ECLI:NL:RBOVE:2025:5198

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 augustus 2025
Publicatiedatum
14 augustus 2025
Zaaknummer
ak_25_1715
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om veroordeling in proceskosten na intrekking verzoek voorlopige voorziening

Op 14 augustus 2025 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, vertegenwoordigd door mr. T. Gelo, het college van burgemeester en wethouders van Hengelo heeft verzocht om veroordeling in de proceskosten. Dit verzoek volgde op de intrekking van een eerder verzoek om een voorlopige voorziening, dat was gericht tegen een besluit van het college van 18 april 2025. Verzoeker trok zijn verzoek in omdat het college op 11 juli 2025 het eerdere besluit had ingetrokken. De voorzieningenrechter heeft het college in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek om proceskostenveroordeling, maar het college heeft hierop niet gereageerd. De voorzieningenrechter heeft zonder zitting uitspraak gedaan en het verzoek om proceskostenveroordeling toegewezen.

De voorzieningenrechter overweegt dat wanneer een verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener tegemoetkomt, de rechtbank op verzoek van de indiener het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten. In dit geval is het college met het besluit van 11 juli 2025 aan verzoeker tegemoetgekomen, wat de basis vormt voor de toewijzing van het verzoek om proceskostenveroordeling. De totale proceskosten zijn vastgesteld op € 907,-, die het college moet vergoeden aan de rechtsbijstandverlener van verzoeker, aangezien aan verzoeker een toevoeging is verleend. Daarnaast is het college ook veroordeeld tot vergoeding van het door verzoeker betaalde griffierecht van € 194,-. De uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. Hesseling, in aanwezigheid van mr. J.P. Fortuin, griffier, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 25/1715

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker], uit [woonplaats 1], verzoeker

(gemachtigde: mr. T. Gelo),
en

het college van burgemeester en wethouders van Hengelo

(gemachtigde: [gemachtigde]).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde belanghebbende] uit [woonplaats 2]
(gemachtigde: mr. L.S. Pross).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek van verzoeker om een veroordeling van het college in de proceskosten. Verzoeker heeft dit verzoek gedaan bij de intrekking van zijn verzoek om een voorlopige voorziening gericht tegen het besluit van het college van 18 april 2025.
1.1.
Verzoeker heeft het verzoek ingetrokken omdat het college bij besluit van 11 juli 2025 (verzonden op 14 juli 2025) het besluit van 18 april 2025 heeft ingetrokken.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het college in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om veroordeling in de proceskosten. Het college heeft hierop niet gereageerd.
1.3.
De voorzieningenrechter doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. [1]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hij legt hierna uit hoe hij tot dit oordeel is gekomen.
Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?
3. Als een verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [2]
4. In een voorlopige-voorzieningenprocedure is het antwoord op de vraag of geheel of gedeeltelijk is tegemoetgekomen in de zin van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb afhankelijk van het specifieke doel van die procedure, namelijk het voorkomen van onevenredig nadeel hangende een bezwaar- of beroepsprocedure. Dit betekent dat geheel of gedeeltelijk wordt tegemoetgekomen als bedoeld in dit artikel, indien het bestuursorgaan de tenuitvoerlegging van het besluit voorlopig opschort, dan wel een maatregel neemt waartoe het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening strekt. [3]
Is het college aan het verzoek tegemoetgekomen?
5. Het college is met het besluit van 11 juli 2025 aan verzoeker tegemoetgekomen. Het uitgangspunt is dat het enkele feit dat het bestuursorgaan aan verzoeker tegemoetkomt reden is om het verzoek om proceskostenveroordeling toe te wijzen. [4] Verzoeker heeft dan namelijk een reden gehad om het verzoek om voorlopige voorziening in te dienen. [5] Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek om het college in de proceskosten te veroordelen toe.
Welke kosten dient het college te vergoeden?
6. De proceskosten worden als volgt berekend. Verzoeker heeft zich laten bijstaan door zijn gemachtigde. Deze gemachtigde heeft een proceshandeling verricht: het indienen van een verzoekschrift. Deze proceshandeling levert één punt op met een waarde van € 907,-. Dat betekent dat de totale proceskosten die het college moet vergoeden € 907,- bedragen. Omdat aan verzoeker een toevoeging is verleend, moet het college de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Conclusie en gevolgen

7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een proceskostenveroordeling toe. Omdat het college met het intrekken van het besluit van 18 april 2025 aan het verzoek van verzoeker is toegekomen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om te bepalen dat het college het door verzoeker betaalde griffierecht van € 194,- vergoedt. [6]

Beslissing

De voorzieningenrechter
  • veroordeelt het college tot betaling van € 907,- aan verzoeker;
  • bepaalt dat het college aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht van € 194,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. Hesseling, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Fortuin, griffier, uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Met toepassing van 8:84, vijfde lid, in samenhang met artikel 8:75a en artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Artikel 8:75a van de Awb is op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb ook van toepassing op de voorlopige-voorzieningenprocedure.
3.Vergelijk CRvB 24 september 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3263.
4.Vergelijk CRvB 15 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3252.
5.Vergelijk ABRvS 12 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1930.
6.Artikel 8:82, vijfde lid, van de Awb.