ECLI:NL:RBOVE:2025:5014

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
29 juli 2025
Publicatiedatum
29 juli 2025
Zaaknummer
08/086187-25 (P) en 08/063047-25 (ter terechtzitting gevoegd)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal en bedreiging door een 42-jarige man met een ISD-maatregel

Op 29 juli 2025 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 42-jarige man, die zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal en bedreiging. De man werd beschuldigd van het stelen van meerdere flessen shampoo uit een Kruidvat-winkel en het bedreigen van twee personen, waaronder een buitengewoon opsporingsambtenaar, met de dood en zware mishandeling. De rechtbank heeft de zaak behandeld op basis van de openbare terechtzittingen van 24 juni en 15 juli 2025. De verdachte heeft tijdens de zittingen zijn betrokkenheid bij de diefstal bekend, maar heeft de bedreigingen ontkend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 16 maart 2025 in Zwolle de shampoo heeft gestolen en op 26 februari 2025 de bedreigingen heeft geuit. De rechtbank oordeelde dat de bedreigingen van zeer bedreigende aard waren en dat de verdachte een ISD-maatregel van twee jaar opgelegd kreeg, gezien zijn criminele verleden en de ernst van de feiten. De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen behandeld, maar deze werden niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak benadrukt de noodzaak van bescherming van de maatschappij tegen de verdachte, die als een veelpleger wordt beschouwd.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/086187-25 (P) en 08/063047-25 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum vonnis: 29 juli 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1982 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven op het adres van de P.I. [locatie] aan [adres 1] ,
nu verblijvende in de P.I. [verblijfplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 24 juni 2025 en van 15 juli 2025.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. K. Tunç, advocaat in Hengelo, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
parketnummer 08/086187-25
één of meerdere flessen shampoo heeft gestolen van het Kruidvat;
parketnummer 08/063047-25
feit 1:[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met de dood en/of zware mishandeling;
feit 2:buitengewoon opsporingsambtenaar [verbalisant 1] heeft bedreigd met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen of gemeen gevaar voor de verlening van diensten ontstaat, met de dood en/of met zware mishandeling.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
parketnummer 08/086187-25hij op of omstreeks 16 maart 2025 te Zwolle meerdere flessen shampoo, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan Kruidvat (gevestigd op: [adres 2] ), in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
parketnummer 08/063047-25
1
hij op of omstreeks 26 februari 2025 te Zwolle, althans in Nederland, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen “Weet je wel wie je bent, ik heb 22 jaar gezeten. Ik heb 20 jaar geschoten. Ik ga een vuurwapen trekken.” en/of “Nu ben ik er klaar mee ik ga nu een pistool pakken en op jullie schieten”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking terwijl hij, verdachte, naar zijn tas ging lopen en/of zijn tas op de grond ging leggen en/of naar zijn heup ging grijpen alsof hij iets ging pakken;
2
hij op of omstreeks 26 februari 2025 te Zwolle, althans in Nederland, [verbalisant 1] , heeft bedreigd met
- met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen of gemeen gevaar voor de verlening van diensten ontstaat,
- met enig misdrijf tegen het leven gericht, of
- met zware mishandeling

door die [verbalisant 1] de woorden toe te voegen “jij weet niet niet wie ik ben, mijn vader komt van [omschrijving] . Ik ben [alias] , ik schiet een kogel door je kop”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, terwijl dit feit werd gepleegd tegen die [verbalisant 1] in diens hoedanigheid van buitengewoon opsporingsambtenaar.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder parketnummer 08/086187-25 ten laste gelegde feit en de onder parketnummer 08/063047-25 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van het onder parketnummer 08/086187-25 ten laste gelegde feit, mede vanwege de bekennende verklaring van verdachte.
Ten aanzien van de onder parketnummer 08/063047-25 ten laste gelegde feiten heeft de raadsman vrijspraak bepleit.
Wat betreft feit 1 heeft de raadsman betoogd dat uit het gedrag van [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) en [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) volgt dat zij niet door verdachte zijn bedreigd. Zij hebben, nadat zij van verdachte waren weggerend, immers op een afstand van 30 meter naar verdachte staan schelden. Dat gedrag verhoudt zich volgens de raadsman niet met de omstandigheid dat verdachte hen vlak daarvoor zou hebben bedreigd.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte wellicht vervelend is geweest, maar dat hij geen bedreigingen heeft geuit in de richting van
[verbalisant 1] (hierna: [verbalisant 1] ).
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van parketnummer 08/086187-25
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Ten aanzien parketnummer 08/063047-25
Feiten 1 en 2
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 26 februari 2025 om 21:00 uur waren [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op het stationsplein in Zwolle. Zij werden daar aangesproken door een hen onbekende man, verdachte. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] verzochten hem weg te gaan. Verdachte werd boos en sprak dreigend tegen hen. Hij zei dat hij een vuurwapen zou trekken of dat hij een pistool zou pakken en dat hij op hen zou gaan schieten en legde de tas, die hij bij zich droeg, op de grond neer of liep naar zijn tas toe. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] schrokken van de uitingen van verdachte en zijn van hem weggerend. Toen [slachtoffer 1] achterom keek, zag hij dat verdachte naar zijn heup greep alsof hij iets ging pakken.
[verbalisant 1] , buitengewoon opsporingsambtenaar voor de Nederlandse Spoorwegen, zag verdachte op 26 februari 2025 op het stationsplein lopen. Verdachte sprak twee jongens aan, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , en zag dat zij ineens van verdachte wegrenden. Verdachte bleef vervolgens hangen op het plein. Hij schreeuwde en kwam intimiderend over op buitenstaanders. Toen [verbalisant 1] zag dat verdachte de stationshal in liep en daar doorging met schreeuwen, heeft hij hem aangesproken. [verbalisant 1] vertelde verdachte dat hij moest stoppen met schreeuwen en dat hij de stationshal moest verlaten. Toen verdachte niet meewerkte, heeft [verbalisant 1] hem met een lichte duw de stationshal uitgewerkt. Verdachte bleef vervolgens voor de hal staan, keek [verbalisant 1] indringend aan en zei, onder meer tegen hem dat hij [alias] was en dat hij [verbalisant 1] een kogel door zijn kop zou schieten.
Een collega van [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , zag dat [verbalisant 1] in gesprek was met een verbaal agressieve man en hij hoorde dat de man zei dat hij [verbalisant 1] dwars door zijn kop zou schieten.
Ter terechtzitting van 15 juli 2025 heeft verdachte verklaard dat hij op 26 februari 2025 op het station van Zwolle was. Hij was onder invloed van verdovende middelen en hij was opgefokt. Hij kan zich herinneren dat hij met [verbalisant 1] heeft gesproken. Verder heeft hij verklaard dat hij ook wel [alias] wordt genoemd.
Overwegingen
Op basis van de vastgestelde feiten en omstandigheden komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van de bedreigingen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [verbalisant 1] . De rechtbank is van oordeel dat de door verdachte geuite bedreigingen van zeer bedreigende aard zijn en dat zij onder zodanige omstandigheden zijn begaan, dat in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat de dreigingen daadwerkelijk ten uitvoer zouden worden gelegd.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het enkele feit dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op een veilige afstand van 30 meter naar verdachte hebben gescholden, niet met zich brengt dat zij vlak daarvoor niet door verdachte zijn bedreigd.
De rechtbank komt, gelet op het bovenstaande, tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
parketnummer 08/086187-25hij op 16 maart 2025 te Zwolle meerdere flessen shampoo, die aan Kruidvat (gevestigd op: [adres 2] ) toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen;
parketnummer 08/063047-25
1
hij op 26 februari 2025 te Zwolle [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen “Weet je wel wie je bent, ik heb 22 jaar gezeten. Ik heb 20 jaar geschoten. Ik ga een vuurwapen trekken.” of “Nu ben ik er klaar mee ik ga nu een pistool pakken en op jullie schieten”, terwijl hij, verdachte, naar zijn tas ging lopen of zijn tas op de grond ging leggen en naar zijn heup ging grijpen alsof hij iets ging pakken;
2
hij op 26 februari 2025 te Zwolle [verbalisant 1] heeft bedreigd met
- met enig misdrijf tegen het leven gericht
door die [verbalisant 1] de woorden toe te voegen “jij weet niet wie ik ben, mijn vader komt van [omschrijving] . Ik ben [alias] , ik schiet een kogel door je kop”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, terwijl dit feit werd gepleegd tegen die [verbalisant 1] in diens hoedanigheid van buitengewoon opsporingsambtenaar.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 285 en 310 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
parketnummer 08/086187-25
het misdrijf:
diefstal
parketnummer 08/063047-25
feit 1
het misdrijf:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, meermalen gepleegd;
feit 2
het misdrijf:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, terwijl dit feit wordt gepleegd tegen een persoon in diens hoedanigheid van buitengewoon opsporingsambtenaar.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) zal worden opgelegd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte een reële kans verdient om, met hulp van de reclassering, iets van zijn leven te maken en heeft dan ook verzocht geen onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van meerdere flessen shampoo. Met zijn handelen heeft hij enkel zijn eigen belang voor ogen gehad en geen respect getoond voor de eigendommen van anderen. Ook heeft verdachte zich, op een station, een ruimte met een publieke functie, schuldig gemaakt aan meerdere bedreigingen, waaronder de bedreiging van buitengewoon opsporingsambtenaar [verbalisant 1] . Dat zijn kwalijke feiten die de rechtbank verdachte aanrekent. Verdachte heeft door die bedreigingen gevoelens van angst opgeroepen bij de aangevers en mogelijk angst en onrust veroorzaakt bij omstanders.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 27 mei 2025. Uit dit overzicht blijkt dat verdachte veelvuldig met politie en justitie in aanraking is geweest voor, hoofdzakelijk, diefstallen en bedreigingen.
Op 20 februari 2025 heeft de meervoudige strafkamer in deze rechtbank aan verdachte een voorwaardelijke ISD-maatregel opgelegd. De rechtbank stelt vast dat de tot op heden aan verdachte opgelegde straffen en maatregelen er niet toe hebben geleid dat het criminele gedrag van verdachte is beëindigd.
De rechtbank heeft kennis genomen van de inhoud van de door Tactus Verslavingszorg over de persoon van verdachte opgemaakte reclasseringsadviezen van 19 maart 2025 en van 13 juni 2025. In beide rapporten is te lezen dat verdachte bekend staat als zeer actieve veelpleger en in die hoedanigheid is besproken bij het Zorg- en Veiligheidshuis IJsselland. Het ontbreekt verdachte aan stabiliteit op vrijwel alle leefgebieden. Hij heeft geen inkomen, geen huisvesting, geen dagbesteding en geen steunend sociaal netwerk. Daar komt bij dat sprake is van een licht verstandelijke beperking en dat in het verleden een antisociale persoonlijkheid bij verdachte is vastgesteld. Verdachte kampt daarnaast ook nog met hardnekkige en langdurige verslavingsproblematiek. De reclassering acht het zorgelijk dat verdachte de instabiliteit op de leefgebieden in stand houdt door niet mee te werken met de hulpverlenende instanties. Het ontbreekt verdachte aan zelfinzicht. Hij is ervan overtuigd dat hem tot op heden geen hulp is aangeboden en hij is van mening dat de reclassering niets anders doet dan aansturen op een (volgende) ISD-maatregel. De reclassering beschrijft echter dat verdachte volop kansen heeft gekregen, maar die niet heeft gegrepen, omdat hij zijn afspraken niet nakomt. Hij zet daardoor niet de nodige stappen om te kunnen toewerken naar meer stabiliteit. De reclassering schat het recidiverisico in als hoog. Het vorenstaande in combinatie met het verloop van het lopende reclasseringstoezicht (in het kader van de voorwaardelijke ISD-maatregel) en eerdere reclasseringscontacten, maakt dat de reclassering een ambulant kader onvoldoende acht om recidive te voorkomen. De reclassering adviseert, mede gelet op de tweeledige werking daarvan, om aan verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.
De ISD-maatregel
De bewezen verklaarde diefstal en de bewezen verklaarde bedreigingen zijn feiten waarvoor ingevolge het bepaalde in artikel 67, eerste lid, aanhef en onder a en b, Sv, voorlopige hechtenis is toegelaten. Daarmee wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 38m, eerste lid, aanhef en onder 1, Sr. Gelet hierop en op het hiervoor genoemde uittreksel uit de justitiële documentatie wordt tevens voldaan aan het bepaalde in artikel 38m, eerste lid, aanhef sub 2 en 3, Sr, nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte weer een misdrijf zal begaan en de veiligheid van goederen en personen oplegging van een ISD-maatregel eist.
In de afgelopen vijf jaren is verdachte meermalen tot gevangenisstraffen veroordeeld, terwijl minstens drie van die straffen inmiddels geheel ten uitvoer zijn gelegd. De rechtbank heeft in dat verband in het bijzonder gelet op de navolgende onherroepelijke veroordelingen ter zake van misdrijven:
  • het vonnis van de meervoudige strafkamer in deze rechtbank van 20 februari 2025, waarbij verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke ISD-maatregel met een proeftijd van drie jaren;
  • het vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 7 augustus 2024, waarbij verdachte werd veroordeeld tot twee weken gevangenisstraf;
  • het vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland van 20 december 2023, waarbij verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand;
  • het vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 6 december 2023, waarbij verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden.
Bij het opleggen van de ISD-maatregel dient enerzijds te worden afgewogen het belang van de maatschappij om beveiligd te worden tegen de aantasting van de veiligheid van personen of goederen door misdrijven en anderzijds het onder meer in artikel 5 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden neergelegde recht op persoonlijke vrijheid. De rechtbank is zich bewust van de zwaarte van de maatregel, maar is, alles afwegende, van oordeel dat het belang van de maatschappij om tegen verdachtes handelen te worden beschermd dient te prevaleren boven het recht op persoonlijke vrijheid van verdachte. Een alternatieve, minder ingrijpende wijze van afdoening is, zo is gebleken met de voorwaardelijke ISD-maatregel, die verdachte op 20 februari 2025 opgelegd heeft gekregen, ontoereikend voor gedragsverandering en risicobeperking. De maatschappij kan daarom niet op andere wijze in voldoende mate worden beschermd, dan door het opleggen van de ISD-maatregel. Zonder deze maatregel moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte zijn huidige levenswijze niet vrijwillig kan en zal opgeven en ook in de toekomst misdrijven zal blijven plegen. De beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van verdachtes criminele recidive eisen aldus het opleggen van die maatregel. Tegelijkertijd kan de ISD-maatregel mogelijk bijdragen aan het oplossen van de (verslavings)problematiek van verdachte. De rechtbank benadrukt daarbij dat de houding van verdachte en de mate waarin hij medewerking zal verlenen aan de hulpverlening, (mede) van invloed zijn op de vraag in hoeverre de problematiek van verdachte kan worden aangepakt of opgelost.
De rechtbank legt deze ISD-maatregel op voor de duur van twee jaren.

7.De schade van benadeelden

7.1
De vordering van de benadeelde partijen (parketnummer 08/063047-25)
Namens [slachtoffer 1] (feit 1) heeft zijn vader, [aangever 1] , zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 450,00 (vierhonderd vijftig euro) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde schade bestaat uit immateriële schade, als gevolg van ‘aantasting in de persoon op andere wijze’.
[verbalisant 1] (feit 2) heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 350,00 (driehonderd vijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde schade bestaat uit immateriële schade vanwege het feit dat verdachte het oogmerk had om [verbalisant 1] vrees aan te jagen en/of immateriële schade toe te brengen, dan wel dan wel als gevolg van ‘aantasting in de persoon op andere wijze’.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen kunnen worden toegewezen tot een bedrag van € 300,00 per persoon.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, gelet op de door hem bepleite vrijspraak, op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen in hun vorderingen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
7.4.1
Ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1]
Juridisch kader
Artikel 6:95 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat schade die bestaat uit ander nadeel dan vermogensschade, zoals immateriële schade, slechts kan worden vergoed voor zover de wet op vergoeding daarvan recht geeft. Artikel 6:106 BW geeft hiervoor een nadere regeling. Deze regeling houdt in, voor zover hier relevant:
‘1. Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde onder meer recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding (…);
b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.’
Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Niet alle psychische gevolgen leveren een wettelijke grondslag voor schadevergoeding op. Meer of minder sterk psychisch onbehagen is geen geestelijk letsel en levert (op zichzelf) geen grond voor vergoeding van immateriële schade. Als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW is niet al sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1]
Namens [slachtoffer 1] is gesteld dat hij twee keer een nachtmerrie had kort na de bedreiging en dat hij zich lange tijd onrustig en onveilig heeft gevoeld. Deze gevoelens leveren niet zonder meer een grondslag op voor immateriële schadevergoeding. Bij de vordering van [slachtoffer 1] zijn geen objectieve gegevens gevoegd waaruit kan volgen dat sprake is van geestelijk letsel. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval de aard en de ernst van de normschending en de aard en ernst van de gevolgen daarvan evenmin meebrengen dat de schade zoals die gevorderd is, kan worden toegewezen. De rechtbank zal [slachtoffer 1] in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat hij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
7.4.2
Ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [verbalisant 1]
Oogmerk tot toebrengen nadeel
Juridisch kader
Artikel 6:95 van het BW bepaalt dat schade die bestaat uit ander nadeel dan vermogensschade, zoals immateriële schade, slechts kan worden vergoed voor zover de wet op vergoeding daarvan recht geeft. Artikel 6:106 BW geeft hiervoor een nadere regeling. Deze regeling houdt in, voor zover hier relevant:
‘1. Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde onder meer recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding;
a. indien de aansprakelijke persoon het oogmerk had zodanig nadeel toe te brengen;’
Ten aanzien van het verzoek tot schadevergoeding op grond van artikel 6:106, aanhef en onder a, BW overweegt de rechtbank het volgende. Het oogmerk tot het toebrengen van nadeel/immateriële schade kent in de (strafrecht)praktijk een beperkt toepassingsbereik. Toekennen van immateriële schade op grond van deze categorie is enkel weggelegd voor de gevallen waarin het oogmerk (de uitdrukkelijke bedoeling) van verdachte gericht is geweest op het toebrengen van deze specifieke immateriële schade. De enkele omstandigheid dat een verdachte opzettelijk een situatie heeft geschapen waardoor ander nadeel dan vermogensschade is ontstaan, kan de gevolgtrekking dat de verdachte het oogmerk had zodanig nadeel toe te brengen niet dragen. [1]
Ten aanzien van de vordering van [verbalisant 1]
heeft gesteld dat uit het handelen van verdachte blijkt dat verdachte met het uiten van bedreigingen het oogmerk had om [verbalisant 1] vrees aan te jagen, dan wel immateriële schade toe te brengen. Deze stelling is niet nader onderbouwd. De rechtbank kan op basis van de door [verbalisant 1] naar voren gebrachte stelling niet vaststellen dat verdachte daadwerkelijk het oogmerk had om het nadeel/immateriële schade als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder a, BW toe te brengen.
Aantasting in de persoon op andere wijze
Juridisch kader
Ten aanzien van het verzoek tot schadevergoeding op grond van artikel 6:106, aanhef enonder b, BW verwijst de rechtbank voor wat betreft het juridisch kader naar hetgeen daarover is beschreven onder 7.4.1.
Ten aanzien van de vordering van [verbalisant 1]
heeft gesteld dat de bedreiging impact op hem heeft gehad, maar dat is onvoldoende grondslag voor immateriële schadevergoeding. Bij de vordering zijn geen objectieve gegevens gevoegd waaruit kan volgen dat sprake is van geestelijk letsel bij de benadeelde. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval de aard en de ernst van de normschending en de aard en ernst van de gevolgen daarvan evenmin meebrengen dat de schade zoals die gevorderd is, kan worden toegewezen.
Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank de benadeelde partij in zijn vordering
niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de hij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
parketnummer 08/086187-25
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;

parketnummer 08/063047-25

- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
parketnummer 08/086187-25
het misdrijf:
diefstal
parketnummer 08/063047-25
feit 1, het misdrijf:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, meermalen gepleegd;
feit 2, het misdrijf:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, terwijl dit feit wordt gepleegd tegen een persoon in diens hoedanigheid van buitengewoon opsporingsambtenaar;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
maatregel
- legt op de maatregel tot
plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren;
schadevergoeding
parketnummer 08/063047-25
feit 1, [slachtoffer 1]
- bepaalt dat de benadeelde partij in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen en begroot deze kosten op nihil;

feit 2, [verbalisant 1]

- bepaalt dat de benadeelde partij in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Vodegel, voorzitter, mr. A. van Holten en mr. S.H. Peper, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Leyendijk, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2025.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Parketnummer 08/086187-25
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2025123241 van 19 maart 2025. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 15 juli 2025;
het proces-verbaal van aangifte door [aangever 2] van 18 maart 2025, pagina’s 5 tot en met 8.
Parketnummer 08/063047-25
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2025090150 van 28 februari 2025. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 15 juli 2025, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:

Ik was op 26 februari 2025 op het station van Zwolle. Ik was onder invloed van verdovende middelen en ik was opgefokt. Ik kan mij herinneren dat ik heb gesproken met [verbalisant 1] . Ik word ook wel [alias] genoemd;

2.
het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] van 26 februari 2025, pagina’s 18 tot en met 20, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Feit: Bedreiging
Plaats delict: Stationsplein, 8011 CW Zwolle
Pleegdatum/tijd: Tussen woensdag 26 februari 2025 om 21:00 uur en woensdag 26 februari 2025 om 21:45 uur
(…)
Vervolgens hoorde ik hem zeggen:
“Weet je wel wie je bent, ik heb 22 jaar gezeten. Ik heb 20 jaar geschoten. Ik ga een vuurwapen trekken.”Ik zag dat hij zijn tas vervolgens op de grond neerlegde. Ik keek achterom en zag dat die man naar zijn heup greep, alsof hij iets ging pakken;
3.
het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] van 26 februari 2025, pagina’s 21 tot en met 23, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Feit: Bedreiging
Plaats delict: Stationsweg, 8011 CZ Zwolle (voorzijde station)
Pleegdatum/tijd: Tussen woensdag 26 februari 2025 om 21:00 uur en woensdag 26 februari 2025 om 21:10 uur
(…)
De man werd toen boos en liep naar zijn tas, een grote blauw Albert Heijn tas. Hij zei: “Nu ben ik er klaar mee. Ik ga nu een pistool pakken en op jullie schieten”;
4.
het proces-verbaal van aangifte van [verbalisant 1] van 26 februari 2025, pagina’s 24 tot en met 26, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Feit: Bedreiging
Plaats delict: Stationsplein 16 te Zwolle (NS Station Zwolle)
Pleegdatum/tijd: Op woensdag 26 februari 2025 omstreeks 21:10 uur
(…)
Op woensdag 26 februari 2025 was ik werkzaam als buitengewoon opsporingsambtenaar voor de Nederlandse Spoorwegen op station in Zwolle. Ik was in de uitoefening van mijn bediening en in uniform gekleed.
(…)
Ik hoorde dat de man zei:
“jij weet niet wie ik ben, mijn vader komt van [omschrijving] . Ik ben [alias] , ik schiet een kogel door je kop.”Toen hij dat zei, keek hij mij indringend aan.
5.
het proces-verbaal van verhoor getuige [verbalisant 2] van 26 februari 2025, pagina 27, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 26 februari 2025 was ik werkzaam als buitengewoon opsporingsambtenaar voor de Nederlandse Spoorwegen. Omstreeks 21.10 uur stond ik voor de stationshal en zag ik dat een collega van mij in gesprek was met een verbaal agressieve man. Ik hoorde dat de man zei: “Wie denk je wel niet dat ik ben. Ik schiet je dwars door je kop”.
(…)
Ik zag dat collega [verbalisant 1] achter ons kwam staan.

Voetnoten

1.Vgl. HR 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:868.