ECLI:NL:RBOVE:2025:5302

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 augustus 2025
Publicatiedatum
26 augustus 2025
Zaaknummer
11403592 \ CV EXPL 24-3666
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van meerwerk en buitengerechtelijke kosten in civiele procedure

In deze civiele procedure heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 26 augustus 2025 uitspraak gedaan in een zaak tussen [bedrijf] B.V. en [gedaagde]. De eiseres, [bedrijf], had in een tussenvonnis van 20 mei 2025 de opdracht gekregen om bewijs te leveren van een overeenkomst met [gedaagde] voor aanvullende werkzaamheden. Eiseres heeft foto’s, een video en WhatsApp-berichten overgelegd, evenals een getuigenverklaring van een werknemer. De kantonrechter oordeelde dat eiseres is geslaagd in haar bewijsopdracht en wees de vordering toe. De kantonrechter concludeerde dat [bedrijf] de kosten voor het door haar verrichte meerwerk bij [gedaagde] in rekening mocht brengen, en dat [gedaagde] de factuur van 9 mei 2022 moest voldoen. Daarnaast werd de wettelijke rente toegewezen vanaf de datum van dagvaarding, en de buitengerechtelijke incassokosten van € 398,00 werden eveneens toegewezen. [gedaagde] werd in het ongelijk gesteld en moest de proceskosten betalen, die in totaal € 1.441,92 bedroegen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Enschede
Zaaknummer: 11403592 \ CV EXPL 24-3666
Vonnis van 26 augustus 2025
in de zaak van
[bedrijf] B.V.,
te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [bedrijf] ,
gemachtigde: M.H. Kroep,
tegen
[gedaagde],
geheim adres,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. E.A. Stegehuis.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van deze rechtbank van 20 mei 2025 met zaaknummer 11403592,
- de e-mail van de gemachtigde van [bedrijf] aan de rechtbank van 16 juli 2025,
- de akte uitlating bewijslevering van [bedrijf] met bewijsstukken,
- het getuigenverhoor van 24 juli 2025 en de daaropvolgende mondelinge behandeling, waarvan door de griffier proces-verbaal is opgesteld.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

2.1.
De kantonrechter heeft [bedrijf] in het tussenvonnis opgedragen bewijs te leveren dat zij een overeenkomst heeft gesloten met [gedaagde] voor het verrichten van aanvullende werkzaamheden en dat [bedrijf] deze werkzaamheden heeft verricht. [bedrijf] heeft foto’s, een video en twee WhatsApp-berichten met [gedaagde] overgelegd en zij heeft daarnaast een werknemer van haar als getuige laten horen.
De kantonrechter is van oordeel dat [bedrijf] is geslaagd in haar bewijsopdracht. De vordering van [bedrijf] wijst de kantonrechter om die reden toe.

3.De verdere beoordeling

De bewijsopdracht
3.1.
De kantonrechter heeft [bedrijf] in het tussenvonnis van 20 mei 2025 opgedragen bewijs te leveren van haar stelling dat zij (1) een overeenkomst heeft gesloten met [gedaagde] voor het verrichten van aanvullende werkzaamheden en (2) dat [bedrijf] deze werkzaamheden heeft verricht.
3.2.
[bedrijf] heeft de volgende bewijsstukken overgelegd: twaalf foto’s waar volgens haar de geconstateerde lekkage/herstelwerkzaamheden op te zien is/zijn, een filmpje waar volgens haar de geconstateerde lekkage op wordt getoond en twee WhatsApp-berichten met [gedaagde] . Zij heeft daarnaast aangekondigd een getuige te willen horen. Het getuigenverhoor heeft op 24 juli 2025 plaatsgevonden, waarbij de heer [getuige] , projectleider bij [bedrijf] , als getuige is gehoord. [gedaagde] heeft afgezien van een contra-enquête.
3.3.
Tijdens het getuigenverhoor heeft [getuige] als volgt verklaard:

Ik ben sinds 2016 in dienst bij [bedrijf] . In mijn functie heb ik de leiding over een aantal projecten. Daarover heb ik interne contacten en ben ik ook diegene die het contact met de klant heeft. Als het werk wordt uitgevoerd, ben ik zo’n beetje dagelijks korter of langer ter plaatse om te kijken hoe het gaat. Het project in de opdracht van [gedaagde] aan de [adres] was een project waarover ik de leiding had. Het hoofdwerk is uitgevoerd voor een bedrag van € 13.000,00. Daarna is het meerwerk uitgevoerd. Dat is in rekening gebracht bij de factuur van 9 mei 2022. Ik weet niet meer wanneer die factuur precies verzonden is. De facturen worden op kantoor gemaakt en verzonden. Meestal gaat de factuur wel een aantal weken na het werk de deur uit.
Voor het meerwerk heeft [gedaagde] mij opdracht gegeven. Bij de uitvoering van het hoofdwerk waren wij vochtproblemen tegengekomen. Als dat niet aangepakt was, had [gedaagde] daar later veel narigheid mee gekregen. Ik heb met [gedaagde] besproken welk meerwerk nodig was. Het ging daarbij bijvoorbeeld om het opsporen van de oorzaak van het vochtprobleem, om het plaatsen van rookmelders op de bovenverdieping, om scheuren in de wand en om het plaatsen van cilinders in de slaapkamerdeuren. Volgens mij zat in het extra werk ook nog wat extra tegelwerk, maar dat weet ik niet helemaal zeker. Ik weet ook nog dat we het hebben gehad over het plaatsen van een CO2-melder. Ik weet in ieder geval zeker dat het meerwerk niet voor een deel hetzelfde werk was als het hoofdwerk. De afspraken tot het uitvoeren van het meerwerk heb ik naar ik meen ergens in de herfst van 2021 met [gedaagde] gemaakt. Ik heb hem toen gesproken in de woning. Daar was verder niemand bij. Er is geen schriftelijke offerte. Toen ik [gedaagde] sprak, heb ik niets gezegd over wat de kosten zouden zijn voor het meerwerk, omdat ik dat echt niet kon inschatten. Zoals gezegd had [gedaagde] zonder het meerwerk problemen gekregen. Hij had dus in zekere zin niet zo heel veel keuze. Ik weet zeker dat hij mij toen opdracht heeft gegeven om het meerwerk uit te voeren.
Na het uitvoeren van het werk heb ik via de app [gedaagde] uitgenodigd om een keer op kantoor te komen. In de apps gebruik ik mijn roepnaam [naam 1] . [gedaagde] is op 16 juni 2022 op kantoor geweest. Het meerwerk moet toen al klaar zijn geweest, want de factuur is al van mei 2022. Of die toen al verzonden was weet ik niet zeker. Ik weet wel zeker dat we op 16 juni 2022 niet over die factuur hebben gesproken. De foto’s en de video die de gemachtigde heeft toegestuurd herken ik. Deze zijn gemaakt in de woning ten tijde van het uitvoeren van het meerwerk. De foto’s en video zijn gemaakt door onze timmerman [naam 2] .
3.4.
Nadat het getuigenverhoor is gesloten, hebben partijen gereageerd op het getuigenverhoor.
3.5.
[bedrijf] voert aan dat zij meerdere extra werkzaamheden en reparaties heeft uitgevoerd in de woning van [gedaagde] . Tijdens het renoveren van de badkamer is de lekkage ontdekt. Reparatie zou moeten en was noodzakelijk. Dit is volgens [bedrijf] onderling overlegd met [gedaagde] .
3.6.
[gedaagde] betwist dit. Het verloop van de reparaties en de facturen komen volgens hem niet overeen. Het meerwerk zou volgens [bedrijf] in de herfst van 2021 zijn besproken. Het is vreemd dat de factuur dan van mei 2022 is. Vervolgens stuurt [bedrijf] in september 2022 nogmaals een factuur voor meerwerk. Dit kan volgens [gedaagde] niet kloppen. Het gesprek van 16 juni 2022 ging over die € 13.000,00. Uit het WhatsApp-bericht blijkt dat er toen pas is gesproken over het meerwerk. Volgens [gedaagde] is er niet eerder gesproken over het meerwerk, de afspraken hierover of de kosten hiervan. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat hij niet tijdig en niet voldoende is gewaarschuwd over eventueel meerwerk en de kosten hiervan. Als er lekkage zou zijn geweest, dan had dit eerder moeten zijn gebleken. Dat is niet het geval.
3.7.
De kantonrechter oordeelt dat [bedrijf] is geslaagd in haar bewijsopdracht en hij motiveert dit als volgt. De verklaring van [getuige] sluit aan bij de factuur van 9 mei 2022: [bedrijf] heeft in de woning van [gedaagde] werkzaamheden verricht, daarvoor is een prijs van € 13.000,00 afgesproken, en daarnaast zijn er diverse werkzaamheden verricht waarvoor de aanvullende factuur is verstuurd. [getuige] heeft als getuige uitdrukkelijk verklaard dat hij met [gedaagde] heeft besproken dat meerwerk noodzakelijk was en dat [gedaagde] hem opdracht heeft gegeven dat werk uit te voeren. Dat [bedrijf] deze aanvullende werkzaamheden heeft verricht en dat deze ook noodzakelijk waren, wordt ondersteund door de overgelegde foto’s en video waarop onder meer de lekkage onder de vloer te zien is. De kantonrechter oordeelt dat op basis van de verklaring van [getuige] en de bewijsstukken met redelijke mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat partijen een overeenkomst hebben gesloten voor het verrichten van aanvullende werkzaamheden en dat [bedrijf] die werkzaamheden ook heeft verricht. [gedaagde] heeft geen tegenbewijs geleverd. Dit betekent dat is komen vast te staan dat [bedrijf] in opdracht van [gedaagde] aanvullende werkzaamheden heeft verricht die noodzakelijk waren.
3.8.
De kantonrechter concludeert dat [bedrijf] de kosten voor het door haar verrichte meerwerk bij [gedaagde] in rekening mocht brengen en dat [gedaagde] de factuur van 9 mei 2022 moet voldoen. De kantonrechter wijst dit deel van de vordering daarom toe.
De wettelijke rente
3.9.
[bedrijf] vordert dat [gedaagde] de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW betaalt vanaf de vervaldatum van de factuur van 9 mei 2022. De kantonrechter is van oordeel dat [bedrijf] onvoldoende heeft onderbouwd dat [gedaagde] de factuur van 9 mei 2022 voor het verstrijken van de daarin genoemde betalingstermijn heeft ontvangen. [gedaagde] heeft op 25 januari 2024 wel een laatste herinnering voor deze factuur ontvangen. Maar dat hij daarvoor ook een betalingsherinnering of aanmaning heeft ontvangen, heeft [bedrijf] onvoldoende onderbouwd en blijkt ook niet uit de stukken. De kantonrechter zal de wettelijke rente toewijzen vanaf de datum van dagvaarding (4 november 2024).
De buitengerechtelijke incassokosten
3.10.
[bedrijf] vordert tot slot betaling van € 398,00 aan buitengerechtelijke incassokosten. [gedaagde] is in verzuim met het betalen van de factuur en [bedrijf] heeft hem daarvoor op 29 februari 2024 een aanmaning verstuurd.
3.11.
[gedaagde] betwist de hoogte van de buitengerechtelijke incassokosten die [bedrijf] stelt te hebben gemaakt, omdat [bedrijf] volgens hem onvoldoende heeft aangetoond dat voldoende werkzaamheden zijn verricht.
3.12.
De kantonrechter overweegt als volgt. De vordering moet worden beoordeeld op grond van artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). [bedrijf] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Voor de verschuldigdheid van de vergoeding voor de buitengerechtelijke incassokosten is namelijk niet relevant welke incassohandelingen [bedrijf] heeft verricht. [1] Zij heeft daarom recht op een vergoeding voor de kosten van die werkzaamheden. Daarom zal een bedrag van € 398,00 worden toegewezen.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
3.13.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) van hemzelf en van [bedrijf] betalen. De proceskosten van [bedrijf] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
112,92
- griffierecht
496,00
- salaris gemachtigde
714,00
(3 punten × € 238,00)
- nakosten
119,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.441,92

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [bedrijf] te betalen een bedrag van € 2.730,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de dag van dagvaarding,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [bedrijf] te betalen een bedrag van € 398,00 aan buitengerechtelijke kosten,
4.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.441,92, te betalen binnen veertien dagen na dit vonnis, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. U. van Houten en in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2025.

Voetnoten

1.HR 13 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1405, r.o. 3.6.