ECLI:NL:RBOVE:2025:5156

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
29 juli 2025
Publicatiedatum
7 augustus 2025
Zaaknummer
11536885 \ CV EXPL 25-469
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over wachtgeldregeling uit cao Kraamzorg

In deze zaak heeft [eiser] een vordering ingesteld tegen Naviva Kraamzorg B.V. met betrekking tot de wachtgeldregeling die voortvloeit uit de cao voor de Kraamzorg. [eiser] heeft gewerkt voor Naviva en stelt dat zij recht heeft op een hogere en langere uitkering van wachtgeld na beëindiging van haar arbeidsovereenkomst per 1 december 2022. Naviva heeft tot begin december 2024 wachtgeld betaald, maar heeft de betalingen stopgezet. De kantonrechter heeft de procedure behandeld en op 29 juli 2025 vonnis gewezen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vorderingen van [eiser] niet toewijsbaar zijn. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de cao bepalingen over de wachtgeldregeling niet in het voordeel van [eiser] zijn en dat de beëindiging van de wachtgelduitkering door Naviva terecht was. De kantonrechter heeft de vorderingen van [eiser] afgewezen en haar in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 11536885 \ CV EXPL 25-469
Vonnis van 29 juli 2025
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: J.H. ten Voorde,
tegen
NAVIVA KRAAMZORG B.V.,
te Deventer,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Naviva,
gemachtigde: mr. F.J. Bloem-Timmermans.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met bijlagen 1 t/m 9,
- de eerste wijziging van eis met bijlagen,
- de tweede wijziging van eis,
- de conclusie van antwoord met producties 1 en 2,
- de brief waarin is meegedeeld dat een mondelinge behandeling is bepaald,
- de brief van de gemachtigde van [eiser] met producties 1 t/m 6,
- de mondelinge behandeling van 9 juli 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

[eiser] heeft krachtens een arbeidsovereenkomst gewerkt voor Naviva (een kraamzorgverlener) in de functie van [functie] voor 14 uur per week. Partijen hebben met elkaar een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarmee de arbeidsovereenkomst is geëindigd per 1 december 2022. In de vaststellingsovereenkomst is opgenomen dat [eiser] recht heeft op een wachtgeldregeling in geval van werkloosheid conform de cao voor de Kraamzorg. Naviva heeft tot begin december 2024 wachtgeld betaald aan [eiser]. De vorderingen van [eiser] gaan over de duur en de hoogte van het wachtgeld. [eiser] stelt dat zij voor een langere periode en voor een hoger bedrag recht heeft op wachtgeld. De kantonrechter komt tot een afwijzing van die vorderingen en legt in dit vonnis uit waarop die afwijzing is gebaseerd.

3.De feiten

3.1.
[eiser], geboren op [geboortedatum] 1964, is op 6 september 1999 op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst gekomen bij (de rechtsvoorgangster van) Naviva. [eiser] was laatstelijk werkzaam in de functie van [functie], voor 14 uur per week, tegen een salaris van € 1.286,07 bruto per maand exclusief vakantietoeslag (8%). Op de arbeidsovereenkomst was de cao Kraamzorg van toepassing.
3.2.
Naast het dienstverband bij Naviva had [eiser] een eigen bedrijf (eenmanszaak) als [functie]. Dat bedrijf heeft zij nog steeds.
3.3.
De arbeidsovereenkomst van partijen is met ingang van 1 december 2022 geëindigd met wederzijds goedvinden, zoals vastgelegd in de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst.
3.4.
Onder nummer 5 van de vaststellingsovereenkomst is onder andere bepaald:
(…) Wel bestaat er recht op een wachtgeldregeling conform de CAO in geval van werkloosheid.
3.5.
Naviva heeft na het einde van de arbeidsovereenkomst gedurende een periode van 24 maanden wachtgeld betaald aan [eiser].
3.6.
Hoofdstuk 10 van de cao, genaamd ‘Vergoeding bij ontslag’ bevat de bepalingen die van toepassing zijn op de wachtgeldregeling. Voor zover van belang voor deze procedure, staat in de eerste drie artikelen van hoofdstuk 10 het volgende:
Artikel 10.1 Wachtgeld
Voorwaarden wachtgeld
1. Je krijgt vanaf de dag dat je arbeidsovereenkomst is geëindigd wachtgeld toegekend als je voldoet aan de voorwaarden genoemd onder a t/m c:
a. Je arbeidsovereenkomst niet op je eigen verzoek eindigt, maar vanwege:
• opzegging door je werkgever na toestemming van het UWV op basis van het
Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen òf
• ontslag na toestemming van de kantonrechter òf
• een uitspraak van het Scheidsgerecht òf
• een uitspraak van de gewone rechter.
b. En deze beëindiging plaatsvindt vanwege:
• gehele of gedeeltelijke opheffing van je functie òf
• een reorganisatie waardoor je werkzaamheden geheel of gedeeltelijk overbodig zijn
geworden òf
• een fusie, liquidatie of gehele of gedeeltelijke sluiting van de instelling òf
• onbekwaamheid die niet aan jou is toe te rekenen en je 50 jaar of ouder bent en minimaal
15 jaar bij je werkgever of zijn rechtsvoorganger(s) in dienst bent.
c. En je door de beëindiging van je arbeidsovereenkomst een WW-uitkering is toegekend en je alles doet wat noodzakelijk is voor het verkrijgen van uitkeringen zoals in lid 3 sub a.
weergegeven.
2. Als je na de schriftelijke mededeling van je werkgever, dat je arbeidsovereenkomst eindigt vanwege één van de onder lid 1 sub b genoemde redenen en je voor de dag van het ontslag een nieuwe arbeidsovereenkomst met een lager salaris bij een andere werkgever accepteert, dan ontvang je vanaf de dag van indiensttreding een aanvulling op je salaris ter hoogte van het wachtgeld. Dit geldt ook bij inkomsten uit eigen bedrijf.
Definitie wachtgeld
3. Onder wachtgeld wordt verstaan de som van a., b. en c.
a. De uitkeringen waarop je recht hebt op basis van:
• de Werkloosheidswet (WW);
• de Ziektewet (ZW);
• de Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO);
• de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA);
• de loonsuppletieregelingen;
• de Overbruggingsuitkering (OBU) of het Flexpensioen, die verplicht tot uitkering komt, ingevolge de pensioenregeling van het Pensioenfonds Zorg en Welzijn.
b. De inkomsten uit arbeid of eigen bedrijf, voor zover lid 2 of artikel 10.6 (vermindering van wachtgeld) leden 1 t/m 3 van toepassing is.
c. De aanvulling van je werkgever op a. en b.
4. Een wachtgelduitkering wordt maandelijks uitgekeerd door je werkgever, zoals de uitbetaling van salaris ook plaatsvindt.
5. Het recht op wachtgeld kan in overleg tussen jou en je werkgever geheel of gedeeltelijk vervangen worden door een afkoopsom.
6. Je werkgever is verplicht bij een sluiting van de instelling tijdig maatregelen te nemen die de financiering van de wachtgeldverplichting waarborgt.
Artikel 10.2 Duur van het wachtgeld
Wachtgeldperiode
1. Het wachtgeld wordt je toegekend gedurende drie maanden plus drie maanden voor elk vol jaar dat je in dienst was bij je werkgever. De in de vorige zin bedoelde duur van het wachtgeld is gemaximeerd tot de duur van de voor jou geldende loongerelateerde WW-uitkering.
2. Als je binnen vijf jaar na je ontslagdatum, de AOW-gerechtigde leeftijd zal bereiken én direct voorafgaand aan het ontslag minimaal 10 jaar in dienst geweest bent bij je werkgever, wordt de duur van je recht op wachtgeld verlengd tot het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd.
3. Tijdens de in lid 2 van dit artikel vermelde verlengde wachtgeldperiode is het bepaalde in artikel 10.3 lid 1 met betrekking tot de hoogte van het wachtgeld van toepassing.
4. Voor de bepaling van het aantal dienstjaren als bedoeld in het eerste lid, tellen de jaren mee die je hebt doorgebracht bij je huidige werkgever en diens rechtsvoorganger(s).
Artikel 10.3 Hoogte van het wachtgeld
Hoogte wachtgeld — Berekeningsgrondslag
1. De hoogte van het wachtgeld is de eerste zes maanden gelijk aan je laatst verdiende salaris. Na deze periode wordt de hoogte van het wachtgeld afgebouwd en bedraagt het vervolgens de volgende drie maanden 80% van je salaris, de daarop volgende twee jaar 75% van je salaris en vervolgens 70% van je salaris.
De berekeningsgrondslag voor het wachtgeld is gelijk aan je laatstverdiende salaris vermeerderd met vakantiebijslag en structurele eindejaarsuitkering.
Indien de hoogte van je salaris wisselde, wordt het gemiddelde salaris per maand over de laatste twaalf volle kalendermaanden voor het einde van het dienstverband als berekeningsgrondslag genomen. Als deel van de berekeningsgrondslag geldt ook het bedrag dat je voorafgaand aan je ontslag over een periode van twaalf volle kalendermaanden gemiddeld als toelage inconveniënte uren hebt ontvangen.
Gedurende de wachtgeldperiode bedraagt het wachtgeld nooit minder dan 80% van het wettelijk minimumloon.
Flexpensioen
2. Als je een Flexpensioen ontvangt, die verplicht tot uitkering komt, vanuit de pensioenregeling Pensioenfonds Zorg en Welzijn dan wordt deze uitkering aangevuld tot de hoogte van het wachtgeld.
Loonaanpassing
3. Als er sprake is van een algemene loonaanpassing voor deze CAO, waarop je recht gehad zou hebben als je nog steeds in dienst was van je werkgever, dan wordt dit in de berekening van het wachtgeld meegenomen. In dat geval worden voor de berekening van het netto-inkomen de op dat moment geldende premiehoogten in acht genomen.
4. Als de berekening zoals bedoeld in dit artikel leidt tot een voor jou ongunstig resultaat, doordat je werkzaamheden geleidelijk worden afgebouwd, dan wordt in je voordeel van dit artikel afgeweken.
3.7.
[eiser] heeft in een brief van 30 november 2024 aan Naviva gevraagd om voortzetting van de wachtgeldregeling na 3 december 2024 en om correctie van de hoogte van het wachtgeld, zodat dit nooit minder bedraagt dan 80% van het volledige wettelijk minimumloon, inclusief nabetaling met terugwerkende kracht vanaf 1 december 2022.
3.8.
In reactie op de brief van [eiser] heeft Naviva bij brief van 16 januari 2025 aan [eiser] meegedeeld dat haar verzoeken niet toewijsbaar zijn. Naviva heeft in die brief uitgelegd waarom dat volgens haar zo is.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert na wijzigingen van eis:
I.
Primair, een verklaring voor recht dat de aanvulling op de inkomsten uit eigen bedrijf ter hoogte van het wachtgeld, conform artikel 10.1 lid 2 van de cao Kraamzorg 2022-2023 v1.0, vanaf 5 december 2024 door Naviva wordt voortgezet en dat de beperking van de duur van het wachtgeld, zoals genoemd in artikel 10.2 lid 1 van de cao niet van toepassing is;
Subsidiair, een verklaring voor recht dat de aanvulling op de ‘inkomsten uit eigen bedrijf’ ter hoogte van het wachtgeld, conform artikel 10.1 lid 2 van de cao Kraamzorg 2022-2023 v1.0, vanaf 5 december 2024 door Naviva wordt voortgezet en dat de duur van de totale wachtgelduitkering (vanaf december 2022) bedraagt drie maanden plus drie maanden voor elk volledig dienstjaar, zoals genoemd in artikel 10.2 lid 1 cao Kraamzorg 2022-2023;
II. Een verklaring voor recht dat de hoogte van het wachtgeld, vanaf 5 december 2022, tenminste 80% van het volledige wettelijk minimumloon moet bedragen, zoals genoemd in artikel 10.3 lid 1 (laatste regel) van de cao Kraamzorg;
III. Veroordeling van Naviva in de kosten van de procedure;
IV. Veroordeling van Naviva tot vergoeding van wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over het verschuldigde bedrag, te rekenen vanaf de dag dat Naviva in verzuim is met betaling, althans vanaf de datum van dagvaarding, tot de dag van volledige betaling.
4.2.
Naviva voert verweer. Naviva concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser], dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser], met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
In deze procedure draait het om de wachtgeldregeling uit de cao Kraamzorg, waarop [eiser] aanspraak kan maken op basis van de vaststellingsovereenkomst van partijen. Het geschil gaat over de betekenis van onderdelen van die regeling.
Cao-norm
5.2.
Waar het gaat om de betekenis van een bepaling uit een cao gaat de kantonrechter uit van de jurisprudentie daarover van de Hoge Raad, waarin de zogenaamde cao-norm [1] is geformuleerd. Daarin gaat het erom dat bij de totstandkoming van een cao (een collectieve arbeidsovereenkomst) de individuele werknemers niet betrokken zijn, terwijl de individuele werkgever daarbij betrokken kan, maar niet hoeft te zijn. Bij het bepalen van inhoud en strekking van de cao bepalingen staan geen andere gegevens ter beschikking dan de tekst van de cao zelf (en de eventueel daaraan toegevoegde schriftelijke toelichting). Dit brengt mee dat voor de uitleg van de bepalingen van een cao, de bewoordingen daarvan, gelezen in het licht van de gehele tekst van die overeenkomst, in beginsel van doorslaggevende betekenis zijn. Het komt aan op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de cao en de eventuele toelichting zijn gesteld.
De wachtgeldregeling en de rechtsgevolgen daarvan
5.3.
De kantonrechter is van oordeel dat de betekenis en de rechtsgevolgen van de wachtgeldregeling uit de cao Kraamzorg die [eiser] in deze procedure bepleit niet houdbaar zijn. Dat leidt ertoe dat de vorderingen van [eiser] moeten worden afgewezen. De kantonrechter licht dat oordeel hierna verder toe. De kantonrechter is daarbij uitgegaan van de hiervoor omschreven cao-norm.
5.4.
De wachtgeldregeling waarop [eiser] aanspraak heeft gemaakt op grond van de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst, is vastgelegd in hoofdstuk 10 van de cao. In dat hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen over de definitie van wachtgeld en over de duur en de hoogte ervan. De bepalingen die met name van belang zijn bij de beoordeling van dit geschil, zijn hiervoor (onder 3.5) geciteerd. De kantonrechter gaat uit van de toepasselijkheid van die bepalingen.
Artikel 10.1 lid 1 van de cao
5.5.
In artikel 10.1 van de cao is bepaald wanneer wachtgeld wordt toegekend. De wijze van beëindiging van het dienstverband van [eiser], namelijk een beëindiging met wederzijds goedvinden en vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst, is niet letterlijk opgenomen onder artikel 10.1 lid 1 onder a. Toch heeft [eiser] recht op deze regeling nu dat in de vaststellingsovereenkomst van partijen is opgenomen. De kantonrechter begrijpt daaruit dat Naviva heeft onderkend dat het einde van het dienstverband op haar initiatief heeft plaatsgevonden. Naviva heeft in deze procedure toegelicht dat die beëindiging verband hield met bedrijfseconomische omstandigheden, die niet aan [eiser] te wijten zijn. Naviva heeft onbetwist aangevoerd dat zij in die omstandigheden van meerdere lactatiekundigen afscheid heeft moeten nemen. De beëindiging van het dienstverband met [eiser] is daarom naar het oordeel van de kantonrechter vergelijkbaar met de eerste bullit onder artikel 10.1 lid 1 onder b (beëindiging vanwege gehele of gedeeltelijke opheffing van je functie). Tussen partijen staat vast dat als gevolg van de beëindiging van het dienstverband aan [eiser] een WW-uitkering is toegekend. Wat dat betreft is ook artikel 10.1 lid 1 onder c op de situatie van [eiser] van toepassing.
De betekenis van artikel 10.1 lid 2 van de cao
5.6.
Hoewel [eiser] daar anders over denkt, is de kantonrechter van oordeel dat lid 2 van artikel 10.1 niet van toepassing is op de situatie van [eiser]. Op zichzelf klopt de stelling van [eiser] dat zij inkomsten had uit eigen bedrijf, maar die inkomsten stonden los van de gevolgen van de beëindiging van het dienstverband met Naviva. Die inkomsten had zij immers ook al toen het dienstverband met Naviva nog liep en die situatie veranderde dus niet als gevolg van de beëindiging via de vaststellingsovereenkomst. Naviva heeft daar ook op gewezen in haar brief aan [eiser] van 16 januari 2025. De wachtgeldregeling heeft betrekking op de gevolgen van de beëindiging van het dienstverband met Naviva en dat ging in dit geval dus om de beëindiging van een part-time dienstverband.
5.7.
Volgens (de gemachtigde van) [eiser] kan zij aanspraak maken op de regeling uit artikel 10.1 lid 2 van de cao en bevat die bepaling een geheel op zichzelf staande faciliteit. De gemachtigde van [eiser] heeft dat op de mondelinge behandeling op die manier toegelicht. Volgens hem voldoet [eiser] aan de voorwaarden daarvoor omdat zij een eigen bedrijf had (en heeft) en Naviva aan haar had kenbaar gemaakt dat zij het dienstverband wilde beëindigen. Omdat het in zijn lezing van lid 2 zou gaan om een zelfstandige faciliteit, zouden daarvoor ook andere voorwaarden gelden dan voor het wachtgeld als bedoeld in lid 1 van dat artikel. Bovendien zou [eiser] rechtstreeks op grond van de cao recht hebben op die zelfstandige faciliteit uit artikel 10.1 lid 2, zelfs los van de vaststellingsovereenkomst met Naviva. De gemachtigde van [eiser] stelt zich op het standpunt dat - omdat het om een zelfstandige faciliteit gaat - de bepalingen uit de artikelen 10.2 en 10.3 van de cao over de duur en de hoogte van het wachtgeld geen betrekking hebben op de faciliteit die aan [eiser] toekomt op grond van artikel 10.1 lid 2. De vordering van [eiser] is op deze redenering van haar gemachtigde gebaseerd.
5.8.
De kantonrechter is van oordeel dat het hiervoor omschreven betoog van (de gemachtigde van) [eiser] niet slaagt. Zoals hiervoor reeds is overwogen is de kantonrechter in de eerste plaats van oordeel dat artikel 10.1 lid 2 niet van toepassing is op de situatie van [eiser]. Maar zelfs als dit lid 2 wel van toepassing zou zijn, dan maakt het onderdeel uit van de gehele wachtgeldregeling uit hoofdstuk 10 van de cao. Naar het oordeel van de kantonrechter kan het niet los daarvan worden gelezen, want dat strookt niet met de eerder genoemde cao-norm. Lid 2 van artikel 10.1 moet dan ook in samenhang met de andere bepalingen uit hoofdstuk 10 van de cao worden gelezen en begrepen. Uit de bewoordingen van lid 2 blijkt ook niet dat het daarin gaat om een afzonderlijke bepaling die afwijkt en losstaat van de andere cao bepalingen uit dat hoofdstuk. Dus zelfs als artikel 10.1 lid 2 wel van toepassing zou zijn op de situatie van [eiser], dan zouden nog steeds de daarna volgende artikelen uit de cao bepalend zijn voor de duur en de hoogte van de daarin bedoelde aanvulling, die gelijk is aan het wachtgeld.
De duur van het wachtgeld voor [eiser] volgens artikel 10.2 van de cao
5.9.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] in verband met de beëindiging van het dienstverband met Naviva een WW-uitkering heeft aangevraagd en gekregen. De duur daarvan bedroeg 24 maanden. Onder verwijzing naar artikel 10.2 lid 1 van de cao heeft Naviva gedurende die periode wachtgeld uitgekeerd aan [eiser] en na ommekomst van die periode is zij met die betalingen gestopt. [eiser] maakt in deze procedure aanspraak doorbetaling van het wachtgeld over een langere periode. Primair stelt zij dat de beperking van de duur als genoemd in artikel 10.2 lid 1 cao niet van toepassing is in haar geval en subsidiair stelt zij dat die duur bedraagt drie maanden plus drie maanden voor elk volledig dienstjaar, zoals genoemd in artikel 10.2 lid 1 cao. Op de mondelinge behandeling heeft (de gemachtigde van) [eiser] daar nog aan toegevoegd dat de wachtgeld uitkering moet worden uitgekeerd totdat de pensioengerechtigde leeftijd is bereikt.
5.10.
Voor de beoordeling van de duur van het wachtgeld gaat de kantonrechter uit van hetgeen is bepaald in artikel 10.2 lid 1 cao. Die bepaling begint ermee dat wachtgeld wordt toegekend gedurende drie maanden plus drie maanden voor elk vol jaar dat een werknemer in dienst was bij de werkgever. In de zin die daarop volgt wordt echter een concrete begrenzing aangegeven. Daar staat namelijk dat de duur van het wachtgeld is gemaximeerd tot de duur van de loongerelateerde WW-uitkering zoals die geldt voor de betreffende werknemer. In het geval van [eiser] leidt dat tot een maximale duur van het wachtgeld van 24 maanden. De kantonrechter is daarom van oordeel dat Naviva op goede grond de betaling van wachtgeld heeft beëindigd na 24 maanden. Er bestaat naar het oordeel van de kantonrechter voor [eiser] geen aanspraak op een langere duur, aangezien de cao daarvoor geen andere aanknopingspunten biedt. En, zoals hiervoor onder 5.8 al is toegelicht, gaat de kantonrechter niet mee in het betoog van [eiser] dat lid 2 van artikel 10.1 een afzonderlijke en zelfstandige andere regeling zou betreffen.
De hoogte van het wachtgeld voor [eiser] volgens artikel 10.3 van de cao
5.11.
[eiser] maakt aanspraak op een hogere wachtgeld uitkering dan zij tot nu toe van Naviva heeft ontvangen. Volgens [eiser] moet die uitkering minstens 80% van het volledig wettelijk minimumloon bedragen dat geldt bij werken in voltijd. Volgens [eiser] volgt dat uit de laatste zin van artikel 10.3 lid 1 cao, waar staat: “Gedurende de wachtgeldperiode bedraagt het wachtgeld nooit minder dan 80% van het wettelijk minimumloon. [eiser] gaat ervanuit dat met de bewoordingen ‘het wettelijk minimumloon’ het loon voor een voltijd dienstverband wordt bedoeld, maar de kantonrechter ziet in hoofdstuk 10 van de cao geen aanknopingspunten daarvoor. De kantonrechter licht dat oordeel als volgt toe.
5.12.
Zoals hiervoor is overwogen moet voor de betekenis van cao bepalingen worden gekeken naar de bewoordingen daarvan in het licht van de gehele cao. In dit geval wordt in artikel 10.3 lid 1 een berekeningsgrondslag voor de hoogte van het wachtgeld gegeven. Dat volgt al uit de dik gedrukte woorden boven lid 1 van dit artikel. Vervolgens volgt uit de eerste zin van artikel 10.3 lid 1 dat de hoogte van het wachtgeld de eerste zes maanden gelijk is aan het laatst verdiende salaris en in de zin daarna wordt een afbouwregeling omschreven. In de derde zin van lid 1 staat heel concreet dat de berekeningsgrondslag voor het wachtgeld gelijk is aan het laatst verdiende salaris vermeerderd met vakantiebijslag en structurele eindejaarsuitkering. Naar het oordeel van de kantonrechter kan er gelet op de bewoordingen van de cao geen twijfel over bestaan dat het laatst verdiende salaris het uitgangspunt vormt bij de berekening van de hoogte van het wachtgeld. Voor [eiser] geldt dat zij een deeltijd dienstverband had van 14 uur per week (38,89%). Haar laatstverdiende salaris bedroeg € 1.286,07 bruto per maand exclusief vakantietoeslag (8%). Dat salaris (en rekening houdend met inflatiecorrecties) is daarom het uitgangspunt geweest bij de berekening van het wachtgeld. Daar zit ook een vorm van logica in. Wachtgeld is immers een aanvulling in verband met verlies van inkomen en de aanvulling van het wachtgeld zal op die manier nooit resulteren in een hoger bedrag dan het salaris dat eerder tijdens het dienstverband werd verdiend. De laatste zin van artikel 10.3 lid 1 is bedoeld om de ondergrens van het wachtgeld aan te geven. De ondergrens bedraagt 80% van het minimumloon. Gelet op de context van de gehele bepaling moet ook de ondergrens worden gerelateerd aan de omvang van het eerdere dienstverband. Als dat niet zo zou zijn, zou de regeling niet meer logisch zijn. Dan zou het wachtgeld voor een deeltijdwerker kunnen resulteren in een hogere uitkering dan het eerder verdiende salaris. Dat met de wachtgeldregeling toch dat resultaat zou zijn beoogd, kon ook door [eiser] niet worden uitgelegd. Gelet op de samenhang van de gehele wachtgeldregeling gaat de kantonrechter daarom niet uit van het betoog van [eiser]. Bovendien hangt het begrip wettelijk minimumloon altijd samen met de feitelijk gewerkte uren.
Slotconclusie
5.13.
Hetgeen hiervoor is overwogen leidt ertoe dat de vorderingen van [eiser] niet toewijsbaar zijn. Zij wordt daarom in het ongelijk gesteld.
5.14.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Naviva worden begroot op:
- salaris gemachtigde
542,00
(2 punten × € 271,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
677,00

6.De beslissing

De kantonrechter,
6.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af;
6.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 677,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
6.3.
verklaart dit vonnis ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.R.H. Lutjes en in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2025.(ap)

Voetnoten

1.zie HR 17 september 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1059 en herhaald in HR 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE2376 en zie recent HR 30 augustus 2024 ECLI:NL:HR:2024:1102