In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 1 september 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen drie broers, [eiser], [gedaagde 1] en [gedaagde 2], over de executoriale verkoop van een woning die deel uitmaakt van de nalatenschap van hun overleden vader. De eiser, [eiser], vorderde dat de rechtbank de gedaagden zou verbieden om op 2 september 2025 over te gaan tot de executoriale verkoop van de woning, die eerder was ontruimd. De rechtbank oordeelde dat de gedaagden misbruik maakten van hun bevoegdheid door de woning te willen verkopen, terwijl de nalatenschap nog niet was vereffend. De voorzieningenrechter oordeelde dat de executoriale verkoop zou leiden tot dakloosheid voor [eiser], wat een noodtoestand zou creëren. De rechtbank verbood de gedaagden om de verkoop door te laten gaan voor een termijn van zes maanden, op straffe van een dwangsom. De uitspraak is gedaan in het kader van een spoedeisend belang, waarbij de voorzieningenrechter de belangen van [eiser] zwaarder liet wegen dan die van de gedaagden. De gedaagden werden ook veroordeeld in de proceskosten.