ECLI:NL:RBOVE:2025:4414

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 juli 2025
Publicatiedatum
4 juli 2025
Zaaknummer
ak_24_2041
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op verzoek om informatie op grond van de Wet open overheid

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig (volledig) beslissen door het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen op zijn verzoek om informatie op grond van de Wet open overheid (Woo). Het beroep is niet-ontvankelijk verklaard omdat het college inmiddels volledig op het Woo-verzoek heeft beslist. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college in deelbesluiten op het Woo-verzoek heeft beslist en dat het laatste deelbesluit vermeldt dat volledig op het verzoek is beslist. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de deelbesluiten, maar de rechtbank oordeelt dat de beroepsgrond van eiser, dat er nog documenten onder het Woo-verzoek vallen, niet leidt tot de conclusie dat het college niet volledig heeft beslist. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser geen belang meer heeft bij het beroep niet tijdig beslissen, omdat het college inmiddels volledig heeft beslist. Wel moet het college het door eiser betaalde griffierecht vergoeden, omdat het beroep terecht is ingesteld. De rechtbank verwijst de beslissing op het beroep, voor zover dat is gericht tegen het tweede deelbesluit, naar het college, zodat dit kan worden behandeld. De rechtbank heeft geen proceskostenvergoeding toegekend aan eiser, omdat er geen reden voor was. De uitspraak is gedaan door mr. M. van Veelen, rechter, in aanwezigheid van mr. P.J.H. Bijleveld, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/2041

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser ([eiser]),

en
het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen, verweerder (het college),
gemachtigden: mr. R. Blom en mr. M.T.M. Vroklage.

Procesverloop

1.1
Op 25 februari 2024 heeft [eiser] beroep ingesteld tegen het niet tijdig (volledig) beslissen door het college op zijn verzoek op grond van de Wet open overheid (Woo) van
14 februari 2023 (hierna: het beroep niet tijdig beslissen).
1.2
De rechtbank heeft het beroep niet tijdig beslissen op 23 mei 2025 op een zitting behandeld. Hierbij was namens [eiser] zijn echtgenote [naam] aanwezig. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Beoordeling door de rechtbank

De feiten: aanleiding en procesverloop
2.1
Op 14 februari 2023 heeft [eiser] bij het college een Woo-verzoek ingediend (hierna: het Woo-verzoek). Hierin vraagt hij, kort samengevat, om alle informatie en documenten die zien op het asielzoekerscentrum (azc) dat inmiddels is gerealiseerd in het voormalige hotel [bedrijf].
2.2
Op 28 juli 2023 heeft het college een (eerste) deelbesluit genomen op het Woo-verzoek. Hierin staat dat bij de zoekslag die naar aanleiding van het Woo-verzoek is gemaakt 335 documenten zijn aangetroffen. In het deelbesluit van 28 juli 2023 heeft het college besloten om 19 documenten volledig, 281 documenten gedeeltelijk en 4 documenten niet openbaar te maken. Daarnaast heeft het college in het eerste deelbesluit aangegeven dat
31 documenten nog in behandeling zijn en dat het besluit over de openbaarmaking van die documenten later wordt genomen. Hierbij is vermeld dat mogelijk bij een aantal van deze documenten om een zienswijze moet worden gevraagd bij derde-belanghebbenden.
Ook heeft het college in het deelbesluit van 28 juli 2023 het verzoek van [eiser] om communicatie en informatie tussen raadsleden onderling afgewezen. Verder heeft het college besloten om bij het besluit op het Woo-verzoek conceptversies van documenten buiten beschouwing te laten.
2.3
Tegen het deelbesluit van 28 juli 2023 heeft [eiser] bij het college bezwaar gemaakt.
2.4
Op 26 november 2023 en 2 februari 2024 heeft [eiser] het college in gebreke gesteld wegens het niet tijdig volledig beslissen op het Woo-verzoek. Daarna heeft [eiser] het beroep niet tijdig beslissen ingesteld.
2.5
Op 20 juni 2024 heeft het college het tweede deelbesluit op het Woo-verzoek genomen. Hierin staat dat, anders dan in het eerste deelbesluit is aangegeven, er nog 26 documenten zijn die onder het Woo-verzoek vallen en waarover nog een besluit omtrent de openbaarmaking daarvan moet worden genomen. In het tweede deelbesluit heeft het college besloten om van die 26 documenten er 5 volledig en 21 gedeeltelijk openbaar te maken. Over de reden voor het aantreffen van niet 31 maar 26 documenten die nog onder het Woo-verzoek vallen, staat in het tweede deelbesluit dat één document een duplicaat bleek te zijn en dat vier documenten waarvan het vermoeden bestond dat die aanwezig waren, uiteindelijk toch niet zijn aangetroffen. Ook staat in het tweede deelbesluit dat de aantallen afwijken omdat diverse informatie dubbel bleek te zijn.
2.6
[eiser] heeft ook bezwaar gemaakt tegen het tweede deelbesluit dan wel naar aanleiding van het tweede deelbesluit zijn bezwaar tegen het eerste deelbesluit met nadere gronden aangevuld. Daarbij heeft hij aan het college gevraagd om de bezwaarfase over te slaan. Het college heeft dit verzoek onder verwijzing naar artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) afgewezen. Daarna heeft [eiser] op 23 september 2024 in het beroep niet tijdig beslissen aanvullende gronden ingediend.
De beroepsgronden van [eiser]
3. [eiser] vindt het onbegrijpelijk dat met het tweede deelbesluit maar 26 documenten zijn verstrekt, terwijl in de inventarislijst bij het eerste deelbesluit is aangegeven om welke 31 documenten het in het tweede deelbesluit nog zou gaan. Ook is het tweede deelbesluit volgens [eiser] innerlijk tegenstrijdig over de reden waarom nog maar 26 documenten onder het Woo-verzoek zouden vallen en niet 31. Verder is hij van mening dat het beroep wegens niet tijdig beslissen op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb mede is gericht tegen het tweede deelbesluit, omdat daarin niet geheel aan het beroep is tegemoetgekomen. Met dat tweede deelbesluit zijn namelijk niet alle 31 documenten verstrekt, maar slechts 26.
Beoordeling van het beroep niet tijdig beslissen
4.1
Het college heeft in deelbesluiten op het Woo-verzoek beslist. Voor het oordeel dat dit niet had gemogen ziet de rechtbank geen aanleiding. Wel blijkt uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat, als een Woo-verzoek in deelbesluiten wordt afgedaan, in het laatste deelbesluit moet worden vermeld dat daarmee volledig is besloten op het Woo-verzoek. [1]
4.2
De rechtbank stelt vast dat in het deelbesluit van 20 juni 2024 staat dat dat het tweede en tevens laatste deelbesluit op het Woo-verzoek is. Met het tweede deelbesluit heeft het college dus inmiddels volledig besloten op het Woo-verzoek. Dat het tweede deelbesluit uiteindelijk gaat over de openbaarmaking van 26 documenten en niet, zoals was aangekondigd in het eerste deelbesluit, over 31 documenten, maakt dit niet anders. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat er niet meer documenten zijn die onder het Woo-verzoek vallen en dat volledig op dat verzoek is beslist. De beroeps-/bezwaargrond van [eiser], dat er nog vijf documenten moeten zijn die onder het Woo-verzoek vallen, is een inhoudelijke grond die aan de orde komt bij de behandeling van het bezwaar dat bij het college tegen de deelbesluiten loopt. Die beroeps-/bezwaargrond leidt niet tot het oordeel dat het college met de twee deelbesluiten niet volledig op het Woo-verzoek heeft beslist.
4.3
Omdat het college inmiddels volledig op het Woo-verzoek heeft beslist, heeft [eiser] geen belang meer bij het beroep niet tijdig beslissen. Hij kan met het beroep niet tijdig beslissen geen resultaat meer bereiken dat voor hem van feitelijke betekenis is.
De rechtbank zal het beroep niet tijdig beslissen daarom niet-ontvankelijk verklaren wegens het ontbreken van procesbelang. Wel moet het college het door [eiser] betaalde griffierecht aan hem vergoeden, omdat het beroep niet tijdig beslissen terecht is ingesteld. Niet in geschil is dat het college ten tijde van het indienen van dat beroep te laat was met het nemen van het tweede deelbesluit op het Woo-verzoek en op rechtmatige wijze eerst in gebreke was gesteld.
4.4
Over de stelling van [eiser], dat het beroep niet tijdig beslissen mede is gericht tegen het tweede deelbesluit, overweegt de rechtbank als volgt.
4.4.1
Artikel 6:20, derde lid, van de Awb bepaalt dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking heeft op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt.
Het vierde lid van artikel 6:20 van de Awb bepaalt dat de beslissing op het beroep kan worden verwezen naar een ander orgaan waarbij bezwaar of beroep tegen het alsnog genomen besluit aanhangig is, dan wel kan of kon worden gemaakt of ingesteld.
4.4.2
Zoals hiervoor al is vermeld, heeft [eiser] zowel tegen het eerste deelbesluit als tegen het tweede deelbesluit bezwaar gemaakt bij het college. Ten tijde van de zitting op
23 mei 2025 was dat bezwaar nog in behandeling bij het college. Het college heeft ter zitting verklaard dat naar verwachting het te nemen besluit op dat bezwaar in de collegevergadering van 3 juni 2025 zou worden besproken en dat het besluit op bezwaar vermoedelijk in de eerste twee weken van juni 2025 naar [eiser] zou worden verzonden. Daarnaast heeft het college ter zitting onweersproken verklaard dat [eiser] bij het college meer gronden tegen de deelbesluiten heeft aangevoerd dan de gronden die hij in het beroep niet tijdig beslissen naar voren heeft gebracht. Alleen al om deze redenen is het wenselijk dat het college de bezwaren van [eiser] tegen de deelbesluiten behandelt en dat de rechtbank het beroep niet tijdig beslissen niet inhoudelijk beoordeelt voor zover dat is gericht tegen het tweede deelbesluit. Voor de volledigheid zal de rechtbank daarom in deze uitspraak de beslissing op het beroep, voor zover dat is gericht tegen het tweede deelbesluit, verwijzen naar het college.
Proceskostenvergoeding
5. [eiser]-Oude Lenferink heeft tijdens de zitting op 23 mei 2025 namens [eiser] een proceskostenformulier ingediend. Daarin wordt gevraagd om vergoeding van de reiskosten die [eiser]-Oude Lenferink heeft gemaakt voor het bijwonen van de zitting.
De rechtbank ziet geen reden om die proceskostenvergoeding in deze zaak toe te kennen. Op de zitting van 23 mei 2025 zijn namelijk nog twee beroepen behandeld, één van [eiser] (zaaknummer ZWO 24/1943) en één van [eiser]-Oude Lenferink (zaaknummer ZWO 24/3482). In de uitspraak op het beroep van [eiser]-Oude Lenferink heeft de rechtbank aan haar een vergoeding toegekend voor de reiskosten voor het bijwonen van de zitting. Daarom hoeft in deze zaak voor die kosten geen vergoeding meer te worden toegekend.

Conclusie en gevolgen

6.1
Het beroep niet tijdig beslissen is niet-ontvankelijk, omdat het college inmiddels volledig op het Woo-verzoek heeft beslist. De rechtbank gaat niet inhoudelijk in op wat [eiser] heeft aangevoerd tegen het tweede deelbesluit. Het college moet de bezwaren van [eiser] tegen de deelbesluiten beoordelen.
6.2
[eiser] krijgt wel het door hem betaalde griffierecht terug. Er zijn geen proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
  • verwijst de beslissing op het beroep, voor zover dat is gericht tegen het tweede deelbesluit, naar het college;
  • gelast het college het griffierecht van € 187,- aan [eiser] te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Veelen, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.J.H. Bijleveld, griffier. Uitgesproken in het openbaar op
De griffier is verhinderd de uitspraak rechter
te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 20 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2348, rechtsoverweging 12.3.