ECLI:NL:RBOVE:2025:5255

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 augustus 2025
Publicatiedatum
21 augustus 2025
Zaaknummer
C/08/326056 / HA ZA 24-483
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding en opheffing beslag afgewezen in geschil tussen eiser en Gemeente Kampen

In deze civiele zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], de Gemeente Kampen aangeklaagd wegens onrechtmatig handelen. Eiser stelt dat de Gemeente onrechtmatig heeft gehandeld door de onderhandelingen over een schikking stop te zetten en het beslag op onroerende zaken te handhaven. De rechtbank heeft op 20 augustus 2025 uitspraak gedaan en de vorderingen van eiser afgewezen. De procedure begon met een dagvaarding en omvatte een mondelinge behandeling op 8 mei 2025. Eiser en zijn (toenmalig) zakenpartner [naam 1] hadden een bouwproject ontwikkeld en een realisatieovereenkomst met de Gemeente gesloten. De Gemeente heeft deze overeenkomst gedeeltelijk ontbonden en een dagvaardingsprocedure tegen [naam 1] gestart, wat leidde tot een conservatoir beslag op onroerende zaken. Eiser heeft geprobeerd een minnelijke regeling te treffen, maar de Gemeente heeft het schikkingsvoorstel afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de Gemeente niet onrechtmatig heeft gehandeld door de onderhandelingen te beëindigen en het beslag te handhaven, aangezien er geen wilsovereenstemming was bereikt en de Gemeente een substantieel belang had bij het handhaven van het beslag. De vorderingen van eiser zijn afgewezen, en hij is veroordeeld in de proceskosten van € 2.094,00.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/326056 / HA ZA 24-483
Vonnis van 20 augustus 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. B.P. van Overeem,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon GEMEENTE KAMPEN,
zetelend te Kampen,
gedaagde partij,
hierna te noemen: de Gemeente,
advocaat: mrs. P.P.M. van Kippersluis en A. El Allaoui,

1.Samenvatting

In deze zaak stelt [eiser] dat de Gemeente onrechtmatig heeft gehandeld door de onderhandelingen stop te zetten en het beslag te handhaven. De rechtbank wijst de vorderingen af.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de brief waarin is meegedeeld dat een mondelinge behandeling is bepaald
- de mondelinge behandeling van 8 mei 2025, de spreekaantekeningen van mr. El Allaoui en de aantekeningen van de griffier.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[eiser] heeft samen met zijn (toenmalig) zakenpartner [naam 1] een bouwproject ontwikkeld in de gemeente Kampen. Voorafgaand aan het project heeft [naam 1] op 13 juli 2006 met de Gemeente een realisatieovereenkomst gesloten. Op grond van die overeenkomst had [naam 1] de verplichting op zich genomen om voor eigen rekening en risico het gebied om en nabij de gronden van de voormalige betonfabriek “ [bedrijf] ” te ontwikkelen door daar onder meer woningen te realiseren.
3.2.
Ten aanzien van de realisatieovereenkomst is een geschil ontstaan. De Gemeente heeft de overeenkomst per 20 april 2018 gedeeltelijk ontbonden.
3.3.
De Gemeente is in augustus 2018 een dagvaardingsprocedure tegen [naam 1] , die inmiddels in de Verenigde Staten van Amerika woonachtig is, gestart. Op 13 september 2018 heeft de voorzieningenrechter in deze rechtbank aan de Gemeente verlof verleend om ten laste van [naam 1] conservatoir beslag te leggen op – onder andere – de onroerende zaak aan de [adres] en een onroerende zaak gelegen te [gemeente] , kadastraal bekend [gemeente] I 2301.
3.4.
[naam 1] en [eiser] zijn ieder voor de helft eigenaar van de hiervoor omschreven in beslag genomen onroerende zaken.
3.5.
Bij vonnis van 24 april 2019 van deze rechtbank is [naam 1] bij verstek veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 500.000,00, te vermeerderen met btw, aan de Gemeente. [naam 1] heeft verzet tegen dat verstekvonnis ingesteld maar is bij vonnis van 7 juli 2021 in die procedure niet-ontvankelijk verklaard. Dit vonnis, alsmede het verstekvonnis, is bij arrest van 9 augustus 2022 in hoger beroep bekrachtigd. Tegen het arrest van het Hof zijn geen rechtsmiddelen aangewend zodat het arrest in kracht van gewijsde is gegaan en daarmee onherroepelijk is geworden.
3.6.
[eiser] heeft zich in 2023 tot de Gemeente gewend om te bezien of een minnelijke getroffen zou kunnen worden. Tussen de advocaten van partijen hebben verschillende gesprekken plaatsgevonden.
3.7.
De advocaat van [eiser] heeft de Gemeente op 29 november 2023 schikkingsaanbod gedaan.
3.8.
De Gemeente heeft het voorstel van [eiser] op 15 december 2023 afgewezen en een tegenvoorstel gedaan naar aanleiding van het door [eiser] gedane voorstel. De Gemeente heeft haar voorstel als volgt toegelicht:
“De Gemeente heeft goede hoop dat op basis van uw voorstel overeenstemming kan worden bereikt met de heren [naam 1] en [eiser] . De gemeente heeft ook kennis genomen van uw opmerking dat in uw voorstel geen verdere (onderhandelings)ruimte zit. Zij meent echter dat nog twee belangrijke onderdelen missen in uw voorstel.”
3.9.
[eiser] heeft op 13 februari 2024 een nadere toelichting op zijn voorstel verstrekt aan de Gemeente en zijn eerdere voorstel voor een regeling herhaald.
3.10.
Op 13 maart 2024 heeft de (toenmalig) advocaat van de Gemeente de advocaat van [eiser] onder meer meegedeeld:
“Ik had u toegezegd deze week te reageren op uw mail van 13 februari. De gemeente begrijpt dat uw cliënten duidelijkheid willen, maar zij heeft meer tijd nodig om de interne besluitvorming rond te krijgen. Ik zou u vriendelijk willen verzoeken het aanbod in ieder geval gestand te doen voor een periode van 2 weken na heden. Gelet op de lange looptijd van dit dossier lijkt mij dit niet onoverkomelijk.”
3.11.
Toen op 29 maart 2024 nog geen reactie van de advocaat van de Gemeente was ontvangen heeft de advocaat van [eiser] wederom gevraagd naar de stand van zaken. Daarop reageerde de advocaat van de Gemeente als volgt:
“Namens de gemeente laat ik u weten dat zij een second opinion heeft aangevraagd bij haar nieuwe huisadvocaat. Na ontvangst hiervan, zal de gemeente op het voorstel reageren. Ik (…) bericht u zodra meer bekend is.”
3.12.
Nadat de advocaat van [eiser] wederom niets van de advocaat van de Gemeente had vernomen heeft deze de advocaat van de Gemeente gerappelleerd. Op 24 april 2024 schreef de advocaat van de Gemeente de advocaat van [eiser] :
“Wij begrijpen de urgentie maar hebben onze contactpersoon bij de gemeente nog niet kunnen bereiken. Dat zal morgen of vrijdag hopelijk wel lukken waarna ik u nader zal kunnen berichten. Ik verzoek uw cliënten nog enig geduld te betrachten.”
3.13.
Op 29 april 2024 heeft de advocaat van [eiser] de advocaat van de Gemeente wederom gerappelleerd. Daarop heeft de advocaat van de Gemeente geantwoord dat de Gemeente nog bezig was met het opvragen van een second-opinion.
3.14.
Op 12 juni 2024 heeft de advocaat van [eiser] de advocaat van de Gemeente geschreven:
“Vandaag is het 12 juni en nog steeds is niets vernomen. Wel heb ik twee weken geleden telefonisch contact gehad met mr. [naam 2] die mij liet weten dat mr. [naam 3] mij zou informeren over de stand van zaken. Op 4 juni heb ik daarom (nogmaals) gevraagd. Maar ook nu blijft iedere reactie weer uit. Ik heb geprobeerd te bedenken wat de reden voor deze handelwijze kan zijn, maar heb eerlijk gezegd niets kunnen bedenken. Inmiddels heeft [eiser] mij gevraagd om de Ombudsman conform de klachtenregeling van de gemeente te benaderen. Zover zou het toch niet moeten komen. Kortom: wat is hier aan de hand? We waren er op een haar na uit. Wat kan ik doen om hier nu snel tot een regeling te komen?”
3.15.
De advocaat van de Gemeente heeft daarop op 13 juni 2024 geantwoord:
“Inmiddels weten wij dat de gemeente (uiterlijk) 8 juli hierover intern overlegt waarna wij horen hoe nu verder en wij u terugkoppeling zullen geven.”
3.16.
Op 18 juli 2024 heeft de advocaat van de Gemeente de advocaat van [eiser] meegedeeld:
“Ik heb vandaag voor het eerst mogen vernemen van de gemeente. Alhoewel mr. [naam 2] en ik u graag inhoudelijk hadden willen berichten, heeft de gemeente ons laten weten dit dossier geheel over te dragen aan haar nieuwe huisadvocaat. Wij zijn vanaf vandaag dus niet langer betrokken bij dit dossier. Ik heb de contactgegevens van de nieuwe advocaat van de gemeente opgevraagd zodat u zich vanaf nu tot hem/haar kan richten. Zodra ik die heb ontvangen hoort u van mij.”
3.17.
Op 25 juli 2024 hebben de huidige advocaten van de Gemeente de advocaat van [eiser] meegedeeld dat zij de Gemeente per die datum bijstaan en voorts:
“Wij bestuderen op dit moment het dossier en het voorliggende schikkingsvoorstel. Wij streven ernaar om zo spoedig mogelijk uitsluitsel te geven over het vervolg van dit dossier.”

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank:
I. voor recht verklaart dat de Gemeente jegens [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld door niet te reageren op het 13 februari 2024 gedane voorstel en door het laten liggen van conservatoir beslag op de onroerende zaak [adres] ;
II. voor recht verklaart dat de Gemeente aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden schade;
III. de Gemeente veroordeelt om het gelegde conservatoire beslag op [adres] op te heffen op straffe van een dwangsom.
4.2.
De Gemeente voert verweer. De Gemeente concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Onrechtmatig handelen door niet te reageren op voorstel [eiser]
5.1.
Volgens [eiser] handelt de Gemeente in strijd met haar maatschappelijke zorgvuldigheid en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur door niet meer inhoudelijk te reageren in het kader van het traject om tot een minnelijke oplossing te komen. Hij voert aan dat de Gemeente eerder immers zelf heeft aangegeven dat zij er van uit ging dat er tussen partijen overeenstemming zou worden bereikt. De Gemeente handelt daarmee onrechtmatig, aldus [eiser] .
5.2.
De Gemeente voert aan dat het haar vrijstond om een uitnodiging tot verdere schikkingsonderhandelingen naast zich neer te leggen en zich in plaats daarvan te richten op de tenuitvoerlegging van de veroordeling tegen [naam 1] , die onherroepelijk was geworden. Daarnaast betoogt de Gemeente dat [eiser] een niet verder onderhandelbaar aanbod had gedaan dat de Gemeente reeds had afgewezen. Van onrechtmatig handelen is volgens de Gemeente dan ook geen sprake.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat het, gelet op het in het Nederlands recht bestaande beginsel van contractsvrijheid, slechts onder bijzondere omstandigheden mogelijk is dat een partij, die in een onderhandelingstraject met een andere partij verwikkeld is, onrechtmatig handelt door niet meer op een aanbod te reageren. Zodanige bijzondere omstandigheden die een inbreuk op het beginsel van contractsvrijheid zouden rechtvaardigen zijn door [eiser] echter niet gesteld. Voor zover in de stelling van [eiser] , dat de Gemeente hem had meegedeeld er vanuit te gaan dat er overeenstemming zou worden bereikt, besloten ligt dat de Gemeente bij [eiser] het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat partijen tot een minnelijke regeling zouden komen faalt die stelling. In dezelfde mededeling heeft de Gemeente immers ook laten weten dat er volgens haar nog twee belangrijke onderdelen in het voorstel van [eiser] ontbraken.
5.4.
Ter gelegenheid van de comparitie van partijen is gebleken dat partijen van mening verschillen over de voorwaarden die volgens de Gemeente nog ontbraken. Volgens [eiser] betroffen de geschilpunten nog een ander perceel dat aan [naam 1] en [eiser] in eigendom toebehoort en de WOZ-waarde. Volgens de Gemeente zijn de onderhandelingen gestrand vanwege het feit dat [eiser] alleen een schikking wilde treffen tegen finale kwijting ten behoeve van [naam 1] en dat dit voor haar een dermate onoverkomelijke voorwaarde was dat zij het aanbod van [eiser] niet heeft aanvaard. Welke lezing ook juist is, de rechtbank stelt vast dat tussen partijen geen wilsovereenstemming is bereikt en dat het niet tot een schikking tussen hen is gekomen. Dat de Gemeente daarbij onzorgvuldig of zelfs onrechtmatig heeft gehandeld is, bij gebrek aan onderbouwing door [eiser] en mede in het licht van hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 4.5 werd overwogen, niet komen vast te staan. Het stond de Gemeente vrij om de onderhandelingen af te breken. Daarnaast heeft de Gemeente op de zitting verklaard dat de onderhandelingen met [eiser] onder het voorbehoud van goedkeuring door het College van Burgemeester en Wethouders werden gevoerd – hetgeen in dit verband gebruikelijk is – en dat het College uiteindelijk heeft besloten om niet met het aanbod van [eiser] in te stemmen.
5.5.
Hoewel de Gemeente één en ander (duidelijker) aan [eiser] had kunnen communiceren, maakt dat haar handelwijze, ook in het licht van hetgeen hiervoor werd overwogen, jegens [eiser] nog niet onrechtmatig.
Onrechtmatig handelen door handhaven van het beslag en opheffing beslag
5.6.
Daarnaast stelt [eiser] dat de Gemeente jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld door het beslag te handhaven en geen verdere actie te ondernemen. Het beslag wordt volgens [eiser] door de Gemeente als een oneigenlijk drukmiddel gebruikt. [eiser] lijdt, ofschoon hij geen partij is bij het geschil tussen de Gemeente en [naam 1] , schade als gevolg van het beslag. [eiser] dient de jaarlijkse lasten die aan de onroerende zaak verbonden zijn te dragen. Daarnaast verslechtert de staat van onderhoud van het pand. Dit terwijl [eiser] niets met het pand kan aanvangen.
5.7.
De Gemeente voert aan dat zij een opeisbare vordering van € 500.000,00 in hoofdsom heeft uit hoofde van een uitspraak die inmiddels in kracht van gewijsde is gegaan. Het beslag, dat ter zekerheid van de voldoening van die vordering is gelegd, is daarmee rechtmatig. De Gemeente heeft het recht haar vordering op [naam 1] uit te winnen. De Gemeente betwist dat zij het beslag als een oneigenlijk drukmiddel inzet en dat van misbruik van (beslag)recht sprake is. Er is volgens de Gemeente ook geen sprake van een onevenredigheid tussen het belang van de Gemeente bij handhaving van het beslag en het belang van [eiser] tot opheffing daarvan.
5.8.
De vraag of een beslaglegger aansprakelijk is voor de gevolgen van een beslag omdat het – in dit geval – volgens [eiser] onnodig is gehandhaafd moet volgens rechtspraak van de Hoge Raad worden beantwoord aan de hand van criteria die gelden voor misbruik van recht. [1] De concrete omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat het handhaven van een beslag als oneigenlijk of als disproportioneel moet worden aangemerkt en daarmee als misbruik van recht moet worden gekwalificeerd. [2]
5.9.
De vraag of sprake is van onrechtmatig handelen dient in beginsel te worden beantwoord aan de hand van de concrete omstandigheden ten tijde van de beslaglegging, waaronder de hoogte van de te verhalen vordering, de waarde van de beslagen goederen en de eventueel onevenredig zware wijze waarop de schuldenaar door het beslag op die goederen in zijn belangen wordt getroffen. [3] Het ligt op de weg van [eiser] , die stelt dat het ongebruikt handhaven van een beslag onrechtmatig is, om daartoe het nodige te stellen en te bewijzen nu de Gemeente zulks gemotiveerd heeft weersproken.
5.10.
Naar het oordeel van de rechtbank mag in het algemeen van een beslagleggende partij worden verwacht dat zij bij het uitwinnen van het beslag voortvarend handelt en daarbij het beslag niet langer handhaaft dan strikt noodzakelijk is voor de tenuitvoerlegging van de veroordeling.
5.11.
In deze procedure staat vast dat de Gemeente aanspraak heeft op betaling van een substantieel bedrag (€ 500.000,00) in hoofdsom van [naam 1] . [eiser] staat buiten het geschil tussen de Gemeente en [naam 1] maar verkeert in de ongelukkige omstandigheid dat hij samen met [naam 1] eigenaar is van de helft van de onroerende zaak waarop beslag is gelegd. Dit feit kan de Gemeente als beslaglegger echter uiteraard niet worden tegengeworpen nu dit feit niet voor rekening en risico van de Gemeente, maar van [eiser] zelf, behoort te komen.
5.12.
De Gemeente heeft toegelicht wat de redenen zijn waarom de tenuitvoerlegging van haar vordering op [naam 1] de nodige tijd in beslag neemt. Volgens de Gemeente is dat in de eerste plaats het feit dat [naam 1] woonachtig is in de Verenigde Staten en dat de Gemeente aldaar een procedure heeft moeten opstarten om tot erkenning van het Nederlandse veroordelende vonnis te komen. Dat wordt bemoeilijkt omdat [naam 1] in die procedure verweer voert of althans daartegen in verzet is gekomen. [eiser] heeft deze toelichting inhoudelijk niet weersproken zodat de rechtbank van de juistheid daarvan uit gaat. Daarmee faalt ook de stelling van [eiser] dat Gemeente slechts “achterover leunt” en het beslag ongebruikt handhaaft als oneigenlijk pressiemiddel.
5.13.
Van een pressiemiddel richting [eiser] kan overigens ook geen sprake zijn, nu vast staat dat de Gemeente geen vordering op [eiser] heeft en derhalve ook geen belang heeft om enige druk op [eiser] uit te oefenen.
Opheffing van het beslag door de Gemeente
5.14.
Voor wat betreft de door [eiser] gevorderde opheffing van het beslag overweegt de rechtbank als volgt.
5.15.
Daargelaten of de vordering tot opheffing feitelijke grondslag mist, zoals de Gemeente heeft aangevoerd, zal deze vordering worden afgewezen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
5.16.
Als uitgangspunt geldt dat een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde veroordeling ten uitvoer moet kunnen worden gelegd. Dat is slechts anders als de Gemeente in redelijkheid niet tot de gewraakte uitoefening van de executiebevoegdheid kan komen, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad [4] . Dat levert immers misbruik van bevoegdheid in de zin van artikel 3:13 BW op. Een belangenafweging is daarvoor noodzakelijk.
5.17.
De Gemeente heeft, gelet op enerzijds haar omvangrijke vordering op [naam 1] en anderzijds het feit dat [naam 1] in het buitenland woonachtig is hetgeen de uitwinning van het beslag bemoeilijkt, belang bij handhaving van het beslag. Daarnaast heeft de Gemeente aangevoerd dat het voor haar niet mogelijk is gebleken om vermogensbestanddelen van [naam 1] in Nederland te vinden die (gezamenlijk) voldoende verhaal bieden voor de voldoening van de vordering van de Gemeente. [eiser] heeft één en ander niet weersproken zodat dit voor de rechtbank vast is komen te staan. Wanneer de rechtbank tot toewijzing van de vordering die strekt tot opheffing van het beslag over zou gaan bestaat het risico dat er voor de Gemeente niet voldoende verhaalsmogelijkheden blijven bestaan waaruit haar (substantiële) vordering kan worden voldaan.
5.18.
Tegenover het belang van de Gemeente bestaan de belangen van [eiser] als mede-beslagene. [eiser] heeft gesteld dat hij schade lijdt omdat hij alle lasten die aan het pand verbonden zijn moet blijven dragen terwijl hij met het pand niets kan aanvangen. Ook het onderhoud van het pand verslechtert en daarmee noodzakelijkerwijs ook de waarde daarvan. [eiser] wil daarom graag van het pand af maar het beslag staat daaraan in de weg. De Gemeente heeft de door [eiser] gestelde schade betwist. [eiser] heeft zijn schade vervolgens niet onderbouwd zodat de rechtbank geen zicht heeft op het bestaan en de omvang van de door hem gestelde schade. Daar komt bij dat de Gemeente alleen beslag heeft gelegd op het aandeel van [naam 1] in de onroerende zaak, niet (ook) op het aandeel van [eiser] . Het staat [eiser] dus vrij om zijn aandeel te vervreemden.
5.19.
De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat niet gebleken is van een onevenredigheid tussen het belang van de Gemeente bij handhaving van het beslag en het belang van [eiser] tot opheffing daarvan. De door de Gemeente gestelde belangen bij handhaving van het beslag dienen meer gewicht in de schaal te leggen dan het, niet onderbouwde en door de Gemeente betwiste, belang van [eiser] .
5.20.
Van misbruik van recht door de Gemeente is dan ook geen sprake. Haar handelwijze is jegens [eiser] niet onrechtmatig.
Slotsom: afwijzing vorderingen van [eiser]
5.21.
Dat betekent dat de vorderingen van [eiser] worden afgewezen. De overige standpunten van partijen, met betrekking tot de schade en het causaal verband, behoeven daarom geen afzonderlijke bespreking.
Proceskosten
5.22.
[eiser] wordt als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van de procedure veroordeeld. De proceskosten van de Gemeente worden begroot op:
- griffierecht
688,00
- salaris advocaat
1.228,00
(2 punten × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.094,00

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af;
6.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 2.094,00, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na heden alsmede te vermeerderen met € 92,00 als [eiser] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
6.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.N. Bartels en in het openbaar uitgesproken op 20 augustus 2025.
(JBd(O))

Voetnoten

1.HR 5 december 2003, ECLI:NL:HR:2003:AL7059, NJ 2004/150, JBPr 2004/14 m.nt. A. van Hees.
2.HR 11 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF2841).
3.HR 24 november 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1894.
4.HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026, NJ 2020/425 (De Zeester).