ECLI:NL:RBOVE:2025:4570

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
8 juli 2025
Zaaknummer
ak_25_766
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing Ziektewet-uitkering wegens gebrek aan gezagsverhouding

In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel geoordeeld over het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een Ziektewet (ZW)-uitkering door het UWV. Eiseres, die als gewaarborgde hulp voor haar moeder werkte, was van mening dat zij recht had op een ZW-uitkering, maar het UWV had vastgesteld dat er geen gezagsverhouding bestond tussen haar en haar moeder, waardoor zij niet als werknemer kon worden aangemerkt. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat eiseres niet kon aantonen dat er sprake was van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de zorgovereenkomst en de aard van de werkzaamheden die eiseres verrichtte. De rechtbank concludeert dat er geen gezagsverhouding was, wat essentieel is voor de erkenning van een dienstbetrekking onder de ZW. Eiseres heeft geen recht op een ZW-uitkering en krijgt geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. F. Koster, rechter, en is openbaar uitgesproken op 8 juli 2025.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 25/766

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres,

gemachtigde: mr. K.W.M. Jansen,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, het UWV,
gemachtigde: [gemachtigde].

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het besluit van het UWV dat eiseres geen uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) krijgt. Eiseres is het daar niet mee eens en zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de zaak.
1.1.
De rechtbank verklaart het beroep van eiseres ongegrond. Het UWV heeft eiseres terecht niet verzekerd geacht voor de ZW. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2.1
In het besluit van 30 oktober 2024 heeft het UWV eiseres laten weten dat zij geen ZW-uitkering krijgt. In het bestreden besluit van 12 februari 2025 op het bezwaar van eiseres is het UWV bij dat besluit gebleven.
2.2
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.3
De rechtbank heeft het beroep op 20 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het UWV.

Totstandkoming van het bestreden besluit

3. Eiseres heeft het UWV op 23 september 2024 laten weten dat zij vanaf 12 januari 2024 ziek was. Zij werkte als gewaarborgde hulp voor haar moeder en werd betaald uit een persoonsgebonden budget dat aan haar moeder op grond van de Wet langdurige zorg was toegekend. In dit kader heeft het UWV eiseres verzocht aanvullende informatie over te leggen over de aard van deze dienstbetrekking. Dat heeft geleid tot de besluitvorming die onder ‘Procesverloop’ is genoemd.

Standpunten van partijen

4.1
Volgens het UWV was eiseres niet verzekerd voor de ZW. Om verzekerd te zijn moet sprake zijn geweest van arbeid, loon en gezag. Het UWV vindt dat geen sprake was van gezag. De werkzaamheden vonden plaats in een familieverhouding tussen eiseres en haar moeder. Eiseres wordt daarom niet aangemerkt als werknemer. Zij heeft geen recht op een ZW-uitkering, aldus het UWV.
4.2
Eiseres stelt – samengevat weergegeven – dat zij ten onrechte niet is aangemerkt als werknemer. Zo was wel degelijk sprake van een gezagsverhouding tussen eiseres en haar opdrachtgever en dus ook van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Eiseres was gehouden werkzaamheden te verrichten voor haar moeder overeenkomstig de zorgovereenkomst. Zij verrichtte gemiddeld voor 40 uur per week zorgwerkzaamheden voor haar moeder. Ook volgt uit de zorgovereenkomst dat de budgethouder de overeenkomst kan opzeggen. Het feit dat de moeder van eiseres de overeenkomst altijd kan opzeggen, duidt op een gezagsverhouding tussen beiden. Verder is van betekenis dat de werkzaamheden van eiseres werden gecontroleerd door haar moeder en ook door de Sociale Verzekeringsbank. Ook is er op 23 juni 2016 een controlegesprek geweest waarvoor eiseres en haar moeder zijn bezocht en de kwaliteit van de werkzaamheden goed werd bevonden. Op 15 juli 2022 heeft opnieuw een controlegesprek plaatsgevonden. Volgens eiseres moet op grond van het voorgaande geconcludeerd worden dat er sprake was van een gezagsverhouding en dat er in voldoende mate ook controle werd uitgeoefend op de kwaliteit van de werkzaamheden. Eiseres verwijst in dit verband naar antwoorden op vragen over onder meer de (mate van) regie die aan de budgethouder zijn gesteld.

Beoordeling door de rechtbank

5.1
De rechtbank beoordeelt of het UWV eiseres terecht niet verzekerd heeft geacht voor de ZW op de grond dat bij eiseres niet is voldaan aan de voorwaarden voor de aanwezigheid van een privaatrechtelijke dienstbetrekking en zij daarom niet als werknemer in de zin van de ZW kan worden aangemerkt. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5.2
De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Dat wil zeggen dat eiseres geen gelijk krijgt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5.3
Voor het recht op een uitkering op grond van de ZW is vereist dat eiseres is aan te merken als werknemer in de zin van artikel 3, eerste lid, van de ZW. Werknemer is de natuurlijke persoon die, voor zover hier van belang, in privaatrechtelijke dienstbetrekking staat. Op grond van artikel 3, eerste lid, van de ZW is dus vereist dat zij in een privaatrechtelijke dienstbetrekking stond tot de budgethouder, haar moeder.
5.4
Volgens vaste rechtspraak moet voor het aannemen van een privaatrechtelijke dienstbetrekking sprake zijn van een verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid, een gezagsverhouding en een verplichting tot het betalen van loon. [1] Voor de toetsing of een rechtsverhouding beantwoordt aan de criteria voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst moet de vraag worden beantwoord welke rechten en verplichtingen partijen zijn overeengekomen. Daarbij moet acht worden geslagen op alle omstandigheden van het geval, in onderling verband bezien. Verder moeten niet alleen de rechten en verplichtingen in aanmerking worden genomen die partijen bij het aangaan van hun rechtsverhouding voor ogen stonden, maar moet acht worden geslagen op de wijze waarop partijen uitvoering hebben gegeven aan hun rechtsverhouding en aldus daaraan inhoud hebben gegeven. Daarbij is niet één enkel element beslissend, maar moeten de verschillende rechtsgevolgen die partijen aan hun verhouding hebben verbonden in hun onderling verband worden bezien. [2] Er bestaat geen rangorde tussen de omstandigheden die van belang kunnen zijn. [3] Niet van belang is of partijen ook daadwerkelijk de bedoeling hadden de overeenkomst onder de wettelijke regeling van de arbeidsovereenkomst te laten vallen. Waar het om gaat, is of de overeengekomen rechten en verplichtingen voldoen aan de wettelijke omschrijving van de arbeidsovereenkomst. [4]
5.5
Niet in geschil is dat eiseres arbeid heeft verricht en hiervoor loon heeft ontvangen. Het is de vraag of ook sprake was van een gezagsverhouding tussen eiseres en haar moeder.
5.6
Vooropgesteld wordt dat op eiseres, als aanvrager van de ZW-uitkering, de bewijslast van het bestaan van die privaatrechtelijke dienstbetrekking rust. Zij moet aan de hand van objectieve en controleerbare gegevens aannemelijk maken dat aan de voorwaarden voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst is voldaan [5] .
5.7
Volgens vaste rechtspraak betekent het bestaan van een familierelatie niet dat er per definitie geen sprake is van een gezagsverhouding. Ook in die situatie dient het al dan niet bestaan van een gezagsverhouding beoordeeld te worden met inachtneming van alle relevante omstandigheden van het concrete geval. Als maatstaf voor de vraag of sprake is van een gezagsverhouding geldt of gezegd kan worden dat degene die arbeid verricht aan een zeker gezag is onderworpen van de wederpartij en dat laatstgenoemde bevoegd is om opdrachten en instructies te geven en om controle uit te oefenen op de voortgang en de resultaten van het werk. De familierelatie is wel een element dat daarbij betrokken dient te worden. [6]
5.8
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat de feitelijke omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, niet wijzen op het bestaan van een gezagsverhouding. Uit de zorgovereenkomst, die in het dossier zit, blijkt niet dat eiseres en haar moeder een vorm van ondergeschiktheid beoogden. In de zorgovereenkomst staat dat eiseres een vast aantal uren werkt, tegen een vast bedrag per maand en dat zij vier of meer dagen per week werkt. Het weekrooster laat zien dat eiseres 7 dagen per week, gemiddeld 5 uur en 42 minuten per dag, werkt. Over de werktijden is niets vastgelegd. In de zorgovereenkomst is verder vastgelegd dat eiseres vakantietoeslag krijgt, maar over andere rechtspositionele onderwerpen die in een normale arbeidsovereenkomst gebruikelijk zijn, zoals vakantiedagen, de procedure rond ziekmelding en vervanging bij ziekte en verlof, zijn geen afspraken gemaakt. Eiseres heeft op de zitting verklaard dat haar zorgtaak over 24 uur was verspreid en dat zij in geval van een crisissituatie een beroep kon doen op InteraktContour of Buurtzorg. Deze 24-uurs beschikbaarheid ging veel verder dan waartoe zij op grond van de zorgovereenkomst verplicht was. Eiseres verrichtte aldus haar zorgtaken verspreid over de dag deels als zorgverlener in het kader van de zorgovereenkomst en deels, in het verlengde daarvan, als dochter in de onderlinge familieverhouding. Eiseres verrichtte naar eigen zeggen zorgactiviteiten en begeleidde haar ook bij sociale activiteiten. Eiseres heeft verder weinig informatie verstrekt over de wijze waarop zij feitelijk invulling gaf aan haar zorgactiviteiten voor haar moeder en overeenkomstig welke afspraken zij de zorg verleende. Daarmee heeft zij onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen concluderen dat eiseres haar werkzaamheden verrichtte volgens de aanwijzingen en instructies van haar moeder. Verder is niet gebleken van afspraken tussen eiseres en moeder over werktijden, overuren, ziekteverzuim en vakantiedagen. Ook is niet gebleken dat eiseres door haar moeder ter verantwoording werd geroepen over de manier waarop zij haar werkzaamheden verrichtte. Dat er, zoals eiseres heeft gesteld, controle in het kader van de verantwoording van het pgb plaatsvond door de Sociale Verzekeringsbank, is onvoldoende om aan te nemen dat tussen eiseres en moeder sprake was van gezag.
5.9
De rechtbank concludeert op grond van het vorenstaande dat tussen eiseres en haar moeder geen gezagsverhouding, en dientengevolge geen privaatrechtelijke dienstbetrekking bestond. Eiseres was dus niet verzekerd voor de ZW.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het UWV terecht de aanvraag van eiseres om een ZW-uitkering heeft afgewezen. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Koster, rechter, in aanwezigheid van A. van den Ham, griffier. Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 15 april 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ1785.
2.zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 23 januari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:156 en het arrest van de Hoge Raad van 24 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:443.
3.zie het arrest van de Hoge Raad van 21 februari 2025, ECLI:NL:HR:2025:319.
4.zie de uitspraak van de CRvB van 15 maart 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:479.
5.zie de uitspraak van de CRvB van 26 september 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3115.
6.zie de uitspraak van de CRvB van 24 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:252