ECLI:NL:RBOVE:2025:5075

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
31 juli 2025
Publicatiedatum
31 juli 2025
Zaaknummer
ak_25_1753
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in verband met last onder dwangsom voor gevelwijzigingen aan rijksmonument

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld dat is ingediend door [eiser] tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland. Het college had op 6 mei 2025 een last onder dwangsom opgelegd aan [eiser] wegens het zonder omgevingsvergunning uitvoeren van gevelwijzigingen aan een rijksmonument. [eiser] heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzoekt om een voorlopige voorziening, omdat hij vreest voor een dwangsom van € 2.000,- per week als de overtreding niet voor 29 juli 2025 wordt beëindigd.

De voorzieningenrechter beoordeelt of het verzoek om een voorlopige voorziening kan worden toegewezen. Hij weegt de belangen van [eiser] en het college af en komt tot de conclusie dat er voldoende spoedeisend belang is bij het verzoek. [eiser] stelt dat de kozijnen die zijn geplaatst vergunningsvrij zijn, terwijl het college van mening is dat dit niet het geval is. De voorzieningenrechter oordeelt dat de belangen van [eiser] zwaarder wegen, vooral gezien het feit dat het handhavingstraject al sinds 2023 loopt en er naar verwachting in oktober een beslissing op het bezwaar zal komen. Hij wijst het verzoek toe en schorst het besluit van het college tot na de beslissing op bezwaar.

De voorzieningenrechter bepaalt dat het college het griffierecht van € 194,- aan [eiser] moet vergoeden en dat [eiser] recht heeft op een vergoeding van zijn proceskosten, die in totaal € 1.841,- bedragen. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.T. de Kwaasteniet, voorzieningenrechter, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 25/1753

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats],

(gemachtigde: [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2]),
en

het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland

(gemachtigde: [gemachtigde 3] en [gemachtigde 4]).

Samenvatting

1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over het besluit van het college van 6 mei 2025 om een last onder dwangsom op te leggen aan [eiser]. [eiser] is het hier niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt tegen dat besluit. Hij verzoekt daarbij om een voorlopige voorziening en voert daartoe een aantal gronden aan. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of hij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Deze vraag beantwoordt hij aan de hand van de gronden van [eiser].
2. De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Procesverloop

3. Op 28 februari 2023 en 24 januari 2024 heeft een toezichthouder van het college controles uitgevoerd en geconstateerd dat er aan het pand op het perceel [adres] gevelwijzigingen hebben plaatsgevonden zonder dat daarvoor een omgevingsvergunning is verleend. Het gaat daarbij om het vervangen van een aantal kozijnen in de voorgevel van het pand. [eiser] is eigenaar van het perceel [adres], dat een rijksmonument betreft in een beschermd stadsgezicht.
4. Het college heeft op 8 februari 2024 een voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom aan [eiser] verstuurd, wegens een overtreding van het verbod om zonder omgevingsvergunning een omgevingsplanactiviteit en rijksmonumentactiviteit te verrichten. De termijn om de overtreding te beëindigen (de begunstigingstermijn) is gesteld op drie maanden.
5. Na het bekendmaken van het voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom hebben er meerdere contactmomenten plaatsgevonden en zijn er door [eiser] schriftelijke zienswijzen ingediend.
6. Omdat de overtreding niet is beëindigd heeft het college op 6 mei 2025 een last onder dwangsom (het bestreden besluit) aan [eiser] opgelegd teneinde de overtreding van het verbod om zonder omgevingsvergunning een omgevingsplanactiviteit en rijksmonumentactiviteit te verrichten, te beëindigen voor 29 juli 2025. Doet [eiser] dit niet dan verbeurt hij een dwangsom van € 2.000,- voor elke week na 29 juli 2025 waarin de overtreding niet wordt beëindigd, met een maximum van € 20.000,-.
7. [eiser] heeft tegen het bestreden besluit van 6 mei 2025 bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
8. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 24 juli 2025 ter zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiser], zijn gemachtigden en de gemachtigden van het college.
9. Ter zitting heeft het college de begunstigingstermijn verlengd totdat de voorzieningenrechter op het verzoek heeft beslist.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

10. De voorzieningenrechter bekijkt of het nodig is om het besluit van het college te schorsen in afwachting van de beslissing op het bezwaar. De voorzieningenrechter geeft daarvoor een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het besluit en daarmee de kans van slagen van het bezwaarschrift, en hij weegt de belangen van [eiser] en van het college bij een schorsing van het besluit. Daarbij geldt dat hoe zekerder de voorzieningenrechter is over de rechtmatigheid van het besluit, hoe minder ruimte er is om gewicht toe te kennen aan de belangen van [eiser] bij het schorsen daarvan. De beoordeling door de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een eventuele beroepsprocedure niet.
11. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt hij verder uit hoe hij tot dit oordeel komt.
Spoedeisend belang
12. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiser] spoedeisend belang heeft bij een beoordeling door de voorzieningenrechter. Het college heeft dit ook niet betwist.
De beoordeling
13. [eiser] stelt zich primair op het standpunt dat de geplaatste kozijnen vergunningsvrij zijn, omdat er sprake is van noodzakelijk onderhoud. Subsidiair betoogt hij dat de kozijnen zoals zij zijn geplaatst te vergunnen zijn.
14. Het college stelt zicht – kort samengevat – op het standpunt dat het plaatsen van de kozijnen niet vergunningsvrij is en dat er voor de kozijnen in de huidige toestand geen omgevingsvergunning kan worden verleend.
15. De voorzieningenrechter weegt de belangen van [eiser] en het college af bij het al dan niet toewijzen van het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening totdat op het bezwaar is beslist. Het belang van [eiser] is erin gelegen om geen dwangsom te verbeuren totdat er op zijn bezwaar is beslist, zodat er een volledige heroverweging van het besluit kan plaatsvinden. Het belang van het college is erin gelegen om de overtreding te beëindigen.
16. De belangen van [eiser] wegen in dit geval zwaarder. Daarbij wordt in acht genomen dat het gehele handhavingstraject al sinds 2023 loopt en er naar verwachting in oktober een beslissing op het bezwaar zal komen. Er is geen reden om aan te nemen dat er niet tot na de beslissing op bezwaar kan worden gewacht met het herstel van de vermeende overtreding. [eiser] heeft daarbij de noodzaak om de oude kozijnen te vervangen onderbouwd. Het college betwist die noodzaak ook niet, maar stelt enkel dat de geplaatste kozijnen niet voldoen aan de eisen die het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) stelt aan de vergunningsvrije rijksmonumentenactiviteit (artikel 13.11 van het Bal) en ook niet in de huidige staat te vergunnen zijn.
17. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter zijn de uitgevoerde werkzaamheden niet vergunningsvrij, gelet op de formulering van artikel 13.11 van het Bal. De detaillering, vormgeving, materiaalsoort en kleur lijken immers gewijzigd ten opzichte van de oude situatie. Het college heeft daarnaast twee adviezen van de welstands- en monumentencommissie (het Oversticht) en de Rijksdienst Cultureel Erfgoed waarin wordt geconcludeerd dat de monumentale waarden van het pand in de huidige uitvoering zijn aangetast. Het Oversticht komt dan ook tot de conclusie dat er voor de kozijnen in de huidige vorm geen omgevingsvergunning kan worden verleend. Het is aan [eiser] om in de bezwaarfase te onderzoeken en te onderbouwen dat dit wel kan. Om [eiser] in die gelegenheid te stellen, zal de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening toewijzen en het besluit van 6 mei 2025 schorsen totdat er op het bezwaar is beslist.

Conclusie en gevolgen

18. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het besluit van 6 mei 2025 is geschorst tot na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
19. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, moet het college het griffierecht vergoeden. [eiser] krijgt ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt [eiser] een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 907,-. De vergoeding voor rechtsbijstand door een derde bedraagt dan in totaal € 1.814,-.
20. [eiser] heeft ter zitting een proceskostenformulier overgelegd waarmee hij om vergoeding van verletkosten heeft gevraagd. Op dat proceskostenformulier verzoekt hij om vergoeding van verletkosten van in totaal € 240,- (drie keer een uur, met een uurtarief van € 80,-). Op het proceskostenformulier wordt erop gewezen dat gestelde verletkosten moeten worden onderbouwd door middel van schriftelijke stukken zoals bijvoorbeeld een loonstrook. [eiser] heeft echter nagelaten zijn uurtarief te onderbouwen. De voorzieningenrechter gaat daarom in lijn met de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bij de berekening van de verletkosten uit van het minimumtarief van € 9,-. [1] Het totaal aan verletkosten komt daarmee op € 27,-.
21. De vergoeding van proceskosten bedraagt in totaal € 1.841,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • schorst het primaire besluit tot na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 194,- aan [eiser] moet vergoeden;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.841,- aan proceskosten aan [eiser].
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.T. de Kwaasteniet, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Fortuin, griffier, uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Vergelijk bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2023:833.