ECLI:NL:RBOVE:2025:5084

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
29 juli 2025
Publicatiedatum
1 augustus 2025
Zaaknummer
11560422 \ CV EXPL 25-638
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van huurachterstand, huurprijsverhoging en premieverhoging opstalverzekering

In deze zaak vordert de eiser betaling van een huurachterstand, een huurprijsverhoging met terugwerkende kracht en een premieverhoging van de opstalverzekering van de gedaagde. De eiser, verhuurder van een winkelpand, heeft de gedaagde, die een eenmanszaak in de fastfoodbranche drijft, aangeklaagd wegens niet-betaling van huur en andere kosten. De gedaagde heeft zich afgemeld voor de mondelinge behandeling, maar de kantonrechter heeft besloten geen tweede schriftelijke ronde toe te staan. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedaagde de huur niet heeft opgezegd en dat de huurachterstand toewijsbaar is. De vorderingen van de eiser zijn grotendeels toegewezen, inclusief de huurprijsverhoging en de premieverhoging van de opstalverzekering, omdat deze voortvloeien uit de algemene voorwaarden van de huurovereenkomst. De kantonrechter heeft ook de buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten toegewezen aan de eiser. Het vonnis is uitgesproken op 29 juli 2025.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 11560422 \ CV EXPL 25-638
Vonnis van 29 juli 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: mr. Van Wijngaarden, Smit en Legebeke Gerechtdeurwaarders,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 11 februari 2025 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] is op de eerste rolzitting geweest en heeft daar een conclusie van antwoord ingediend. [eiser] heeft op 21 februari 2025 een akte vermindering van eis en op 4 juni 2025 aanvullende producties 7 en 8 ingediend. De mondelinge behandeling is ingepland op 26 juni 2025. Van deze mondelinge behandeling heeft de griffier aantekeningen gemaakt. Op de ochtend van de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] zich afgemeld vanwege persoonlijke en mentale omstandigheden. De kantonrechter heeft [gedaagde] twee opties voorgelegd. De eerste optie hield in dat [gedaagde] digitaal bij de zitting aanwezig kon zijn. De tweede optie hield in dat de kantonrechter met [eiser] op de zitting zou bespreken of hij ermee akkoord gaat dat [gedaagde] nogmaals een schriftelijke reactie geeft. [gedaagde] reageerde daarop dat zijn voorkeur uitging naar een schriftelijke reactie. [eiser] heeft op de zitting aangegeven dat hij geen aanleiding ziet voor een tweede schriftelijke ronde.
1.2.
De kantonrechter heeft besloten om geen tweede schriftelijke ronde toe te staan. De mondelinge behandeling is naar het oordeel van de kantonrechter de gelegenheid om een aanvulling te geven op ingenomen standpunt en te reageren op de standpunten van de wederpartij. Een tweede schriftelijke ronde zou vertraging veroorzaken, terwijl [gedaagde] niet heeft gesteld dat het voor hem zodanig onmogelijk was om te verschijnen, dat een dergelijke vertraging gerechtvaardigd is. Daarbij heeft de kantonrechter rekening te houden met de belangen van beide partijen.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beslissing in het kort

2.1.
[eiser] vordert betaling van de huurachterstand, de huurprijsverhoging (met terugwerkende kracht) en de premieverhoging van de opstalverzekering. Daarnaast vordert [eiser] betaling van de buitengerechtelijke incassokosten en veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
2.2.
Naar het oordeel van de kantonrechter is vast komen te staan dat [gedaagde] de huur niet heeft opgezegd. Daarom wordt de huurachterstand toegewezen. De vorderingen tot betaling van de huurprijsverhoging met terugwerkende kracht en de premieverhoging van de opstalverzekering worden ook toegewezen, nu de verplichting tot betaling van deze vorderingen voortvloeit uit de algemene voorwaarden.

3.De feiten

3.1.
[gedaagde] drijft een eenmanszaak in de fastfoodbranche en handelt onder de naam [bedrijf].
3.2.
Tussen [eiser] als verhuurder en [gedaagde] als huurder bestaat sinds 9 november 2021 een huurovereenkomst (hierna: de huurovereenkomst) voor het winkelpand aan de [adres]. Het model van de Raad voor Onroerende Zaken (ROZ) van de algemene bepalingen huurovereenkomst winkelruimte en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW 2012 (hierna: de algemene voorwaarden) is van toepassing verklaard.
3.3.
In de algemene voorwaarden is het volgende bepaald:

(…).Huurprijswijzigingen(…)
18.6.
een geïndexeerde huurprijs is opeisbaar verschuldigd, ook al wordt de aanpassing aan huurde geen afzonderlijke mededeling gedaan. (…).
Verzekeringen
22.1.
Indien in verband met de aard of uitoefening van het beroep op bedrijf van huurder voor het gehuurde, dan wel het gebouw of complex van gebouwen waarvan het gehuurde deel uitmaakt, een hogere dan normale premie van (brand)verzekering voor opstal of inventaris en goederen aan verhuurder of andere huurders van het gebouw of complex van gebouwen in rekening wordt gebracht, zal huurder et meerdere boven de normale premie aan verhuurder of die andere huurders vergoeden. (…).
22.3.
Onder “normale premie” wordt verstaan de premie die verhuurder of huurder, bij een te goeder naam en faam bekend staande assuradeur kan bedingen voor het verzekeren van het gehuurde respectievelijk zijn inventaris en goederen, tegen (brand)risico op het moment direct voorafgaande aan het afsluiten van deze huurovereenkomst, zonder daarbij rekening te houden met de aard van het door huurder in het gehuurde uit te oefenen bedrijf of beroep, alsmede – gedurende de duur van de huurovereenkomst – elke aanpassing van deze premie, die niet een gevolg is van een verandering van de aard of omvang van het verzekerde risico.”
3.4.
De huurprijs bedroeg oorspronkelijk € 700,00 per maand en beloopt, na indexering, € 837,33 per maand.
3.5.
Op 29 maart 2024 heeft [eiser] een factuur aan [gedaagde] gestuurd van € 912,80 voor de verhoging van de verzekeringspremie. [gedaagde] heeft deze factuur niet betaald.
3.6.
In mei 2024 heeft [eiser] [gedaagde] bericht dat [gedaagde] de huurprijsverhoging van 15 november 2022 tot en met 15 november 2024 verschuldigd is. [gedaagde] heeft de huurprijsverhoging niet betaald.
3.7.
[gedaagde] heeft de huur van de maanden januari tot en met juni 2025 niet betaald.
3.8.
In de periode van juni 2024 tot en met april 2025 hebben (de gemachtigde van) [eiser] en [gedaagde] gecorrespondeerd over de betalingsachterstanden. Partijen zijn toen een betalingsregeling overeengekomen.
3.9.
[gedaagde] heeft in het kader van de betalingsregeling in totaal € 150,00 betaald. Omdat [gedaagde] de betalingsregeling niet nakwam, heeft de gemachtigde van [eiser] [gedaagde] bericht dat de betalingsregeling is komen te vervallen.
3.10.
In april 2025 zijn partijen overeengekomen dat de huurovereenkomst tussentijds beëindigd kon worden indien [gedaagde] een kandidaat aandraagt om de huurovereenkomst over te nemen en [eiser] bereid is om met deze kandidaat een nieuwe huurovereenkomst te sluiten.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert na wijziging van eis - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 4.168,26, zijnde de tot en met 28 februari 2025 verschuldigde huurpenningen, te vermeerderen met een bedrag gelijk aan de maandelijkse huur vanaf 1 maart 2025. Daarnaast vordert [eiser] betaling van de premie opstalverzekering van april 2024 tot en met april 2025, de huurverhoging van 14 november 2022 tot en met 15 februari 2024 en betaling van de buitengerechtelijke incassokosten, alles vermeerderd met rente en kosten.
4.2.
[eiser] legt aan zijn vordering het volgende ten grondslag. [gedaagde] heeft vanaf januari 2025 de huur van € 837,33 niet betaald. De huurachterstand berekend tot en met juni 2025 bedraagt daarom € 5.023,98. Daarnaast dient [gedaagde] de premieverhoging voor de opstalverzekering van april 2024 tot en met april 2025 van € 912,80 en de huurverhoging van 14 november 2022 tot en met 15 februari 2024 van € 1.280,65 te betalen. Tot slot is [gedaagde] de buitengerechtelijke incassokosten van € 450,15 verschuldigd.
4.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser], dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser], met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
4.4.
[gedaagde] voert het volgende aan. De verzekeringsverhoging werd veroorzaakt door een brand in het pand in december 2023, waardoor de onderneming van [gedaagde] tijdelijk stil lag. Dit was een financiële klap voor [gedaagde]. Ten aanzien van de huurverhoging was [eiser] vergeten om de huur te indexeren, waardoor [gedaagde] de huurverhogingen met terugwerkende kracht moet betalen. [gedaagde] heeft de huurovereenkomst inmiddels opgezegd.
4.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Is de huurovereenkomst geëindigd?
5.1.
[gedaagde] stelt dat hij tijdig en in overleg met [eiser] heeft aangegeven dat hij de huurovereenkomst voortijdig wenst te beëindigen, omdat de locatie niet geschikt is voor zijn bedrijfsvoering. Daarbij zijn [gedaagde] en [eiser] overeengekomen dat de huurovereenkomst eerder beëindigd kon worden indien [gedaagde] een nieuwe geschikte huurder zou aandragen en [eiser] daarmee akkoord ging. [gedaagde] stelt dat hij een dergelijke huurder had aangedragen, maar dat [eiser] niet akkoord ging met tussentijdse beëindiging van het contract. Dit wordt door [eiser] betwist. Volgens [eiser] heeft [gedaagde] nooit een nieuwe huurder aangedragen.
5.2.
De kantonrechter oordeelt als volgt. De stelplicht en de bewijslast ten aanzien van de stelling dat [gedaagde] een nieuwe geschikte huurder heeft aangedragen, rusten ingevolge artikel 150 Rv op [gedaagde]. [gedaagde] heeft zijn stelling niet nader gemotiveerd door middel van bewijsstukken. De kantonrechter is daarom van oordeel dat [gedaagde], gelet op de gemotiveerde betwisting door [eiser], onvoldoende heeft gesteld dat hij een nieuwe, geschikte huurder heeft voorgedragen. [gedaagde] heeft ook niet gesteld dat de huurovereenkomst op andere wijze is komen te eindigen, bijvoorbeeld door middel van een schriftelijke opzegging met inachtneming van de opzeggingsvereisten- en termijnen zoals overeengekomen in de huurovereenkomst. De kantonrechter is daarom van oordeel dat de huur de overeenkomst tussen [gedaagde] en [eiser] niet is geëindigd.
De huurachterstand
5.3.
[eiser] vorderde bij dagvaarding – kort gezegd – ontbinding en ontruiming van het pand, alsmede betaling van de huurachterstand van januari tot en met februari, te vermeerderen met een bedrag van € 873,33 per maand vanaf 1 maart 2025 tot aan de dag van de ontruiming. Bij akte van 21 februari 2025 heeft [eiser] zijn vorderingen tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde ingetrokken. [gedaagde] heeft niet betwist dat hij voorgenoemde huur niet heeft betaald, terwijl uit het voorgaande blijkt dat de huurovereenkomst niet is geëindigd. De kantonrechter zal daarom de huurachterstand tot en met de maand van de datum waarop de mondelinge behandeling plaatsvond (juni 2025) ter hoogte van € 5.023,98 toewijzen.
De huurprijsverhoging met terugwerkende kracht
5.4.
[eiser] vordert daarnaast betaling van de huurprijsverhoging van 14 november 2022 tot en met 15 februari 2024 van in totaal € 1.280,65. [gedaagde] voert in dat kader aan dat hij het moreel verwerpelijk vindt dat hij werd geconfronteerd met een huurprijsverhoging met terugwerkende kracht, omdat [eiser] is vergeten om de huur in lijn met de huurovereenkomst te indexeren. [eiser] heeft desgevraagd op de mondelinge behandeling gesteld dat de huurverhoging tijdig is aangezegd.
5.5.
De kantonrechter is van oordeel dat uit artikel 18 van de algemene voorwaarden blijkt dat niet vereist is dat de verhoging van de huurprijs vooraf wordt aangekondigd. In artikel 18.6 van de algemene voorwaarden is immers opgenomen dat de geïndexeerde huurprijs opeisbaar is verschuldigd, ook al wordt daarvan aan de huurder geen afzonderlijke mededeling gedaan. Het gegeven dat de verhuurder is vergeten om de indexering mede te delen, leidt niet tot de conclusie dat de huurprijsverhoging niet met terugwerkende kracht verschuldigd is. [1] Op de huurder rust in dat kader een eigen verantwoordelijkheid om in de gaten te houden wat de hoogte van de verschuldigde huurprijs is.
5.6.
Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde] de huurprijsverhoging van in totaal € 1.280,65 met terugwerkende kracht verschuldigd is. [gedaagde] heeft in het kader van de betalingsregeling in totaal € 100,00 voor de achterstallige huurprijsverhoging betaald. De kantonrechter zal daarom de vordering van [eiser] tot betaling van de huurprijsverhoging voor bedrag van € 1.180,65 toewijzen.
De verhoging van de verzekeringspremie
5.7.
Over de vordering tot betaling van de premieverhoging van de opstalverzekering van [eiser], oordeelt de kantonrechter als volgt. Op grond van artikel 22.1 van de algemene voorwaarden dient de huurder de premieverhoging van verzekeringen voor (o.a.) opstal te vergoeden indien deze is ontstaan wegens de aard of uitoefening van het beroep of bedrijf van de huurder in het gehuurde. [eiser] heeft onweersproken gesteld dat de premieverhoging niet door de brand, zoals [gedaagde] veronderstelde, maar door de uitoefening van het beroep of bedrijf door [gedaagde] als horecaexploitant is veroorzaakt. Deze premieverhoging van in totaal € 912,80 komt op grond van artikel 22.1 van de algemene voorwaarden voor rekening van de huurder. [gedaagde] heeft middels een betalingsregeling € 50,00 betaald. De vordering van [eiser] tot betaling van de premieverhoging zal daarom voor een bedrag van € 862,80 worden toegewezen.
Wettelijke rente
5.8.
De gevorderde rente over de hoofdsom wordt toegewezen met ingang van de datum van dagvaarding. Er is namelijk niet toegelicht waarom de rente over de vorderingen op een eerdere datum verschuldigd zou zijn.
De buitengerechtelijke incassokosten
5.9.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De vordering moet worden beoordeeld op grond van artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). [eiser] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. [eiser] heeft daarom recht op een vergoeding voor de kosten van die werkzaamheden. Daarom zal het gevorderde bedrag van € 450,15 worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke incassokosten zal ook worden toegewezen.
Proceskosten
5.10.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
124,14
- griffierecht
257,00
- salaris gemachtigde
542,00
(2 punten × € 271,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.058,14
5.11.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 5.023,98 wegens huurachterstand van de maanden januari tot en met juni 2025, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, vanaf de dag van dagvaarding, tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.180,65 wegens huurprijsverhoging, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, vanaf de dag van dagvaarding, tot de dag van volledige betaling,
6.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 862,80 wegens doorbelasting van de premie voor de opstalverzekering, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, vanaf de dag van dagvaarding, tot de dag van volledige betaling,
6.4.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 450,15 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, vanaf de dag van dagvaarding, tot de dag van volledige betaling,
6.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.058,14, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.6.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
6.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.R.H. Lutjes en in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2025.
EA

Voetnoten

1.Zie: Hof Amsterdam 14 maart 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:836.