ECLI:NL:RBOVE:2025:5088

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
1 augustus 2025
Publicatiedatum
1 augustus 2025
Zaaknummer
11783794 \ CV EXPL 25-2065
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van een concurrentiebeding in kort geding tussen een fysiotherapeut en haar werkgever

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 1 augustus 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen partij A, een fysiotherapeut, en haar werkgever FT, een fysiotherapiepraktijk. Partij A vorderde schorsing van een concurrentiebeding dat haar verbiedt om in dienst te treden bij Fysiotherapie De Rietlanden. FT vorderde in reconventie nakoming van het concurrentiebeding. De kantonrechter oordeelde dat partij A onbillijk zou worden benadeeld door handhaving van het concurrentiebeding, gezien de belangenafweging tussen haar recht op vrije arbeidskeuze en de belangen van FT. De kantonrechter concludeerde dat het concurrentiebeding niet alleen van toepassing is bij substantiële schade voor FT, maar ook bij een substantiële overlap van verzorgingsgebieden. Aangezien FT niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat partij A over unieke kennis beschikte die haar bedrijfsdebiet zou aantasten, werd het concurrentiebeding geschorst. FT werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 11783794 \ CV EXPL 25-2065
Vonnis in kort geding van 1 augustus 2025
in de zaak van
[partij A],
te [woonplaats],
eisende partij in conventie,
gedaagde in reconventie,
hierna te noemen: [partij A],
gemachtigde: mr. H.M. Wiechers,
tegen
FYSIOTOTAAL B.V.,
te Hardenberg,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: FT,
gemachtigde: mr. M.K.A.C. van der Werf.

1.De zaak in het kort

Het gaat in deze zaak om de vraag of [partij A] door FT aan het concurrentiebeding kan worden gehouden dat zij zijn overeengekomen. In conventie vordert [partij A] schorsing van het concurrentiebeding omdat zij in dienst wil treden bij Fysiotherapie De Rietlanden. In reconventie vordert FT nakoming van het concurrentiebeding. De kantonrechter is voorlopig van oordeel dat [partij A] onbillijk wordt benadeeld bij handhaving van het concurrentiebeding, in verhouding tot het te beschermen belang van FT. De vordering van [partij A] zal dan ook toegewezen en de vordering van FT zal worden afgewezen. Dit oordeel zal hierna worden toegelicht.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en 5,
- de akte houdende overlegging producties 1 tot en met 7 tevens houdende eis in reconventie in kort geding van FT,
- de producties 6 en 7 van [partij A],
- de mondelinge behandeling van 25 juli 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- de pleitnota van FT.

3.De feiten

3.1.
FT is een praktijk voor fysiotherapeuten met vestigingen in Hardenberg, Ommen, Emmer-Compascuum en Oosterhesselen.
3.2.
[partij A] is sinds 1 januari 2016 voor onbepaalde tijd in dienst bij FT.
3.3.
In de arbeidsovereenkomst tussen FT en [partij A], ondertekend op 23 december 2015, is een geheimhoudingsbeding, relatiebeding en in artikel 10 een concurrentiebeding opgenomen (hierna: de oude arbeidsovereenkomst).
3.4.
FT heeft vervolgens een nieuwe arbeidsovereenkomst aangeboden aan [partij A] met als ingangsdatum 1 januari 2020 (hierna: de nieuwe arbeidsovereenkomst). Deze arbeidsovereenkomst is niet getekend door partijen. In deze arbeidsovereenkomst is ook een geheimhoudingsbeding, relatiebeding en in artikel 13 een concurrentiebeding opgenomen. Dit laatste artikel luidt als volgt:
‘‘Artikel 13 Concurrentiebeding
(…)
2) De werknemer is gehouden aan een concurrentiebeding dat ziet op het elders in dienst treden. Dit houdt in dat hij binnen twee jaar na het beëindigen van het dienstverband niet in dienst zal treden in de functie van fysiotherapeut, of verbijzonderd fysiotherapeut en/of aanverwante werkzaamheden, welke hij als zodanig werkzaam is geweest bij de werkgever, indien de plaats van het nieuw te aanvaarden werkgebied in het verzorgingsgebied van de praktijk van de werkgever ligt, zulks evenwel behoudens toestemming verkregen van de werkgever;
(…)
4) Het verzorgingsgebied waarvoor het concurrentiebeding geldt, gaat uit van een belang voor de werkgever. De plaats waar de werknemer na het beëindigen van zijn dienstverband zijn beroep gaat uitoefenen, mag niet zodanig zijn dat de werkgever daar substantiële schade van ondervindt;
5) Het verzorgingsgebied is bepalend. Het verzorgingsgebied strekt zich uit tot de gemeentes waar FysioTotaal zijn werkzaamheden uitoefent of waar het merendeel van de patiënten door woon- of werksituatie afkomstig is.
6) Indien het verzorgingsgebied van de nieuwe werkkring en het verzorgingsgebied van de huidige werkgever een substantiële overlapping vertonen, is het concurrentiebeding van toepassing;
7) Bij overtreding van de in deze arbeidsovereenkomst opgenomen bedingen in concurrentiebeding, verbeurt werknemer ten gunste van werkgever een direct, zonder sommatie of ingebrekestelling, opeisbare boete ter hoogte van€ 3500,00ineens voor elke overtreding, vermeerderd met€ 350,00voor elke dag (of gedeelte van de dag) gedurende welke de overtreding voortduurt (…)’’
3.5.
[partij A] heeft bij FT gewerkt als geriatriefysiotherapeut voor de vestiging [locatie]. Ook heeft [partij A] managementtaken verricht. Verder heeft [partij A] zich beziggehouden met het opzetten van een nieuwe dienstverlening gericht op valpreventie bij ouderen.
3.6.
[partij A] ontving van FT maandelijks een variabel loon afhankelijk van de door haar verrichte behandelingen en de daarmee samenhangende omzet. De berekeningswijze daarvan is opgenomen in artikel 2 van de arbeidsovereenkomst van 2020. Voor de managementtaken ontving [partij A] een vast loon.
3.7.
Op enig moment raakte [partij A] in gesprek met [naam] van Fysiotherapie De Rietlanden (hierna: FDR), gevestigd te Emmen.
3.8.
Bij brief van 31 maart 2025 heeft [partij A] haar arbeidsovereenkomst bij FT opgezegd tegen 1 mei 2025 om bij FDR in dienst te treden. FT heeft haar meegedeeld haar aan het concurrentiebeding te zullen houden.

4.Het geschil

In conventie
4.1.
[partij A] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, FT zal veroordelen bij wege van voorlopige voorziening:
I. het tussen partijen overeengekomen concurrentiebeding zoals overeengekomen in de arbeidsovereenkomst (van januari 2020) geheel of gedeeltelijk te schorsen ten aanzien van de indiensttreding van [partij A] bij Fysiotherapie De Rietlanden met ingang van 1 juni 2025, althans met ingang van een zodanig tijdstip als de kantonrechter in redelijkheid zal bepalen, totdat in een bodemprocedure anders is beslist; en
II. in de proces- en nakosten.
4.2.
FT voert verweer.
In reconventie
4.3.
FT vordert dat de kantonrechter bij vonnis, bij wijze van voorlopige voorziening, uitvoerbaar bij voorraad, [partij A] zal veroordelen tot:
a. nakoming van het overeengekomen concurrentiebeding zoals opgenomen in de arbeidsovereenkomst op straffe van een dwangsom ineens van € 4.538 per schending/overtreding en € 454 per dag dat de schending/overtreding voortduurt, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag,
b. betaling van de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.4.
[partij A] voert verweer.
4.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

In conventie
Beoordelingskader
5.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De kantonrechter moet daarom eerst beoordelen of [partij A] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de kantonrechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
Spoedeisend belang
5.2.
[partij A] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij een spoedeisend belang heeft bij haar vordering, omdat zij bij FDR in dienst wil treden en zij hierin wordt belemmerd door het beroep van FT op het concurrentiebeding.
Welke arbeidsovereenkomst (inclusief concurrentiebeding) is van toepassing?
5.3.
Partijen verschillen allereerst van mening over de vraag of het concurrentiebeding uit de oude dan wel de nieuwe arbeidsovereenkomst hen bindt. Tussen partijen is niet in geschil dat in ieder geval één van de arbeidsovereenkomsten van toepassing is.
5.4.
FT beroept zich op het concurrentiebeding uit de oude arbeidsovereenkomst. FT stelt dat de nieuwe arbeidsovereenkomst, inclusief het daarin opgenomen concurrentiebeding, niet van toepassing is omdat deze door partijen niet is getekend. Volgens [partij A] is de nieuwe arbeidsovereenkomst tussen hen van toepassing.
5.5.
De kantonrechter is, voorlopig van oordeel dat moet worden gekeken naar de nieuwe arbeidsovereenkomst. [partij A] heeft onweersproken aangevoerd dat FT een nieuwe arbeidsovereenkomst aan haar heeft aangeboden in verband met het wijzigen van de rechtsvorm van FT van een maatschap naar een besloten vennootschap. Ook onweersproken is gebleven de stelling van [partij A] dat – in afwijking van de berekeningswijze genoemd in de oude arbeidsovereenkomst – uitvoering is gegeven aan de berekeningswijze voor haar beloning zoals in artikel 2 van de nieuwe arbeidsovereenkomst is bepaald. Voldoende aannemelijk is dat daarmee wilsovereenstemming is bereikt over de inhoud van de arbeidsovereenkomst bereikt, doordat [partij A] het aanbod van FT stilzwijgend heeft aanvaard. Dat maakt dat de inhoud van de nieuwe arbeidsovereenkomst, inclusief het daarin opgenomen concurrentiebeding, partijen bindt. De kantonrechter neemt de rechtsgeldigheid van dit concurrentiebeding dan ook tot uitgangspunt.
Hoe moet het concurrentiebeding worden uitgelegd?
5.6.
Tussen partijen is daarna in geschil of in dit geval het concurrentiebeding van toepassing is.
5.7.
Volgens [partij A] is het concurrentiebeding niet van toepassing omdat er geen sprake is van een situatie dat substantiële schade wordt ondervonden door de plaats waar zij na haar dienstverband bij FT haar werkzaamheden gaat uitoefenen, zoals is bepaald in lid 4 van het concurrentiebeding. FT stelt zich op het standpunt dat dit een onjuiste uitleg van het concurrentiebeding is. Zij wijst daarbij op lid 6, dat bepaalt dat het beding van toepassing is als het verzorgingsgebied van de nieuwe werkkring en het verzorgingsgebied van de huidige werkgever een overlapping vertonen. Het komt dus aan op de vraag hoe het concurrentiebeding moet worden uitgelegd en dan in het bijzonder of er waarde moet gehecht aan de substantiële schade die FT zou ondervinden.
5.8.
De kantonrechter stelt voorop dat bij de uitleg van een concurrentiebeding de zogeheten ‘Haviltex-norm’ van toepassing is. Dat betekent dat het bij de vraag wat partijen zijn overeengekomen niet alleen gaat om de taalkundige bewoordingen van de tekst van de overeenkomst. Het komt tevens aan op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op wat ze redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Bij de vraag wat partijen dan precies van elkaar mochten verwachten is de maatschappelijke positie, rechtskennis en totstandkoming van het beding van belang.
5.9.
In dit geval staat tussen partijen vast dat zij niet expliciet hebben onderhandeld over de tekst van het concurrentiebeding. Al in de oude overeenkomst uit 2015 was een concurrentiebeding opgenomen. Over dat beding is niet onderhandeld. Ook over de (enigszins gewijzigde) tekst van het beding in de nieuwe overeenkomst hebben partijen niet expliciet gesproken. Ook is niet gebleken dat er destijds gesproken is over de inhoud en strekking van het concurrentiebeding. Dat brengt met zich dat de bewoordingen van het beding, bezien tegen de overige omstandigheden van het geval, een belangrijke rol spelen.
5.10.
De kantonrechter is voorlopig van oordeel dat het niet voor de hand ligt dat het beding alleen van toepassing is als sprake is van substantiële schade. De tweede zin van lid 4 laat zich veeleer lezen als een toelichting op de eerste zin van dat lid. In de eerste zin wordt vooropgesteld dat het verzorgingsgebied waarvoor het beding geldt, uitgaat van het belang van de werkgever. In de tweede zin wordt uitgelegd waarom van het belang van de werkgever wordt uitgegaan: omdat de werkgever wil voorkomen dat zij substantiële schade lijdt. Daarbij wordt niet vermeld dat het beding alleen van toepassing is bij substantiële schade, of dat het beding niet van toepassing is als geen sprake is van substantiële schade. In lid 6 is wel expliciet opgenomen wanneer het beding van toepassing is. Daarin staat dat het concurrentiebeding van toepassing is als er sprake is van substantiële overlapping van het verzorgingsgebied van FT en de nieuwe werkgever. Dat maakt dat gelet op de letterlijke bewoordingen van het concurrentiebeding substantiële schade niet vereist is. Verder stelt de kantonrechter vast dat op grond van lid 5 van het concurrentiebeding het verzorgingsgebied van FT zich onder meer uitstrekt tot de gemeentes waar zij werkzaamheden uitoefent. Tijdens de zitting heeft FT desgevraagd verklaard dat daarbij voor haar de gemeentes Emmen en Coevorden bepalend zijn. Nu FDR eveneens is gevestigd in Emmen, is de kantonrechter voorlopig van oordeel dat daarmee sprake is van een substantiële overlapping van de verzorgingsgebieden van FT en FDR. Dat betekent dat [partij A] in strijd met het concurrentiebeding zal handelen als zij in dienst zal treden bij FDR, zoals zij ook redelijkerwijs had mogen begrijpen op grond van de letterlijke tekst van het concurrentiebeding.
Moet het concurrentiebeding worden geschorst?
5.11.
De vraag is vervolgens of er aanleiding bestaat het concurrentiebeding te schorsen, zodat [partij A] in dienst kan treden bij FDR.
5.12.
De kantonrechter kan het concurrentiebeding geheel of gedeeltelijk schorsen als op voorhand voldoende aannemelijk is dat een bodemrechter het concurrentiebeding op grond van artikel 7:653 lid 3 sub b Burgerlijk Wetboek (gedeeltelijk) zal vernietigen op de grond dat de werknemer, in verhouding tot het te beschermen belang van de werkgever, door dat beding onbillijk wordt benadeeld.
5.13.
Daarbij stelt de kantonrechter het volgende voorop. Volgens vaste rechtspraak is een concurrentiebeding bedoeld om het bedrijfsdebiet van de werkgever - de opgebouwde knowhow en goodwill - te beschermen. Het beding is niet bedoeld om werknemers te binden. Het enkele feit dat een werknemer in de uitoefening van zijn functie kennis en ervaring heeft opgedaan, betekent nog niet dat de werkgever bij het vertrek van die werknemer, en ook niet bij het vertrek van die werknemer naar een concurrent, in zijn bedrijfsdebiet is aangetast. Dat een werknemer bij zijn vertrek kennis en ervaring die is opgedaan bij zijn werkgever ‘meeneemt’ is inherent aan zijn vertrek. Dat de nieuwe werkgever profijt heeft van de kennis en ervaring van de werknemer is inherent aan het in dienst nemen van een werknemer met kennis en ervaring. Het concurrentiebeding biedt geen bescherming tegen het vertrek van een ervaren werknemer en tegen de indiensttreding van die werknemer bij een concurrent van de oude werkgever, maar alleen tegen de aantasting van het bedrijfsdebiet door zo’n overstap. Van zo’n aantasting zal bijvoorbeeld sprake zijn wanneer de betrokken werknemer door zijn functie op de hoogte is van essentiële relevante (commerciële en technische) informatie of van unieke werkprocessen en strategieën en hij deze kennis ten behoeve van zijn nieuwe werkgever kan gebruiken, waardoor de nieuwe werkgever in de concurrentieslag met de oude werkgever in het voordeel is, of bijvoorbeeld doordat de werknemer zo intensief samenwerkt met bepaalde klanten van de oude werkgever dat deze klanten overstappen naar diens nieuwe werkgever [1] .
5.14.
FT doet in het kader van de belangenafweging een beroep op de bescherming van haar bedrijfsdebiet. Volgens FT beschikt [partij A] over specifieke, cruciale en/of essentiële kennis dan wel concurrentiegevoelige informatie omdat zij naast haar uitvoerende werk als fysiotherapeut zich bezig heeft gehouden met managementtaken. FT voert daartoe het volgende aan. [partij A] kon in de vertrouwelijke systemen, documenten en mappen op het computersysteem van FT. Bovendien kent [partij A] de klanten en heeft zij commercieel meegedacht in acquisitie, relatiebeheer en marketing. Verder was [partij A] betrokken bij het neerzetten van de visie die FT had op geriatrie en heeft [partij A] inzage in prijzen van FT gehad nu zij werd betrokken bij de totstandkoming en opbouw van de prijzen. FT stelt zich op het standpunt dat het concurrentiebeding [partij A] niet onbillijk benadeeld in haar mogelijkheid om binnen Nederland ander passend werk te vinden. Ook voert FT aan dat zij [partij A] voldoende alternatieven heeft aangeboden voor een ander salarismodel dan wel invulling van haar werkzaamheden bij FT.
5.15.
[partij A] betwist dat het bedrijfsdebiet van FT wordt aangetast door haar indiensttreding bij FDR en dat FT heeft aangetoond dat zij beschikt over concurrentiegevoelige informatie. Volgens [partij A] beschikt zij niet over kennis en/of informatie die zodanig uniek en onderscheidend is dat door haar inzet daarvan FDR op basis daarvan een concurrentievoordeel kan behalen. [partij A] is van mening dat haar belangen bij handhaving van het beding onbillijk worden benadeeld in verhouding tot het (vermeende) belang van FT. Door vast te houden aan het concurrentiebeding wordt zij belemmerd in het recht op vrijheid van arbeidskeuze. Daarnaast stelt [partij A] zich op het standpunt dat zij zich bij FDR kan verbeteren qua salaris omdat zij bij FDR een vast maandloon zal ontvangen. [partij A] betoogt verder dat zij ook een volgende stap kan zetten in haar carrière bij FDR nu de belangrijkste taak die zij bij FDR zal uitvoeren de werkzaamheden zijn rondom ouderenzorg en valpreventie. Voor zover zij patiënten zal behandelen bij FDR zijn dit volgens [partij A] patiënten die al verbonden zijn aan FDR omdat tussen haar en FT een relatiebeding geldt, waardoor zij geen oud-patiënten van FT zal behandelen.
5.16.
De kantonrechter is voorshands van oordeel dat de FT onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [partij A] beschikt over dusdanige concurrentiegevoelige informatie dat een overstap naar FT leidt tot een aantasting van haar bedrijfsdebiet. De enkele omstandigheid dat [partij A] managementtaken heeft verricht bij FT, brengt nog niet mee dat zij kennis heeft van bedrijfsgevoelige informatie. Volgens FT gaat het met name om de kennis die [partij A] heeft opgedaan over de opbouw van de prijzen bij FT en dan in het bijzonder over de drie geldstromen binnen FT, te weten de inkomsten die zij ontvangt via de zorgverzekeraars, de gemeente en de particulieren. Hiervan behelst alleen de prijzen voor de particulieren informatie die nuttig kan zijn voor een concurrent. Nu [partij A] echter onweersproken heeft verklaard dat FDR zich hierop niet richt, heeft FT onvoldoende aannemelijk gemaakt dat [partij A] deze informatie bij FDR, ten koste van FT kan gebruiken. Voor de vaste prijzen die de zorgverzekeraars en de gemeente hanteren geldt dat hiervan minder valt in te zien dat dit tot commercieel voordeel van FDR zal strekken of een andere potentiële werkgever. Niet gebleken is dat dit specifieke, te beschermen, kennis is die afkomstig is van FR. Zoals hiervoor al is overwogen is aan het vertrek van een werknemer inherent dat zij haar kennis met betrekking tot de totstandkoming en opbouw van de prijzen en ervaring meeneemt en dat de nieuwe werkgever van die kennis en ervaring profiteert. Daarmee is nog geen sprake van aantasting van het bedrijfsdebiet. FT heeft onvoldoende toegelicht over welke essentiële informatie of van welke unieke werkprocessen en strategieën [partij A] kennis heeft waardoor FDR in de concurrentieslag met FT in het voordeel is. Verder heeft FT nog aangevoerd dat [partij A] haar klanten kent, maar dit rechtvaardigt niet dat het concurrentiebeding wordt gehandhaafd nu er ook een relatiebeding is.
5.17.
Hier staat tegenover dat het uitgangspunt is dat [partij A] onbelemmerd gebruik moet kunnen maken van haar recht op vrije keuze van arbeid. De kantonrechter is voorlopig van oordeel dat voldoende aannemelijk is gemaakt door [partij A] dat haar positie zal verbeteren als zij bij FDR in dienst zal treden voor wat betreft haar loon. Onweersproken is dat het aanbod van FDR in een behoefte van [partij A] voorziet doordat zij bij FDR een vast loon zal ontvangen, terwijl zij voor haar loon bij FT als fysiotherapeut afhankelijk was van de verrichte behandelingen en de daarmee samenhangende omzet. FT voert weliswaar aan dat zij [partij A] een vast loon heeft aangeboden, maar dit is pas gedaan nadat [partij A] haar ontslag had ingediend, zodat daaraan in het kader van de belangenafweging geen doorslaggevend belang kan worden toegekend.
5.18.
De kantonrechter acht alles overziend voorshands voldoende aannemelijk dat de afweging van de wederzijdse belangen van partijen in een bodemprocedure in het voordeel van [partij A] zal uitvallen en dat de bodemrechter het concurrentiebeding dus zal vernietigen omdat [partij A] door dit beding onbillijk wordt benadeeld. Daarbij houdt de kantonrechter ook rekening met het feit dat [partij A] onverkort gebonden is aan het relatie- en geheimhoudingsbeding. Het concurrentiebeding zal daarom worden geschorst zodat [partij A] in dienst kan treden bij FDR.
Proceskosten
5.19.
FT is het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [partij A] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
147,97
- griffierecht
90,00
- salaris gemachtigde
814,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.186,97
In reconventie
5.20.
Voor de vordering van FT in reconventie tot nakoming van het concurrentiebeding betekent het voorgaande dat de kantonrechter het niet aannemelijk acht dat deze vordering in een bodemprocedure zal worden toegewezen. Immers, indien het beding wordt vernietigd door een bodemrechter kan de vordering van FT niet worden toegewezen. Dat betekent de vordering van FT zal worden afgewezen.
5.21.
In reconventie is FT ook in het ongelijk gesteld en moet zij daarom de proceskosten betalen. Omdat de eis in reconventie voortvloeit uit de vordering in conventie, worden de proceskosten in reconventie aan de zijde van [partij A] vastgesteld op nihil.

6.De beslissing

De kantonrechter
In conventie
6.1.
schorst het concurrentiebeding zoals overeengekomen in de arbeidsovereenkomst (van januari 2020) met ingang van 1 juni 2025, in die zin dat het [partij A] is toegestaan om in dienst te treden bij Fysiotherapie De Rietlanden,
6.2.
veroordeelt FT in de proceskosten van € 1.186,97, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als FT niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
In reconventie
6.4.
wijst de vordering van FT af,
6.5.
veroordeelt FT in de proceskosten aan de zijde van [partij A], begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.W.G. Wijnands en in het openbaar uitgesproken op 1 augustus 2025.

Voetnoten

1.Hof Arnhem-Leeuwarden 24 september 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:7739. Zie ook Hof Amsterdam 11 mei 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1385 en Rechtbank Overijssel 9 september 2021 ECLI:NL:RBOVE:2021:3542.