ECLI:NL:RBOVE:2025:5441

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 september 2025
Publicatiedatum
4 september 2025
Zaaknummer
24_4332
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunningverlening terras met nadelige invloed op woon- en leefklimaat en openbare orde

Deze uitspraak betreft een geschil over de vergunningverlening voor een terras aan [bedrijf] B.V. in [gemeente]. Eisers, bewoners van de omgeving, zijn het niet eens met de verleende vergunning en stellen dat deze nadelige gevolgen heeft voor het woon- en leefklimaat en de openbare orde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de burgemeester op goede gronden de vergunning heeft verleend. De eisers hebben verschillende beroepsgronden aangevoerd, waaronder het niet tijdig beslissen op hun bezwaar en het ontbreken van een deugdelijke motivering van de adviezen van de politie en brandweer. De rechtbank heeft geoordeeld dat de burgemeester niet verplicht was om de vergunning te weigeren op basis van de aangevoerde gronden. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eisers verworpen en het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank concludeert dat de vergunningverlening niet in strijd is met de Algemene plaatselijke verordening (APV) en dat de belangen van de vergunninghouder zwaarder wegen dan de bezwaren van de eisers. De uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. Hesseling op 30 juli 2025.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/4332

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit [woonplaats] , eisers

en

de burgemeester van [gemeente] , verweerder.

Als derde partij neemt aan de zaak deel: [bedrijf] B.V., uit [gemeente] .

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over een terrasvergunning die verweerder heeft verleend aan [bedrijf] B.V. aan de [adres 1] te [gemeente] voor het dichtzetten van het looppad met terras en het toevoegen van terrasmeubilair. Eisers zijn het niet eens met de vergunningverlening. Zij voeren daartegen onder meer aan dat verweerder gebruik heeft moeten maken van zijn bevoegdheid om de vergunning te weigeren, omdat er sprake is van een nadelige beïnvloeding van het woon- en leefklimaat en de openbare orde, het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg en het beoogde gebruik niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat verweerder op goede gronden tot vergunningverlening is overgegaan. Eisers krijgen dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten en procesverloop

2.1.
In 2011 heeft verweerder aan [bedrijf] B.V. aan de [adres 1] te [gemeente] (hierna: vergunninghouder) een exploitatie- en alcoholvergunning voor onbepaalde tijd verleend en vervolgens in 2014 een terrasvergunning. Op grond van laatstgenoemde vergunning mocht vergunninghouder het looppad tijdens marktdagen dichtzetten met terras.
2.2.
Tijdens de coronaperiode heeft verweerder bepaald dat horecaondernemingen aan [adres 1] in [gemeente] , waaronder vergunninghouder, hun terras tot 31 mei 2022 mochten uitbreiden naar het looppad. Zo konden zij, ondanks de destijds geldende 1,5 meter afstand tussen de tafels, toch op een zo rendabel mogelijke wijze hun terras exploiteren.
2.3.
Koninklijke Horeca Nederland [gemeente] heeft de gemeente vervolgens verzocht om de uitbreiding van de terrassen permanent te maken in verband met de financiële nood waarin veel ondernemers verkeerden. Het college van burgemeester en wethouders van [gemeente] heeft vervolgens bij besluit van 2 juni 2022 bepaald dat op de gehele [adres 1] de looppaden permanent mogen worden gebruikt als terras op voorwaarde dat de veiligheid niet in het geding komt en panden goed bereikbaar blijven. Dit wordt bij vergunningaanvraag per geval beoordeeld.
2.4.
Naar aanleiding van het hiervoor genoemde beleid heeft ook vergunninghouder op 29 oktober 2023 een vergunning aangevraagd voor de exploitatie op het looppad. De aanvraag betreft tevens een wijziging van terrasmeubilair, namelijk het toevoegen van een bestekkast en vier plantenbakken. Eisers hebben hiertegen een zienswijze ingediend.
2.5.
Ter beoordeling van de aanvraag heeft verweerder onder andere advies gevraagd aan de politie Oost-Nederland en aan de coördinator Welstand en Planadviesraad van de gemeente [gemeente] met betrekking tot het terrasmeubilair. Deze adviezen gaven verweerder geen aanleiding om de vergunning te weigeren. Met het besluit van 15 maart 2024 (het primaire besluit) heeft verweerder aan vergunninghouder de gevraagde terrasvergunning verleend. Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt.
2.6.
In heroverweging naar aanleiding van dit bezwaarschrift heeft verweerder geconstateerd dat de Planadviesraad ruimtelijke kwaliteit (hierna: PAR) ook geraadpleegd had moeten worden. Verweerder heeft de brandweer, de politie, de ambulancedienst en de PAR gevraagd om hem te adviseren over het dichtzetten van het looppad. De politie en de ambulancedienst hebben geen bezwaren geuit en de brandweer heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het dichtzetten van de looppaden als de vluchtroute van minimaal 0,5 meter breed gegarandeerd blijft. Op 24 juni 2024 heeft de PAR advies uitgebracht over het dichtzetten van het looppad op het terras van vergunninghouder. De PAR concludeert dat vanuit het geldende beleid voor het beschermd stadsgezicht het dichtzetten van looppaden niet is toegestaan. De gevelwand aan [adres 1] is namelijk belangrijk voor de beleving van het historische plein in het beschermde stadsgezicht en de zonering van de terrassen in gevelzone en pleinzone met daartussen een looppad draagt bij aan en zorgt ervoor dat het terras geen massief blok vormt voor de gevels van de panden aan [adres 1] .
2.7.
Eisers hebben verweerder bij brief van 26 september 2024 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op hun bezwaar.
2.8.
Ter beoordeling van het bezwaar heeft verweerder advies gevraagd aan de Algemene Bezwaarschriftencommissie van de gemeente [gemeente] (hierna: de commissie). In een schriftelijke reactie op het bezwaar van eisers heeft verweerder aan de commissie laten weten het advies van de PAR niet over te nemen. De commissie heeft op 21 oktober 2024 schriftelijk advies uitgebracht.
2.9.
Met het besluit van 23 oktober 2024 (het bestreden besluit) op het bezwaar van eisers heeft verweerder het advies van de commissie gevolgd en de vergunning in stand gelaten onder aanvulling van de motivering en met een extra voorschrift dat ‘een vluchtweg van minimaal 0,85 meter verplicht is om zo nodig veilig te kunnen vluchten vanuit de horecagelegenheid naar het plein' en onder aanvulling van de tekst ‘reeds eerder vergund terrasmeubilair’ bij de foto's in de samengestelde vergunning die niet de vergunde items (bestekkast en de plantenbakken) betreffen. Het bezwaar van eisers is dan ook ongegrond verklaard.
2.10.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen dit besluit.
2.11.
Met het besluit van 5 december 2024 heeft verweerder aan eisers een dwangsom toegekend van € 1.442,- wegens het niet tijdig beslissen op hun bezwaar.
2.12.
De rechtbank heeft het beroep op 30 juli 2025 op zitting behandeld. Hierbij was [eiser 2] aanwezig en verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M.M. Hutten-Bekemeier.

Beoordeling door de rechtbank

Toetsingskader
3. Op grond van artikel 2:28a van de Algemene plaatselijke verordening [gemeente] (hierna: de APV) is het verboden om zonder vergunning van de burgemeester een openbare plaats te gebruiken voor de exploitatie en inrichting van een terras. Naast de algemene weigeringsgronden uit artikel 1:8 van de APV, staan er specifieke weigeringsgronden in het derde lid van artikel 2:28a van de APV. Zo kan de burgemeester de vergunning onder andere weigeren in het belang van de openbare veiligheid [1] , het woon- en leefklimaat of de openbare orde in de omgeving van het terras [2] , of indien het beoogde gebruik niet voldoet aan redelijke eisen van welstand [3] . Ter invulling van deze bevoegdheid van de burgemeester zijn de Beleidsregels terrassen gemeente [gemeente] 2016 (hierna: de beleidsregels) vastgesteld. Verder geldt het Terrassenplan [gemeente] dat in 2011 is vastgesteld (hierna: het terrassenplan).
De beroepsgronden
4. Eisers voeren meerdere beroepsgronden aan gericht tegen het bestreden besluit. De gronden zijn gericht tegen de gevolgde procedure en de conclusie van verweerder dat de vergunning voor het dichtzetten van het looppad kan worden verleend.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat de beroepsgronden zich alleen richten tegen de vergunningverlening voor het dichtzetten van het looppad en niet tegen het toevoegen van de bestekkast en plantenbakken. Aan de hand van wat eisers in beroep aanvoeren beoordeelt de rechtbank in het vervolg van deze uitspraak of het bestreden besluit in stand kan blijven.
Dwangsom
5. Eisers voeren aan dat verweerder niet tijdig heeft beslist op hun bezwaar, zij hebben verweerder daarom in gebreke gesteld. Bij besluit van 5 december 2024 heeft verweerder erkend dat niet tijdig is beslist op het bezwaar van eisers en aan hen een dwangsom van € 1.442,- toegekend. Nu na het indienen van beroep alsnog een dwangsom is toegekend, dienen volgens eisers de proceskosten in bezwaar en beroep en ook het griffierecht door verweerder te worden vergoed.
6. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
6.1.
Voor de vraag of voor de bezwaarfase een kostenvergoeding moet worden toegekend is op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepalend of het primaire besluit geheel of gedeeltelijk wordt herroepen. Dat is in deze zaak niet gebeurd zodat voor de bezwaarfase naar het oordeel van de rechtbank geen kostenvergoeding hoeft te worden toegekend.
6.2.
Verder volgt uit geen enkele rechtsregel dat het besluit over de dwangsom tegelijk met de beslissing op bezwaar dient te worden genomen. Dat het dwangsombesluit in de onderhavige zaak te laat genomen is, staat vast. De dwangsom wegens het niet tijdig beslissen op bezwaar staat echter los van deze zaak en is daarin geen onderwerp van geschil. Deze zaak gaat alleen over de vraag of verweerder een juist besluit heeft genomen op het bezwaar van eisers tegen de aan vergunninghouder verleende terrasvergunning. Verweerder kan geen dwangsom verbeuren wegens het niet tijdig nemen van het dwangsombesluit. Tegen het uitblijven van zodanig besluit kan beroep worden ingesteld bij de rechter (ECLI:NL:RVS:2014:1290 r.o. 5.1.). Een dergelijk beroep wegens het niet tijdig beslissen hebben eisers niet ingediend. Dit leidt er naar het oordeel van de rechtbank toe dat eisers in de onderhavige procedure geen recht hebben op vergoeding van proceskosten en de kosten van het griffierecht wegens de toekenning van de dwangsom hangende beroep.
6.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Samengevoegde vergunningen
7. Eisers voeren aan dat het besluit tot vergunningverlening niet zorgvuldig is voorbereid omdat niet vermeld staat welke besluiten bij de vergunningverlening worden samengevoegd. In dat besluit staat dat de op 6 juni 2011 verleende alcoholvergunning en exploitatievergunning worden samengevoegd met de gewijzigde terrasvergunning, daarbij wordt verwezen naar bijlage 1 bij het besluit. In deze bijlage worden deze besluiten echter niet samengevoegd.
8. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
8.1.
In het bestreden besluit heeft verweerder hierop gereageerd door aan te geven dat hij werkt met zogenaamde ‘samengestelde vergunningen’ omdat daarmee het overzicht bewaard kan worden bij vele wijzigingen bij de vergunningverlening. Bijlage 1 bij de verleende vergunning bevat een overzicht van de in het verleden apart verleende vergunningen, die worden samengevoegd met de gewijzigde terrasvergunning.
8.2.
De rechtbank is van oordeel dat bijlage 1 van de vergunning weliswaar als bijlage deel uit maakt van dat besluit maar als overzicht van de al eerder verleende vergunningen louter informatief van aard is en ook geen rechtsgevolgen heeft. Anders dan de term ‘samengestelde vergunning’ mogelijk doet vermoeden, ontstaat door het noemen van alle eerder verleende en nog geldige vergunningen ook geen nieuwe, integrale, vergunning. Dat verweerder bij het opstellen van dit overzicht een vergissing heeft gemaakt, raakt de vergunning zoals die in deze zaak aan de rechtbank voor ligt, dan ook niet.
8.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Horen
9. Eisers voeren aan dat zij opnieuw dienden te worden gehoord door de commissie omdat het dossier ten tijde van de hoorzitting op 16 oktober 2024 niet compleet was. Onder andere de vergunning welke in het bestreden besluit wordt samengevoegd met de vergunde wijzigingen ontbrak in het dossier. De commissie heeft het verzoek tot aanhouding van eisers geweigerd. De vergunning is vervolgens op 17 oktober 2024 door verweerder verstrekt aan de commissie, en die heeft de vergunning vervolgens betrokken bij haar advies. Dit is in strijd met het bepaalde in artikel 7:9 van de Awb en het bepaalde in artikel 21, tweede en derde lid, van de Verordening behandeling bezwaarschriften [gemeente] 2015.
10. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
10.1.
De rechtbank stelt vast dat de Verordening behandeling bezwaarschriften [gemeente] 2015 is vervallen per 8 juni 2021 en dat de Verordening van de gemeenteraad van de gemeente [gemeente] houdende regels omtrent de commissie bezwaarschriften 2021 (hierna: de verordening), deze vervangt. In artikel 21, tweede en derde lid, van de verordening staat dat uit nader onderzoek verkregen informatie in afschrift onder andere aan de belanghebbende dient te worden toegezonden en binnen een week na verzending van die informatie kan hij een verzoek om een nieuwe hoorzitting doen. Uit de toelichting op artikel 21 van de verordening blijkt dat deze bepaling voortkomt uit het bepaalde in artikel 7:9 van de Awb.
10.2.
In artikel 7:9 van de Awb staat dat wanneer er na het horen aan het bestuursorgaan feiten of omstandigheden bekend worden die voor de op het bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn, dit aan belanghebbenden wordt meegedeeld en zij in de gelegenheid worden gesteld daarover te worden gehoord.
10.3.
Vaststaat dat verweerder eisers niet heeft gehoord over de samengestelde vergunning van bijlage 1 bij het bestreden besluit. Op verzoek van de commissie heeft verweerder na de hoorzitting dit stuk over de reeds onherroepelijke vergunning voor het plaatsen van parasols op het terras overgelegd. De commissie wilde namelijk graag weten of de stelling van verweerder, dat deze parasols reeds eerder zijn vergund (en dus geen onderdeel zijn van het bestreden besluit), juist was.
10.4.
De rechtbank is, onder verwijzing naar rechtsoverweging 8.2 van deze uitspraak van oordeel dat een eerder verleende vergunning geen stuk betref dat voor de op het bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang is. Er is dan ook geen sprake van strijd met artikel 7:9 van de Awb en het bepaalde in artikel 21, tweede en derde lid, van de verordening.
10.5.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Nadelige beïnvloeding openbare orde en woon-leefklimaat
11. Eisers zijn van mening dat verweerder de vergunning op grond van artikel 2:28a, derde lid, onder b, van de APV had moeten weigeren. De openbare orde en veiligheid wordt door de vergunningverlening namelijk op ontoelaatbare wijze nadelig beïnvloed. Verweerder heeft weliswaar advies gevraagd aan de politie, maar de politie heeft in haar advies geconcludeerd dat de explosie op [datum] op het terras van vergunninghouder geen aanleiding is om een negatief advies af te geven over de terrasvergunning. Dit advies is niet deugdelijk gemotiveerd. Zolang niet duidelijk is wat de achtergrond is van de explosie kan de veiligheid immers niet worden gegarandeerd. Ook het advies van de brandweer is volgens eisers niet deugdelijk. Het belang van een looppad ten behoeve van een snelle toegang van het ene naar het andere pand bij het blussen van een brand is namelijk niet voldoende meegewogen. Het blussen mag niet bemoeilijkt worden door vaste terrasafscheidingen. Ook is er sprake van een negatieve beïnvloeding van het woon- en leefklimaat en de eigendomsrechten van het pand van eisers. Door het dichtzetten van het looppad wordt de passantenstroom naar het pand van eisers aan [adres 2] afgesneden. Zo wordt het pand minder aantrekkelijk voor gebruik en verhuur als winkel. Ook geeft verweerder ten onrechte aan dat de bereikbaarheid van het kernwinkelgebied door het dichtzetten van het looppad niet in het geding is. Voor het goed functioneren van het kernwinkelgebied is een goede looproute ten behoeve van de passantenstroom langs de gevels benodigd. De route over het looppad is de kortste en meest praktische route voor bewoners van de panden [adres 2] , [adres 3] en [adres 4] . In de bezwaarprocedure in de zaak ECLI:NL:RBOVE:2025:3813 heeft verweerder wél gesteld dat het garanderen van de kortste en meest praktische route reden is om het dichtzetten van het looppad elders op [adres 1] te verbieden. Die situatie is vergelijkbaar met onderhavige zaak en het is niet duidelijk waarom verweerder nu een ander standpunt inneemt.
12. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
12.1.
Op grond van artikel 2:28a, derde lid, onder b, van de APV kan de vergunning worden geweigerd door verweerder indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat het woon- en leefklimaat in de omgeving van het terras of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.
12.2.
De rechtbank stelt vast dat in artikel 2:28a, derde lid, van de APV gronden staan beschreven waarop de burgemeester een vergunning
kanweigeren. De burgemeester is hier dus niet toe verplicht en heeft keuzevrijheid. De weigeringsgrond uit artikel 2:28a, derde lid, onder b, van de APV heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet hoeven toepassen omdat niet is gebleken van ontoelaatbare nadelige beïnvloeding van de openbare orde of het woon-en leefklimaat. Verweerder mocht vertrouwen op de adviezen die hij heeft opgevraagd bij de politie, brandweer en ambulance. Deze hulpinstanties hebben vanuit hun eigen expertise naar het dichtzetten van het looppad op het terras van vergunninghouder gekeken en hiertegen geen bezwaren geuit. De politie heeft de explosie in het advies meegewogen en dit is voor hen geen aanleiding geweest om een negatief advies af te geven. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat de bereikbaarheid van het kernwinkelgebied door het dichtzetten van het looppad in geding is. De weg midden over het plein blijft immers gewoon vrij. Dat de route over het looppad langs de gevel de kortste en meest praktische route is vanuit [adres 2] , [adres 3] en [adres 4] maakt dit niet anders. In de bezwaarprocedure in de zaak ECLI:NL:RBOVE:2025:3813 heeft verweerder de vergunning voor het dichtzetten van het looppad niet, zoals eisers stellen, geweigerd omdat de kortste en meest praktische route benodigd was, maar omdat een bovengelegen woning bereikbaar moest blijven voor bewoners. Deze beslissing is daarna overigens vernietigd door deze rechtbank.
12.3.
Er is naar het oordeel van de rechtbank ook geen sprake van een ongeoorloofde schending van het eigendomsrecht uit artikel 1 van het eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden of neergelegd in enig ander wettelijke bepaling of verdrag. Dit wordt verder ook niet onderbouwd door eisers.
12.4.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Schade of belemmering van de weg
13. Eisers voeren aan dat verweerder de vergunning op grond van artikel 2:28a, derde lid, onder c en d, van de APV had moeten weigeren. Het gebruik van de openbare weg wordt namelijk beperkt door het dichtzetten van het looppad en verweerder heeft niet behoorlijk afgewogen of dit is toegestaan. In het bestreden besluit wordt ten onrechte aangegeven dat het dichtzetten van het looppad geen onomkeerbare nadelige gevolgen heeft. Verweerder staat toe dat het terras inclusief looppad wordt afgesloten met vaste terrasschermen welke zijn verankerd met grondpotten. Deze terrasschermen zijn niet eenvoudig te verwijderen.
14. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
14.1.
Op grond van artikel 2:28a, derde lid, onder c en d, van de APV kan de vergunning worden geweigerd door de burgemeester indien: (c) naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg dan wel hinder of gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan; of als (d) dat gebruik een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer, gebruik of onderhoud van de weg.
14.2.
Verweerder heeft de vergunning naar het oordeel van de rechtbank niet hoeven weigeren op grond van artikel 2:28a, derde lid, onder c en/of d, van de APV. Het beoogde gebruik, het dichtzetten van het looppad met terras, brengt namelijk geen directe schade toe aan de weg en vormt ook geen belemmering voor het doelmatig beheer, gebruik of onderhoud van de weg. Het dichtzetten van het looppad heeft hooguit tot gevolg dat gebruikers van het looppad (in sommige gevallen) een stukje moeten omlopen. De rechtbank volgt verweerder verder in zijn standpunt dat het dichtzetten van het looppad feitelijk geen onomkeerbare nadelige gevolgen heeft. Door het weghalen van het terrasmeubilair is namelijk eenvoudig herstel mogelijk. Bovendien zijn de terrasschermen niet standaard verankerd met grondpotten.
14.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Redelijke eisen van welstand
15. Eisers zijn van mening dat verweerder de vergunning op grond van artikel 2:28a, derde lid, onder e, van de APV had moeten weigeren omdat het beoogde gebruik niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Eisers voeren aan dat in het primaire besluit vermeld staat dat de welstandscommissie van de gemeente [gemeente] geen bezwaren heeft tegen het dichtzetten van het looppad, maar de welstandscommissie (die gevormd wordt door de PAR) is helemaal niet gevraagd om een advies uit te brengen. Daarnaast had niet alleen een welstandsadvies maar ook een advies over cultuurhistorische waarden moeten worden ingewonnen. Pas naar aanleiding van het bezwaar van eisers heeft verweerder de PAR om advies gevraagd. Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder vervolgens van het advies van de PAR afwijkt. Dat mag verweerder niet zomaar doen. Het terras van vergunninghouder bevindt zich immers binnen het beschermd stadsgezicht van [gemeente] . Beschermde cultuurhistorische waarden mogen niet worden aangetast en verweerder heeft hierin geen beleidsvrijheid omdat dit wettelijk is vastgelegd in de Monumentenwet. Dit advies is niet alleen een welstandsadvies maar ook een advies over cultuurhistorische waarden. Verweerder kan alleen van het advies van de PAR afwijken indien hij aantoont dat het dichtzetten van het looppad de cultuurhistorische waarden niet aantast, dit heeft de burgmeester niet gedaan. Met het dichtzetten van het looppad wordt het gevelbeeld aangetast, het bestreden besluit maakt daarmee zowel inbreuk op het beschermd stadsgezicht van [gemeente] als op de monumentale waarden van de omliggende rijksmonumenten. In het bestreden besluit stelt verweerder dat het belang van vergunninghouder bij dichtzetten van het looppad zwaarder weegt dan de andere belangen, dit wordt echter niet voldoende onderbouwd. Verweerder stelt dat vergunninghouder door een groter terrasoppervlak meer omzet kan maken, maar feitelijk wordt een looppad evenwijdig aan de gevel ingeruild voor een looppad haaks op de gevel. Het blijft geheel onduidelijk hoeveel terrasoppervlak hiermee wordt gewonnen en met welk percentage de omzet hiermee kan worden verhoogd. Verweerder laat het belang van de vergunninghouder prevaleren en daarmee wordt de vergunninghouder onrechtmatig bevoordeeld. De handelwijze van verweerder is dan ook vooringenomen.
16. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
16.1.
Uit de stukken blijkt dat verweerder op 4 december 2023, voorafgaand aan het primaire besluit, advies heeft gevraagd aan de coördinator Welstand en Planadviesraad over het terrasmeubilair, maar niet over het dichtzetten van het looppad. Verweerder heeft in heroverweging, naar aanleiding van het bezwaar van eisers, geconstateerd dat ook de PAR om advies gevraagd had moeten worden. Vervolgens heeft verweerder alsnog advies gevraagd en op 24 juni 2024 heeft de PAR dit advies uitgebracht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarmee het gebrek in het primaire besluit (omdat geen advies was gevraagd aan de PAR) bij het bestreden besluit hersteld.
16.2.
Op grond van artikel 2:28a, derde lid, onder e, van de APV kan een vergunning worden geweigerd door verweerder indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand, dan wel anderszins afbreuk doet aan de andere publieke functies van de openbare ruimte.
16.3.
Zoals hiervoor in rechtsoverweging 12.2. vastgesteld heeft verweerder beleidsruimte bij toepassing van de weigeringsgronden uit artikel 2:28a, derde lid, van de APV. Daarmee heeft verweerder ruimte om -binnen de beleidsregels en het terrassenplan- van het advies van de PAR af te wijken, zoals hij in dit geval gedaan heeft. Verweerder dient in zo’n geval een gemotiveerde belangenafweging te maken. In het advies van de PAR staat dat de gevelwand van [adres 1] belangrijk is voor de beleving van het historische plein in het beschermde stadsgezicht. De zonering van de terrassen in gevelzone en pleinzone met daartussen een looppad draagt daaraan bij en zorgt ervoor dat het terras geen massief blok vormt voor de gevels van de panden aan [adres 1] . De gevels aan [adres 1] worden door het looppad beter beleefd.
16.4.
Volgens verweerder weegt het belang van de horecaondernemer in dit geval echter zwaarder dan het advies van de PAR. Verweerder vindt het belangrijk om tegemoet te komen aan het verzoek van Koninklijke Horeca Nederland [gemeente] . Daarnaast geven de beleidsregels verweerder expliciet de mogelijkheid om een vergunning te verlenen om het looppad te gebruiken voor terras. Een dergelijke vergunning is ook niet nieuw, op marktdagen (vrijdag en zaterdag) is het dichtzetten van looppaden al lange tijd vergund. Ook zijn de documenten waaraan de PAR toetst volgens verweerder op sommige punten ingehaald door de actualiteit.
16.5.
Anders dan eisers stellen, heeft verweerder ook beleidsvrijheid in de situatie dat cultuurhistorische waarden aan de orde zijn. De rechtbank kan de in dit kader gemaakte belangenafweging door verweerder in grote lijnen volgen en vindt daarin geen aanknopingspunten voor een vooringenomen houding. Verweerder heeft ruimte om een zwaarder gewicht toe te kennen aan het economische belang. Over de grootte van dit economische belang bestaat discussie tussen partijen, maar dat er sprake is van een zeker economisch belang bij het dichtzetten van het looppad met terras, wil de rechtbank wel aannemen. Verder heeft verweerder bij de afweging van belangen kunnen betrekken dat een aantasting van de cultuurhistorische waarde van de gevels in dit beschermd stadsgezicht door de terrassen, niet onomkeerbaar is. De rechtbank is niet duidelijk geworden op grond waarvan verweerder bij het verlenen van de terrasvergunning heeft gehandeld in strijd met de monumentenwetgeving. De Monumentenwet is in 1988 komen te vervallen. Voor zover eisers menen dat er in strijd wordt gehandeld met bepalingen uit de Erfgoedwet en/of de Omgevingswet kunnen zij een verzoek tot handhaving indienen.
16.6.
Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

17. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. Hesseling, rechter, in aanwezigheid van
mr. B.A.G. Bulte, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 1:8, eerste lid, sub b, van de APV.
2.Artikel 2:28a, derde lid, sub b, van de APV.
3.Artikel 2:28a, derde lid, sub e, van de APV.