3.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt op grond van de hieronder opgenomen feiten en omstandigheden, die in de bewijsmiddelenzijn vervat en waarop de bewezenverklaring steunt, tot een bewezenverklaring van het onder feit 1 primair ten laste gelegde feit. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De feiten en omstandigheden
Team Nodale Oriëntatie van de politie heeft als doel zicht te krijgen op personen en hun voertuigen waarvan vermoeden bestaat dat die personen strafbare feiten plegen die op heterdaad kunnen worden ontdekt. Bij dit team zijn medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna [medeverdachte 1] ) alsmede de op zijn naam staande zwarte Opel Corsa met kenteken [kenteken] in beeld gekomen. Onder deze Opel Corsa is een technisch hulpmiddel geplaatst, waarmee de locatie van het voertuig gevolgd kan worden.
Op 11 februari 2024 wordt het voertuig gevolgd door verbalisanten. Die dag om 23:50 uur stopt het voertuig bij het Shell-tankstation op de Daam Fockemalaan in Amersfoort. Een verbalisant ziet dat er op dat moment één man in het voertuig zit met de uiterlijke kenmerken van [medeverdachte 1] . Vervolgens rijdt het voertuig naar [adres 2] en stopt ter hoogte van de woning met nummer [nummer] , de woning van verdachte. De verbalisant ziet dat er tenminste één persoon instapt aan de bijrijderszijde. Daarna rijdt het voertuig vanuit [plaats 2] via de A28 in de richting van Zwolle. Om 1:44 uur parkeert het voertuig bij het gemeentehuis van [plaats 1] . Een verbalisant ziet drie volledig in het zwart geklede mannen met bivakmutsen over hun hoofd uit de richting van het voertuig lopen. Zij lopen in de richting van de Bruinleeuwstraat. De verbalisant heeft tot 6.15 uur zicht op het voertuig en ziet dat er geen beweging is bij het voertuig. Aan de hand van het technisch hulpmiddel is te zien dat het voertuig om 7:08 uur in beweging komt en zonder onderweg nog te stoppen terugrijdt naar de A28.Bij een tankstation wordt het voertuig gecontroleerd door de politie. De bestuurder van het voertuig is [medeverdachte 1] . Op de passagiersstoel zit medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) en achterin de auto zit verdachte. De Opel Corsa is door de politie doorzocht. In het portiervak aan de bestuurderszijde ligt een setje schroevendraaiers. Achter de bijrijderstoel ligt een losse autosleutel met daarop de letters van het automerk MG. Hierbij ligt een leren etuitje met daaraan nog een autosleutel met de letters MG. Op de achterbank van de Opel Corsa ligt een zwarte bivakmuts, een losse handschoen en meerdere jassen. Op de bodemplaat achter de stoelen achter de bijrijdersstoel, ligt ook een witte papieren zak met een etiket waarop de volgende gegevens staan.
Naam :
de heer [slachtoffer]Adres :
[adres 1]Postcode :
[postcode]In deze zak zitten meerdere polshorloges, van onder meer het merk Tag Heuer en Seiko. In de zak zit een blauwe sok met nog meer polshorloges.
Verbalisanten gaan naar de [adres 1] . Zij zien braaksporen bij meerdere kozijnen en het keukenraam staat op een kier. In de woning staan meerdere kasten en lades open. In de slaapkamer op de begane grond staan meerdere kasten open, liggen sieradendoosjes op bed en in de inloopkast is een kluis opengebroken.
De bewoner van het huis, [slachtoffer] , verklaart dat meerdere goederen uit zijn woning zijn meegenomen. Uit de opengebroken kluis ontbreken zes horloges, twee ringen, een gouden ketting en een gouden bedelarmband. Daarnaast ontbreken twee autosleutels van het merk MG.Aanvullend laat aangever weten dat nog elf horloges, een herdenkingsmunt, een TAG Heuer tas, een gouden halsketting met gouden A, een Grieks oog met blauw steentje, een à twee andere gouden hangertjes en een aantal gouden oorbellen ontbreken. Verder ontbreekt een klein juwelendoosje met kleine sieraden en een gouden zegelring met de inscriptie WAJN.
De telefoon van verdachte [medeverdachte 1] is onderzocht. Uit dit onderzoek blijkt dat in de periode 10 februari 2024 tot en met 11 februari 2024 een gesprek heeft plaatsgevonden tussen de gebruiker van het telefoonnummer + [telefoonnummer 1] ( [medeverdachte 1] ) en de gebruiker van het telefoonnummer + [telefoonnummer 2] (verdachte).
[medeverdachte 2] heeft bij de politie verklaard dat hij en de bestuurder van het voertuig de jongen die achterin de auto zat, ophaalden in Overvecht. Daarna zijn zij gezamenlijk naar [plaats 1] gereden.
De forensische opsporing heeft in de woning aan de [adres 1] diverse schoensporen veiliggesteld.Uit het vergelijkend schoenonderzoek blijkt dat er in ieder geval twee verschillende schoensporen in de woning aan de [adres 1] zijn aangetroffen.
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat op 12 februari 2024 is ingebroken in de woning aan de [adres 1] . Uit de bewijsmiddelen volgt dat uit de woning twee autosleutels, een grote hoeveelheid sieraden (onder meer zestien horloges, twee ringen en twee halskettingen), een herdenkingsmunt en een TAG Heuer tas zijn weggenomen.
De verdediging heeft aangevoerd dat van medeplegen geen sprake is omdat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat verdachte in of nabij de woning aan de [adres 1] is geweest.
Voor een bewezenverklaring van het onder feit 1 primair ten laste gelegde medeplegen is vereist dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en een of meer anderen. Daarbij moet de rechtbank vaststellen of verdachte aan het delict een intellectuele en/of materiële bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd. Bij medeplegen ligt het accent op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. Bij de vorming van het oordeel of sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder andere de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, zijn aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij de woninginbraak het volgende af.
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast. Verdachte heeft in de dagen voorafgaand aan de inbraak telefonisch contact gehad met [medeverdachte 1] . Uit de verklaring van [medeverdachte 2] en waarnemingen van de politie volgt dat verdachte een paar uur voor de inbraak door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bij zijn woning in [plaats 2] is opgehaald, waarna zij gezamenlijk naar [plaats 1] zijn gereden. De politie ziet in [plaats 1] drie in het zwart geklede mannen met bivakmutsen uit de richting van het voertuig lopen. In de woning aan de [adres 1] blijken na de inbraak verschillende schoensporen te zijn achtergelaten, waaruit de rechtbank opmaakt dat meerdere personen in de woning binnen zijn geweest. Na de gepleegde inbraak is verdachte samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in de auto, met daarin bivakmutsen, schroevendraaiers en de buit, teruggereden in de richting van [plaats 2] . Toen de politie de auto controleerde, zat verdachte achterin de auto, daar waar een groot deel van de buit en een zwarte bivakmuts zijn aangetroffen.
Door verdachte is geen enkele verklaring gegeven waarom hij in deze auto met daarin de bij de woninginbraak gestolen goederen zat, waarom hij met deze twee medeverdachten naar [plaats 1] is gereden en wat hij dan in [plaats 1] heeft gedaan. Dit terwijl de omstandigheden waaronder verdachte is aangetroffen, wel ‘schreeuwen om een verklaring’.
De rechtbank overweegt dat de omstandigheid opzich dat de verdachte weigert een verklaring af te leggen of een bepaalde vraag te beantwoorden ter zake van het voorhanden hebben van de gestolen goederen op zichzelf, mede gelet op het bepaalde in art. 29, eerste lid, Sv, niet tot het bewijs kan bijdragen. Dat brengt echter niet mee dat de rechter, indien de verdachte voor omstandigheden die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend kunnen worden geacht voor het bewijs van het aan hem tenlastegelegde feit, geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven, zulks niet in zijn overwegingen omtrent het gebezigde bewijsmateriaal zou mogen betrekken (vgl. HR 3 juni 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0733, NJ 1997/584). In een geval als het onderhavige kan met betrekking tot de toedracht van de inbraak
worden vastgesteld dat deze door “verenigde personen” is begaan, maar kan niet direct worden vastgesteld door wie precies. Nu de verdachte zelf kort na de inbraak is aangetroffen
onder omstandigheden die op betrokkenheid bij het strafbare feit duiden, is
sprake van een situatie waarin het uitblijven van een aannemelijke verklaring van de
verdachte, van belang is voor de beantwoording van de vraag of het tenlastegelegde medeplegen kan worden bewezen. Verdachte is immers samen met anderen aangetroffen in omstandigheden die op betrokkenheid bij de inbraak duiden, terwijl er geen contra-indicaties met betrekking tot het medeplegen door verdachte zijn aangevoerd.
Gelet op de bovenstaande bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ter zake van de woninginbraak. Hoewel niet is uit te sluiten dat geen sprake is van een gezamenlijke uitvoering ten tijde van de wegnemingshandelingen in de woning, is de bijdrage van verdachte aan het tenlastegelegde naar het oordeel van de rechtbank, ook als hij niet lijfelijk in de woning aanwezig is geweest, gelet op bovenstaande omstandigheden, van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen. Daarmee acht de rechtbank het onder feit 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de bij hem aangetroffen goederen zelf heeft gestolen. Uit rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat een veroordeling ter zake van heling is uitgesloten, indien uit het onderzoek ter terechtzitting aannemelijk wordt dat de verdachte de voorwerpen zelf door enig misdrijf heeft verkregen.De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder feit 2 ten laste gelegde.