ECLI:NL:RBOVE:2025:5438

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 september 2025
Publicatiedatum
4 september 2025
Zaaknummer
08-278683-23 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor poging tot zware mishandeling en bedreiging met een mes

Op 4 september 2025 heeft de Rechtbank Overijssel een 38-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De man werd schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling en bedreiging van meerdere personen. De feiten vonden plaats op 22 oktober 2023 in Zwolle, waar de verdachte, na een conflict met zijn ex-partner en haar nieuwe vriend, met een keukenmes op hen afging. Hij heeft met het mes gezwaaid en bedreigende uitspraken gedaan, wat leidde tot angst bij de slachtoffers. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was voor opzet op de dood van het slachtoffer, maar wel voor voorwaardelijk opzet op zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de alcoholproblematiek van de verdachte en de impact van zijn gedrag op de slachtoffers. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank oordeelde dat de verdachte €550,00 moest betalen aan een van de slachtoffers voor immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-278683-23 (P)
Datum vonnis: 4 september 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1986 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 21 augustus 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. D.C. Vlielander, advocaat in Utrecht, naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van de namens [slachtoffer 1] (hierna:
[slachtoffer 1] ) voorgedragen slachtofferverklaring en van wat namens [slachtoffer 1] als benadeelde partij door [naam] van Slachtofferhulp Nederland is aangevoerd.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:heeft geprobeerd [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) van het leven te beroven (
primair) dan wel heeft geprobeerd [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (
subsidiair) dan wel [slachtoffer 2] heeft bedreigd met een mes (
meer subsidiair);
feiten 2, 3 en 4:[slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ), [slachtoffer 4] (hierna: [slachtoffer 4] ) en [slachtoffer 1] heeft bedreigd met een mes.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op of omstreeks 22 oktober 2023 te Zwolle, althans in Nederland, ter uitvoering
van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van
het leven te beroven, met dat opzet, een of meerdere malen met een mes, althans
een scherp en/of puntig voorwerp, heeft geslagen en/of gestoken en/of gesneden
en/of gehakt op/tegen/in de richting van het hoofd en/of (overige delen van het)
(boven)lichaam van die [slachtoffer 2] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 oktober 2023 te Zwolle, althans in Nederland, ter uitvoering
van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] , zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, een of meerdere malen met een
mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, te slaan en/of steken en/of snijden
en/of hakken op/tegen/in de richting van het hoofd en/of (overige delen van het)
(boven)lichaam van die [slachtoffer 2] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 oktober 2023 te Zwolle, althans in Nederland, [slachtoffer 2]
heeft bedreigd met zware mishandeling en/of enig misdrijf tegen het
leven gericht, door een of meerdere malen met een mes, althans een scherp en/of
puntig voorwerp, te slaan en/of steken en/of snijden en/of hakken op/tegen/in de
richting van het hoofd en/of (overige delen van het) (boven)lichaam van die [slachtoffer 2]
en/of (vervolgens) met dit mes achter die [slachtoffer 2] aan te rennen
en/of (daarbij) (telkens) te roepen/schreeuwen “ik ga je dood maken” en/of “jij hebt
geen ballen”, althans (telkens) woorden van gelijke (dreigende) aard en/of
strekking;
2
hij op of omstreeks 22 oktober 2023 te Zwolle, althans in Nederland, [slachtoffer 3]
heeft bedreigd met zware mishandeling en/of enig misdrijf tegen het leven gericht,
door een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, vast te houden en te
richten op en/of een zwaaiende beweging te maken naar/in de richting van die [slachtoffer 3]
;
3
hij op of omstreeks 22 oktober 2023 te Zwolle, althans in Nederland, [slachtoffer 4] heeft
bedreigd met zware mishandeling en/of enig misdrijf tegen het leven gericht, door
(dreigend) in de richting van/naar die [slachtoffer 4] te rennen/lopen en/of (dreigend) op
die [slachtoffer 4] af te komen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in
zijn hand;
4
hij op of omstreeks 22 oktober 2023 te Zwolle, althans in Nederland, [slachtoffer 1]
heeft bedreigd met zware mishandeling en/of enig misdrijf tegen het leven gericht,
door
- een of meerdere malen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, te
slaan en/of steken en/of snijden en/of hakken in de richting van die [slachtoffer 1]
en/of
- een babystroller/buggy in/op/tegen/in de richting van die [slachtoffer 1] te
gooien en/of
- ( telkens) (daarbij) te roepen/schreeuwen “ik ga je dood maken, ik steek je kapot, ik
maak je kapot, vuile teringlijer”, althans (telkens) woorden van gelijke (dreigende)
aard en/of strekking.

3. De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag moet worden vrijgesproken. De subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling kan wettig en overtuigend worden bewezen. De onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde bedreigingen kunnen eveneens wettig en overtuigend worden bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van [slachtoffer 2] dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 2] .
De raadsman heeft zich voor het overige gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met dien verstande dat verdachte ten aanzien van feit 2 en feit 3 dient te worden vrijgesproken van het onderdeel ‘met enig misdrijf tegen het leven gericht’.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting de volgende feiten en omstandigheden vast. [1]
Op 22 oktober 2023 is verdachte in een woning aan de [adres 2] . [slachtoffer 3] , de ex-partner van verdachte, woont aan de [adres 3] . Als verdachte [slachtoffer 3] met haar nieuwe vriend ( [slachtoffer 2] ) op straat ziet staan, pakt hij een keukenmes uit de woning en loopt hij met het mes in zijn hand naar hen toe. [2] Verdachte loopt in de richting van [slachtoffer 2] . Op korte afstand zwaait hij met het mes in de richting van [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] weert het mes af met een buggy die hij op dat moment vast heeft. [3] Terwijl verdachte met het mes staat te zwaaien, schreeuwt hij naar [slachtoffer 2] : “Ik ga je dood maken”, of woorden van gelijke strekking. [4] Als verdachte daarna tegenover [slachtoffer 3] staat, heft hij het keukenmes in haar richting omhoog. [5] Vervolgens rent verdachte achter [slachtoffer 2] aan. [6] Nadien is op het metaal van de buggy een duidelijke beschadiging te zien in de vorm van een (diepe) kras. [7]
Kort daarna loopt verdachte terug en ziet hij dat hij wordt gefilmd door een jongen; dit betreft buurjongen [slachtoffer 4] . Verdachte rent met het keukenmes in zijn hand op [slachtoffer 4] af, waarna [slachtoffer 4] de woning van zijn moeder in vlucht. [8]
Op dat moment rent [slachtoffer 1] , de bewoner van nummer [adres 4] , naar buiten met een zwaard in zijn handen. Verdachte loopt naar [slachtoffer 1] toe. Hij zwaait heen en weer met zijn mes. Daarop maakt verdachte stekende bewegingen met het mes in de richting van
[slachtoffer 1] . [9] Vervolgens gooit verdachte een buggy tegen [slachtoffer 1] aan. [10] Ook roept hij: ‘Ik ga je dood maken, ik steek je kapot, ik maak je kapot, vuile teringlijer’. [11]
Overwegingen ten aanzien van feit 1
De rechtbank is – evenals de officier van justitie en de raadsman – van oordeel dat niet bewezen is dat verdachte opzettelijk heeft geprobeerd om [slachtoffer 2] van het leven te beroven. De rechtbank acht de primair ten laste gelegde poging tot doodslag daarom niet bewezen en zal verdachte daarvan vrijspreken.
De rechtbank is op grond van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden van oordeel dat verdachte wel opzettelijk heeft geprobeerd om [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, zoals subsidiair is ten laste gelegd. Zij overweegt daartoe het volgende.
Voor een bewezenverklaring van een poging tot zware mishandeling is vereist dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 2] . Daarvan is sprake indien verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank is van oordeel dat er geen bewijs is dat verdachte [slachtoffer 2] willens en wetens zwaar lichamelijk letsel wilde toebrengen. Van vol opzet is daarom geen sprake. De vervolgvraag is of sprake is van voorwaardelijk opzet.
Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer 2] enkel wilde ‘wegjagen’ en dat hij niet de intentie had om [slachtoffer 2] iets aan te doen met het mes. Uit de bewijsmiddelen volgt echter dat verdachte, op korte afstand van [slachtoffer 2] , een zwaaiende beweging met een mes heeft gemaakt in de richting van [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] heeft kunnen voorkomen dat hij werd geraakt door zich af te weren met een buggy. Dat verdachte daarbij kracht uitoefende, blijkt uit het feit dat op het metaal van de buggy een duidelijke beschadiging is te zien dat duidt op een krachtige inslag met een scherp voorwerp, zoals een mes. Door met zodanige kracht met een mes in de richting van [slachtoffer 2] te zwaaien, bestond de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 2] ten gevolge daarvan zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De gedraging van verdachte moet naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zijnde zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat geen andere conclusie kan volgen dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte daarom voorwaardelijk opzet gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 2] .
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder
1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Overwegingen ten aanzien van feiten 2, 3 en 4
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat verdachte [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 1] heeft bedreigd.
De rechtbank is, anders dan de raadsman heeft bepleit, van oordeel dat door het gedrag van verdachte bij [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] de redelijke vrees kon ontstaan dat naast zware mishandeling, ook daadwerkelijk een misdrijf tegen het leven zou worden gepleegd.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder
2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1 subsidiair
hij op 22 oktober 2023 te Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, eenmaal met een
mes te slaan in de richting van het hoofd en het lichaam van die [slachtoffer 2] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
feit 2
hij op 22 oktober 2023 te Zwolle [slachtoffer 3] heeft bedreigd met zware mishandeling en enig misdrijf tegen het leven gericht, door een mes vast te houden en te richten op die [slachtoffer 3]
.
feit 3
hij op 22 oktober 2023 te Zwolle [slachtoffer 4] heeft bedreigd met zware mishandeling en enig misdrijf tegen het leven gericht, door dreigend naar die [slachtoffer 4] te rennen/lopen en dreigend op die [slachtoffer 4] af te komen met een mes in zijn hand.
4
hij op 22 oktober 2023 te Zwolle [slachtoffer 1] heeft bedreigd met zware mishandeling en enig misdrijf tegen het leven gericht, door
- meerdere malen met een mes te steken en te hakken in de richting van die [slachtoffer 1] en
- een buggy tegen die [slachtoffer 1] te gooien en
- daarbij te roepen “ik ga je dood maken, ik steek je kapot, ik maak je kapot, vuile teringlijer”.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

4.1
Het beroep op noodweer (feit 4)
4.1.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte ten aanzien van het onder
4 ten laste gelegde een beroep op noodweer toekomt. Hij heeft daartoe aangevoerd dat
[slachtoffer 1] – op het moment dat er vrijwel niemand meer op straat was – met een zwaard naar buiten is gegaan. Verdachte is vervolgens door [slachtoffer 1] geraakt met het zwaard op zijn borst. Er was zodoende sprake van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van zijn lijf, waartegen verdachte zich mocht verdedigen met het mes.
4.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen geslaagd beroep op noodweer toekomt. Verdachte is met het mes op [slachtoffer 1] af komen lopen, zodat [slachtoffer 1] zichzelf en anderen mocht verdedigen tegen verdachte. Van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich mocht verdedigen, was dus geen sprake.
4.1.2
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat sprake was van een noodweersituatie, dat wil zeggen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding gericht tegen eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed, waarbij het doel van de verdediging noodzakelijk en het verdedigingsmiddel proportioneel moet zijn. Er is geen ‘wederrechtelijke’ aanranding wanneer de verdachte zich op zijn beurt verdedigt tegen iemand die zelf in noodweer handelt als reactie op een daarvóór gepleegde aanranding. [12]
De rechtbank moet beoordelen of de feiten en omstandigheden die aan het beroep op noodweer ten grondslag zijn gelegd aannemelijk zijn geworden. De rechtbank neemt daarbij de hiervoor onder 3.3 vastgestelde feiten en omstandigheden als uitgangspunt.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [slachtoffer 1] met een zwaard in zijn handen naar buiten komt op het moment dat verdachte op straat met een mes achter [slachtoffer 4] aan rent. Vervolgens komt verdachte met het mes op [slachtoffer 1] aflopen. Verdachte zwaait met het mes en maakt stekende bewegingen in de richting van [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] verdedigt zichzelf door zijn zwaard te heffen en met het zwaard in de richting van verdachte te zwaaien.
Naar het oordeel van de rechtbank is gelet op deze gang van zaken, aannemelijk dat [slachtoffer 1] in noodweer handelde als reactie op de door verdachte daarvóór gepleegde aanranding. Gelet hierop komt aan verdachte geen beroep op noodweer toe, omdat er geen sprake was van een wederrechtelijke aanranding. De omstandigheid dat verdachte op enig moment is geraakt door het zwaard van [slachtoffer 1] , maakt dit niet anders. Het beroep op noodweer slaagt niet.
4.2.
De strafbaarheid van de feiten
Er zijn voorts geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45, 302 en 285 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1 subsidiair
het misdrijf:
poging tot zware mishandeling.
feit 2, feit 3 en feit 4
telkens het misdrijf:
bedreiging met zware mishandeling en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

5.De strafbaarheid van verdachte

Het beroep op noodweerexces (feit 4)
5.1
Het standpunt van de verdediging
In het geval de rechtbank het betoog dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer niet volgt, heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van feit 4 sprake was van noodweerexces. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat verdachte door de dreiging met het zwaard in een hevige gemoedsbeweging verkeerde. Hierdoor heeft verdachte de grenzen van de proportionaliteit mogelijk overschreden.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake kan zijn geweest van noodweerexces nu geen sprake was van een noodweersituatie.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat, nu zij reeds onder 4.1.2 heeft overwogen dat van een noodweersituatie geen sprake was, verdachte ook geen beroep op noodweerexces kan toekomen. De rechtbank verwerpt het beroep op noodweerexces.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en een proeftijd van drie jaren. Aan het voorwaardelijke strafdeel dienen de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te worden verbonden, zoals die zijn opgenomen in het reclasseringsadvies van 24 juli 2025.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht om met een gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden te volstaan, gelet op de bepleite partiële vrijspraak en het beroep op noodweer(exces). In het geval de rechtbank het beroep op noodweer(exces) niet volgt, dient ten aanzien van feit 4 artikel 9a Sr toegepast te worden.
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten komt, met dien verstande dat verdachte wordt vrijgesproken van de poging tot doodslag, heeft de raadsman verzocht om te volstaan met een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen, waarvan 133 dagen voorwaardelijk en een proeftijd van twee jaren. Aan het voorwaardelijk strafdeel kunnen de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden worden verbonden.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich in een kort tijdsbestek schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling en bedreiging van meerdere personen. Verdachte kon niet accepteren dat de relatie met [slachtoffer 3] was beëindigd en dat zij inmiddels contact had met een andere man, [slachtoffer 2] . Toen verdachte hen buiten zag staan, knapte er iets bij verdachte en heeft hij geprobeerd om met een keukenmes op [slachtoffer 2] in te steken. Zijn dochter is daarbij in paniek weggerend. Verdachte heeft daarna ook [slachtoffer 3] en twee andere buurtbewoners bedreigd. Verdachte was tijdens het plegen van de feiten onder invloed van alcohol. Met deze feiten heeft verdachte veel angst bij de slachtoffers en andere buurtbewoners veroorzaakt. De rechtbank rekent dit alles verdachte zwaar aan.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 9 mei 2025. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit, zodat dit niet van invloed is op de strafmaat.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de over verdachte uitgebrachte pro Justitia rapportages van 29 januari 2024, opgesteld door drs. M.C.G. Smeets, psycholoog, en van
24 april 2025, opgesteld door dr. T.W.D.P. van Os, psychiater. De rechtbank zal volstaan met het bespreken van het rapport van de psychiater.
Uit dit rapport volgt – kort gezegd – dat bij verdachte sprake is van een ernstige stoornis in het gebruik van alcohol. Deze stoornis was volgens de psychiater ook aanwezig tijdens het plegen van de feiten. Desondanks heeft de psychiater geconcludeerd dat de feiten volledig aan verdachte kunnen worden toegerekend. Verdachte wist immers dat alcohol bij hem tot ontremming zou kunnen leiden en hij heeft in het verleden aangetoond dat hij zijn alcoholgebruik onder controle kan houden. Het risico op geweldsrecidive is dan ook afhankelijk van de keuzes die verdachte maakt met betrekking tot het gebruik van alcohol: kiest verdachte ervoor om alcohol te blijven gebruiken, dan is het risico op geweld hoog. Kiest hij ervoor om abstinent te blijven, dan is het risico op geweld laag. De psychiater geeft de rechtbank in overweging om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met onder andere de voorwaarde dat verdachte abstinent blijft van alcohol.
De rechtbank onderschrijft de conclusie van de psychiater ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid en maakt deze conclusie tot de hare.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 24 juli 2025, opgemaakt door [reclasseringswerker] , reclasseringswerker. De reclassering onderschrijft de conclusie van de psychiater dat het alcoholgebruik van verdachte een van de voornaamste risicofactoren is voor recidive. Daarnaast ziet de reclassering het psychosociaal functioneren en de relatie van zijn ex-partner als delictgerelateerde factoren. Inmiddels is verdachte ruim een halfjaar abstinent van alcohol en heeft verdachte weer goed contact met zijn ex-partner en haar vriend. Ook is sprake van stabiliteit op het gebied van huisvesting, werk en financiën. De reclassering schat het risico op recidive (en letsel) op dit moment in als gemiddeld en zij acht voortzetting van het reclasseringstoezicht geïndiceerd om de risico’s verder in te perken. De reclassering adviseert om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling (met mogelijkheid van een kortdurende klinische opname) en een alcoholverbod.
De strafoplegging
De rechtbank stelt voorop dat, gezien de ernst van de gepleegde feiten, een gevangenisstraf op zijn plaats is. De rechtbank ziet in de persoon van verdachte aanleiding om een groot deel van die gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen. Enerzijds om verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst schuldig te maken aan het plegen van strafbare feiten. Anderzijds is het vanuit het oogpunt van preventie van groot belang dat verdachte door middel van een verplicht reclasseringstraject de noodzakelijk geachte hulp en begeleiding krijgt, waarbij de nadruk ligt op het abstinent blijven van alcohol.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat passend en geboden is aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk deel de bijzondere voorwaarden verbinden zoals geadviseerd door de reclassering, te weten een meldplicht, ambulante behandeling (met mogelijkheid van een kortdurende klinische opname) en een alcoholverbod. Gezien het tijdsverloop, zal de rechtbank de proeftijd bepalen op twee jaren.
6.4
De in beslag genomen voorwerpen
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat het in beslag genomen mes verbeurd moet worden verklaard aangezien de feiten met dit voorwerp zijn begaan.

7.De schade van de benadeelden

7.1
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen ter hoogte van € 200,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. Het bedrag wordt geheel gevorderd ter vergoeding van immateriële schade.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij geheel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering. Zij overweegt daartoe als volgt.
Een benadeelde partij heeft volgens artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht op vergoeding van immateriële schade anders dan vermogensschade als de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in de persoon is aangetast. Niet is gesteld of gebleken dat de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen of is aangetast in zijn eer of goede naam. Van aantasting in de persoon op andere wijze is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon 'op andere wijze' sprake is. Van een aantasting in de persoon 'op andere wijze' als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
De benadeelde partij heeft zijn vordering onderbouwd door te stellen dat hij “het een heftige situatie vond”. Verder is de immateriële schade niet onderbouwd, terwijl door of namens verdachte het bestaan en de omvang van de immateriële schade is betwist. De rechtbank is van oordeel dat wegens het ontbreken van een onderbouwing geen geestelijk letsel en dus geen aantasting van de persoon op andere wijze kan worden aangenomen. Bovendien brengen de aard en ernst van de normschending van het bewezenverklaarde handelen in dit geval niet mee dat de daardoor geleden schade zo voor hand ligt, dat een aantasting in de persoon in dit geval kan worden aangenomen. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om de gestelde immateriële schade alsnog nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de benadeelde partij die gelegenheid niet bieden. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
7.2
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een bedrag van
€ 550,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. Het bedrag wordt geheel gevorderd ter vergoeding van immateriële schade.
7.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
7.2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat indien de rechtbank het beroep van verdachte op noodweer(exces) honoreert, de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering.
In het geval de rechtbank aan deze verweren voorbijgaat, heeft de raadsman betoogd dat de vordering in zijn geheel dient te worden afgewezen, aangezien de geleden schade (in ieder geval mede) het gevolg zou zijn geweest van het eigen handelen van de benadeelde partij.
7.2.3
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het onder 4 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft toegebracht aan [slachtoffer 1] .
Onder verwijzing naar het hiervoor onder 7.1 weergegeven juridisch kader overweegt de rechtbank als volgt. De benadeelde partij beroept zich op aantasting in de persoon op andere wijze wegens geestelijk letsel.
In dit geval heeft de benadeelde partij gesteld dat hij kampt met slapeloosheid, stress en fysieke klachten en dat hij sinds de bedreiging niet meer naar zijn werk is geweest. Sinds juni 2024 staat de benadeelde partij onder behandeling bij GGZ [stichting] . Ter onderbouwing heeft de benadeelde partij een verklaring van de praktijkondersteuner van zijn huisarts overgelegd.
Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee naar objectieve maatstaven vastgesteld dat de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank zal, rekening houdend met bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen worden toegekend, de omvang van de immateriële schade naar billijkheid vaststellen.
De rechtbank zal de gevorderde schadevergoeding ter hoogte van € 550,00 toewijzen, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan (22 oktober 2023).
7.2.4
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die is toegebracht.
Als door verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met elf dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 subsidiair
het misdrijf:
poging tot zware mishandeling;
feit 2, feit 3 en feit 4
telkens het misdrijf:
bedreiging met zware mishandeling en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
8 (acht) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
De rechter kan de tenuitvoerlegging ook gelasten indien verdachte gedurende de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende bijzondere voorwaarden niet is nagekomen:
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Tactus Reclassering op het adres Dokter Stolteweg 58 te Zwolle. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan aanwijzingen van de reclassering en werkt mee aan huisbezoeken;
- zich laat zich behandelen door de forensische verslavingspolikliniek JusTact of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter, als de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Bij een terugval in middelengebruik kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor detoxificatie. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal verdachte zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter, als de reclassering dat nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling;
- geen alcohol gebruikt en meewerkt aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren, zolang de reclassering dit nodig acht. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding [slachtoffer 4] (feit 3)
- bepaalt dat de benadeelde partij in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte ieder de eigen kosten dragen;
schadevergoeding [slachtoffer 1] (feit 4)
- wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 550,00, bestaande uit immateriële schade;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij (feit 4) van een bedrag van
€ 550,00 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2023);
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het onder 4 bewezen verklaarde tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 550,00 (zegge: vijfhonderdvijftig euro) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2023 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 11 (elf) dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
de in beslag genomen voorwerpen
- verklaart verbeurd het in beslag genomen voorwerp te weten: het in beslag genomen mes;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.W. Eshuis, voorzitter, mr. G.H. Meijer en
mr. M. Vodegel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Kannegieter, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 4 september 2025.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met zaaksregistratienummer PL0600-2023490321. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het proces-verbaal van de zitting van 21 augustus 2025, voor zover inhoudende, de verklaring van verdachte.
3.De eigen waarneming van de rechtbank van het ter terechtzitting van 21 augustus 2025 getoonde beeldmateriaal (met bestandsnaam [bestandsnaam] ); het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2] van 22 oktober 2023 (pagina 24); het proces-verbaal van aangifte van
4.het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] van 22 oktober 2023 (pagina 24);
5.De eigen waarneming van de rechtbank van het ter terechtzitting van 21 augustus 2025 getoonde beeldmateriaal (met bestandsnaam [bestandsnaam] );
6.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] van 22 oktober 2023 (pagina 24); het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] van 24 oktober 2023 (pagina 30);
7.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] van 25 oktober 2023 (pagina 99).
8.Het proces-verbaal van de zitting van 21 augustus 2025, voor zover inhoudende, de verklaring van verdachte; het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 4] van 22 oktober 2023 (pagina 47).
9.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 1 november 2023 (pagina 43 en 44); het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] van 22 oktober 2023 (pagina 54); het proces-verbaal van verhoor verdachte [slachtoffer 1] van 22 oktober 2023 (pagina 140);
10.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 1 november 2023 (pagina 43 en 44); het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] van 23 oktober 2023 (pagina 66);
11.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [slachtoffer 1] van 22 oktober 2023 (pagina 140).
12.HR 11-02-2020, ECLI:NL:HR:2020:235, r.o. 2.3.