitkering toe te kennen.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het UWV aan eiser vanaf
28 februari 2024 terecht geen IVA-uitkering aan eiser heeft toegekend. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Met het besluit van 18 april 2024 heeft het UWV aan eiser vanaf 28 februari 2024 een loongerelateerde WIA-uitkering in verband met werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 70,92% toegekend. Met het bestreden besluit van 3 december 2024 op het bezwaar van eiser heeft het UWV eisers arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld op 80 tot 100%.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 12 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

Wat aan de besluitvorming vooraf ging
3.1.
Eiser heeft eerder, vanaf 2005, voor 38,28 uur per week gewerkt als matroos bij het Ministerie van Defensie. Eiser is op 5 september 2012 ziek uitgevallen van dit werk. Vanaf 3 september 2015 heeft eiser een WIA-uitkering ontvangen gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80 tot 100%. Toen was sprake van mentale klachten die in verband werden gebracht met zijn toenmalige werkzaamheden. Diagnoses waren bipolaire stoornis, ADHD, naast alcoholmisbruik in remissie en mogelijk cluster B persoonlijkheidsproblematiek.
3.2.
Vanaf 25 maart 2019 was eiser werkzaam bij [bedrijf] B.V. als monteur buitendienst voor gemiddeld 51,23 uur per week. Op 23 november 2020 heeft het UWV de eerder toegekende WIA-uitkering ingetrokken. Op 2 maart 2022 heeft eiser zich ziek gemeld. Het dienstverband met [bedrijf] B.V. is met ingang van
25 maart 2023 beëindigd. Daarop ontving eiser een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Eiser heeft op 15 november 2023 een WIA-uitkering aangevraagd. Daarop heeft besluitvorming plaatsgevonden, zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
Standpunten van partijen
Standpunt UWV
4. Met het bestreden besluit heeft het UWV aan eiser vanaf 28 februari 2024 een WGA-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80 tot 100% toegekend. Na verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een gewijzigde functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 25 november 2024 vastgesteld. Daarna heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep arbeidskundig onderzoek verricht. Deze heeft onvoldoende functies gevonden die eiser met zijn beperkingen nog kan uitvoeren. Dit leidt ertoe dat het UWV eiser vanaf 28 februari 2024 op arbeidskundige gronden 80 tot 100 % arbeidsongeschikt heeft geacht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep verwacht nog verbetering van de belastbaarheid, zodat het UWV de arbeidsongeschiktheid van eiser niet duurzaam heeft geacht en het UWV aan eiser geen IVA-uitkering heeft toegekend.
Standpunt eiser
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat het UWV aan hem een IVA-uitkering moet toekennen. Volgens hem is zijn volledige arbeidsongeschiktheid duurzaam.
5.1.
Eiser betwist dat een verbetering van zijn belastbaarheid te verwachten is. Dat een toename van de arbeidsmogelijkheden van eiser te verwachten is, wordt niet onderschreven door de behandelend psychotherapeut. Eiser heeft te maken met diepgewortelde en complexe traumaklachten, die tot op heden hun invloed hebben op het psychologisch welzijn van eiser. Eiser is eerder uitgevallen bij het Ministerie van Defensie door trauma’s die werkgerelateerd zijn. Tijdens zijn laatste dienstverband is zijn problematiek verder toegenomen. De huidige ziekmelding is ook het gevolg van trauma’s die eiser heeft opgedaan tijdens zijn laatste dienstverband. Eiser wijst erop dat volgens informatie van de psychotherapeut sinds de aanvang van de behandeling op 20 september 2019 van een adequate afname van de klachten tot op heden geen sprake is. De psychotherapeut concludeert daarnaast dat de prognose somber is, ondanks het feit dat eiser therapietrouw is en ondanks zijn relatief uitgebreide behandelverleden.
5.2.
Verder is eiser van mening dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep er ten onrechte van uitgaat dat de procedures bij het UWV een negatieve invloed hebben op de duur van eisers behandeling. Dit blijkt uit het feit dat eiser ook behandeld werd toen hij een
ZW-uitkering ontving. Toen was immers geen sprake van druk en hadden de behandelingen ook geen resultaat. Daarnaast vindt eiser van belang dat zijn situatie sinds 28 februari 2024 onveranderd is. De behandeling van de psychotherapeut ziet op stabilisering en de prognose is somber.
Reactie UWV
6. Uit het verweerschrift blijkt dat het UWV blijft bij zijn standpunt dat de volledige arbeidsongeschiktheid van eiser niet duurzaam is. Het UWV heeft dit gebaseerd op een nader rapport van 23 januari 2025 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Overwegingen van de rechtbank
Beoordelingskader
7.1.
Niet in geschil is dat eiser op de datum in geding, 28 februari 2024, volledig arbeidsongeschikt was. De vraag is of die volledige arbeidsongeschiktheid op die datum tevens duurzaam was, zodat eiser op grond van artikel 47 van de Wet WIA vanaf die datum recht heeft op een IVA-uitkering in plaats van een WGA-uitkering.
7.2.
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
7.3.
De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in zijn rechtspraak geoordeeld dat de verzekeringsarts zich een oordeel dient te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. [1] Hierbij moet hij, uitgaande van de medische situatie op de datum in geding, een inschatting maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de verzekerde. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar na het ontstaan van het recht op uitkering en in de periode daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn, voor zover die feiten en omstandigheden betrekking hebben op de medische situatie van de verzekerde op de datum in geding. Indien die inschatting berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde. Daarnaast geldt dat, in het geval betrokkene bezwaar heeft gemaakt, bij deze inschatting ook medische gegevens moeten worden betrokken die in bezwaar bekend zijn geworden, maar slechts voor zover die gegevens betrekking hebben op de datum met ingang waarvan de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid door het bestuursorgaan niet is aangenomen. In vaste rechtspraak heeft de CRvB in lijn met deze uitspraak ook benadrukt dat tevens de bestuursrechter bij zijn beoordeling van de juistheid van het bestreden besluit informatie zal betrekken die in beroep of hoger beroep is ingebracht, voor zover die betrekking heeft op de datum in geding. [2]
7.4.
Bij het onderzoek naar de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid hanteert het UWV een beoordelingskader voor de duurzaamheid van de arbeidsbeperkingen (het beoordelingskader). Op grond van het beoordelingskader wordt duurzaamheid aangenomen indien verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten, dan wel niet of nauwelijks is te verwachten. Daarnaast bevat het beoordelingskader een stappenplan ter vaststelling van de prognose van de arbeidsbeperkingen van de uitkeringsgerechtigde, uitgaande van de medische situatie op het moment van beoordeling. Samengevat weergegeven behelst stap één de beoordeling door de verzekeringsarts of verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten. Dat is het geval indien er sprake is van een progressief ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden of een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden. Bij stap twee dient de verzekeringsarts te beoordelen in hoeverre verbetering in het eerstkomende jaar te verwachten is. Stap drie geeft criteria voor de beantwoording van de vraag of na het eerste jaar nog verbetering van de belastbaarheid te verwachten is. Dat is alleen het geval als van een behandeling vaststaat dat die eerst op langere termijn gericht kan zijn op verbetering van de belastbaarheid, en er sprake is van een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden.
Verzekeringsgeneeskundig onderzoek
7.5.
Niet in geschil is dat eiser te maken heeft met posttraumatische stressstoornis (PTSS), kenmerken van een dwangmatige persoonlijkheidsstoornis en ADHD.
7.6.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 25 november 2024 geconcludeerd dat verbetering van de belastbaarheid te verwachten is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wijst erop dat het volgens de behandelend psychotherapeut van groot belang is dat eiser zich mag richten op stabilisatie en daarna op herstel. Op basis daarvan, de aard van de aanwezige psychische problematiek en het feit dat eiser in staat is geweest om na een eerdere arbeidsongeschiktheidsperiode een aantal jaren te werken, is verbetering van de belastbaarheid te verwachten.
In het nadere rapport van 23 januari 2025 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep haar visie nader toegelicht. Voor eiser geldt dat in het eerstkomende jaar of na het eerstkomende jaar een redelijke of goede verwachting is dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden. De luxerende werking van de procedure bij het UWV is na bezwaar weggevallen omdat eiser nu volledig arbeidsongeschikt wordt geacht. Daarom kan eiser nu weer profiteren van de behandeling. De behandeling bestaat uit EMDR met als doel de traumagerelateerde klachten te doen afnemen in frequentie en intensiteit en daarnaast schematherapie om maladaptieve patronen van voelen, denken en handelen te doorbreken.
7.7.
Eiser heeft nadere informatie van 10 april 2025 van zijn behandelend psychotherapeut overgelegd. De psychotherapeut heeft vermeld dat het voor het herstel van eiser van belang is dat hij zich kan richten op zijn behandeling. In deze fase richt de behandeling zich op stabilisatie van de huidige toestand. Reden daarvoor is de complexe aard en de ernst van de aanwezige klachten. Van continuering van de EMDR-behandeling kan op dit moment geen sprake zijn. De psychotherapeut merkt op dat eiser zich gedurende de behandeling therapiegetrouw opstelt en zich actief inspant voor zijn herstel. Een afname van de klachten is tot op heden niet bereikt. De reden daarvoor lijkt te zijn dat de gediagnosticeerde traumaklachten nauw zijn gerelateerd aan een meervoud van gebeurtenissen die zich over een periode van meerdere jaren separaat van elkaar hebben voorgedaan. De behandeling wordt bemoeilijkt door het gegeven dat deze traumaklachten complex van aard zijn en door hun ontstaansgeschiedenis diepgeworteld zijn. De psychotherapeut blijft zich met eiser inspannen om te komen tot verlichting van de klachten. Een accurate prognose kan de psychotherapeut op dit moment niet stellen. De aard en ernst van de klachten vormen een aanwijzing dat herstel op korte of middellange termijn niet in de lijn der verwachting ligt.
7.8.
Tijdens de zitting heeft het UWV een reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep overgelegd. Partijen hebben tijdens de zitting de gelegenheid gehad het nadere rapport van
8 mei 2025 te lezen. Eiser heeft desgevraagd laten weten er geen bezwaar tegen te hebben dat dit rapport zonder nadere zitting in de procedure wordt betrokken.
7.9.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep herhaalt in haar rapport van 8 mei 2025 wat zij eerder heeft overwogen en verwijst daarbij naar de informatie van de psychotherapeut van
6 maart 2024 en 28 augustus 2024. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep staat in de brief van 10 april 2025 wederom dat de behandeling zich in deze fase richt op stabilisatie en dat daarna EMDR kan plaatsvinden, waarvan het doel in de brief van 28 augustus 2024 beschreven is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wijst erop dat ook in de brief van
10 april 2025 opnieuw verlichting van de klachten wordt genoemd.
Duurzaamheid volledige arbeidsongeschiktheid
7.10.
De rechtbank is van oordeel dat het UWV er terecht vanuit gaat dat de volledige arbeidsongeschiktheid van eiser op 28 februari 2024 niet duurzaam was. Zij vindt dat onvoldoende is gemotiveerd dat het eerstkomende jaar na de datum in geding verbetering te verwachten is, maar dat wel toereikend is toegelicht dat na het eerste jaar na die datum verbetering kan worden verwacht. De rechtbank legt dit als volgt uit.
7.11.
Bij de vraag of de volledige arbeidsongeschiktheid van eiser duurzaam is, is meer in het bijzonder aan de orde wat zijn herstelkansen waren op de datum in geding. Zoals in 7.3 is overwogen moet bij deze vraag rekening worden gehouden met alle beschikbare informatie betrekking hebbende op deze datum.
7.12.
De rechtbank is van oordeel dat de informatie van 10 april 2025 geen betrekking heeft op de datum in geding, 28 februari 2024. De psychotherapeut beschrijft in deze brief immers de huidige situatie van eiser en de behandeling op dit moment. In die informatie staat ook niets waaruit kan worden opgemaakt dat de kans op verbetering op 28 februari 2024 al gering moet worden ingeschat.
7.13.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het stappenplan van het beoordelingskader toegepast.
7.14.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep is van mening dat verbetering in het eerstkomende jaar te verwachten is. De rechtbank is van oordeel dat dit met de verzekeringsgeneeskundige rapporten onvoldoende is gemotiveerd. Uit de brieven van de psychotherapeut blijkt immers dat sprake is van diverse gebeurtenissen die hebben geleid tot diepgewortelde en complexe traumaklachten, die het psychologisch welzijn van eiser negatief beïnvloeden. De psychotherapeut heeft in de informatie van 6 maart 2024 vermeld dat de behandeling zich richt op stabilisatie van de huidige toestand en daarna op herstel. In die informatie staat ook dat eiser een grote druk ervaart vanuit het UWV en benadrukt de psychotherapeut dat het van belang is grote prikkels en stressoren te vermijden, omdat deze in de huidige behandelfase kunnen leiden tot een terugval. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep valt deze luxerende werking van de procedure bij het UWV echter weg, omdat eiser met het bestreden besluit volledig arbeidsongeschikt wordt geacht, zodat eiser weer kan profiteren van de behandeling. De rechtbank wijst er evenwel op dat het wegvallen van deze luxerende factor geen betrekking heeft op de datum in geding. Op 28 februari 2024 was nog sprake van de ervaren druk van het UWV. Het bestreden besluit, waarmee het UWV eiser volledig arbeidsongeschikt heeft geacht, dateert immers van 3 december 2024. Met de informatie van 28 augustus 2024 heeft de psychotherapeut herhaald dat de luxerende werking lijkt uit te gaan van de druk die eiser ervaart om te komen tot werkhervatting en dat daardoor de behandeling beperkt is tot stabilisatie van de huidige toestand. Gedurende een groot deel van het jaar na 28 februari 2024 was dus nog sprake van de stressverhogende omstandigheid dat het UWV eiser niet volledig arbeidsongeschikt achtte en er daarom vanuit ging dat hij weer aan het werk ging. Daarom kon de verzekeringsarts bezwaar en beroep er niet vanuit gaan dat deze luxerende factor gedurende dat jaar was weggevallen en dat een volgende behandelfase zou kunnen worden bereikt.
7.15.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook gesteld dat verbetering van de belastbaarheid binnen een jaar te verwachten is, omdat eiser in staat is geweest om na een eerdere arbeidsongeschiktheidsperiode een aantal jaren te werken. Dit enkele feit is in het licht van wat uit de informatie van de psychotherapeut blijkt, onvoldoende om aan te nemen dat verbetering binnen een jaar na de datum in geding te verwachten was.
7.16.
De rechtbank kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep wel volgen als zij op basis van de informatie van de psychotherapeut aanneemt dat er op 28 februari 2024 na het eerste jaar nog verbetering van de belastbaarheid te verwachten is. De rechtbank licht dit als volgt toe.
7.17.
De psychotherapeut behandelt eiser met schematherapie. In de informatie van
28 augustus 2024 heeft de psychotherapeut toegelicht dat deze behandeling zich richt op onderliggende maladaptieve patronen van voelen, denken en handelen. Eiser heeft tijdens de zitting uitgelegd dat de schematherapie gericht is op stabilisatie. De rechtbank ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen.
7.18.
Uit de informatie van de psychotherapeut van 6 maart 2024 blijkt echter ook dat EMDR-behandeling mogelijk is en dat deze na stabilisatie verder zal worden opgepakt. Doel van die behandeling is de traumagerelateerde klachten te doen afnemen in frequentie en intensiteit. Deze behandeling is dus gericht op verbetering. Het UWV heeft tijdens de zitting toegelicht dat sprake kan zijn van toename van eisers belastbaarheid in de rubrieken 1, 2 en 6 van de FML, zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep deze op
25 november 2024 heeft vastgesteld. Dat eiser al sinds 2019 in behandeling is en dat deze behandeling kennelijk niet tot verbetering heeft geleid, was op de datum in geding onvoldoende om op die datum duurzaamheid aan te nemen. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook van belang kunnen achten dat eiser vanaf
25 maart 2019 tot 2 maart 2022 bij [bedrijf] B.V. heeft gewerkt als monteur buitendienst voor gemiddeld 51,23 uur per week. Hoewel de gebeurtenissen bij deze werkgever luxerend werken op de behandeling van eiser, noemt de psychotherapeut in zijn brieven van 6 maart 2024 en 28 augustus 2024 dat met de behandeling wordt ingezet op herstel na stabilisatie.
7.19.
De rechtbank komt tot de conclusie dat het UWV de volledige arbeidsongeschiktheid van eiser op 28 februari 2024 terecht niet duurzaam heeft geacht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van de informatie van de psychotherapeut terecht aangenomen dat na het eerste jaar na de datum in geding nog verbetering van de belastbaarheid te verwachten is.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het UWV terecht heeft geweigerd om aan eiser vanaf 28 februari 2024 een IVA-uitkering toe te kennen. Eiser krijgt geen gelijk. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eikelenboom, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.A.H. Beenen-Oskam, griffier. De uitspraak is in het openbaar uitgesproken op
griffier
De rechter is verhinderd te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hoger beroepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hoger beroepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie onder meer CRvB 4 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896, CRvB 13 juli 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1583 en CRvB 10 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:737.
2.Zie ook CRvB 1 oktober 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN9226.