10.2.De rechtbank heeft besloten de nadere reactie en nadere stukken niet geheel buiten beschouwing te laten. De reden hiervoor is dat de rechtbank het al jarenlang lopende geschil tussen [eiser] en [derde belanghebbende] wil beslechten. Ook heeft de rechtbank laten meewegen dat de nadere reactie veelal een nadere onderbouwing is van reeds ingediende beroepsgronden. Als de rechtbank tot het oordeel komt dat zij een nadere inhoudelijke reactie van de andere partijen ten aanzien van de laatst overgelegde stukken nodig heeft - bijvoorbeeld omdat zij zich op dat punt nog niet hebben kunnen uitlaten - om uitspraak te kunnen doen, dan zal de rechtbank het onderzoek ter zitting heropenen, zo heeft de rechtbank ter zitting aan partijen meegedeeld. Daarvoor bestaat evenwel geen noodzaak.
Voor zover [eiser]/SLB nieuwe beroepsgronden heeft aangevoerd in genoemd stuk laat de rechtbank deze wel buiten beschouwing wegens strijd met de goede procesorde, omdat de andere partijen niet meer adequaat hebben kunnen reageren en er geen reden is gebleken waarom deze gronden niet eerder naar voren konden worden gebracht.
11. De rechtbank toetst de rechtmatigheid van het bestreden besluit en maakt een beoordeling ‘ex tunc’. De rechtbank beoordeelt of het college zich ten tijde van het bestreden besluit van 21 juni 2022 op het standpunt heeft kunnen stellen dat hij heeft kunnen afzien van handhavend optreden. Deze overtreding betreft de strijd met het bestemmingsplan. Het college heeft in dit kader verwezen naar de aanvraag voor een omgevingsvergunning van [derde belanghebbende] van 26 juni 2020, aangepast in januari 2022.
Het college heeft nadien, met het besluit van 16 juli 2024, de door [derde belanghebbende] gevraagde omgevingsvergunning verleend. Omdat dit besluit dateert van (ver) na het bestreden besluit dat in deze uitspraak voorligt, gaat de rechtbank niet in op hetgeen [eiser] tegen die verleende omgevingsvergunning heeft aangevoerd. Die beroepsgronden zal de rechtbank beoordelen bij het, onder andere door [eiser], ingestelde beroep tegen die verleende omgevingsvergunning, geregistreerd onder zaaknummer ZWO 24/3402.
De bevoegdheid van het college om handhavend op te treden
12. Tussen partijen is niet in geschil dat de bedrijfsactiviteiten van [derde belanghebbende] op de locatie, wat betreft de activiteiten met grind, in strijd zijn met het bestemmingsplan omdat op de locatie enkel een zandwinningsbedrijf is toestaan. De rechtbank onderschrijft dit gedeelde standpunt. Het college heeft zich daarom terecht bevoegd geacht om wegens overtreding van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo handhavend op te treden tegen die bedrijfsactiviteiten.
De weigering van het college om de bevoegdheid te gebruiken
13. [eiser] stelt dat ten tijde van het bestreden besluit niet werd voldaan aan de in de rechtspraak geformuleerde eisen om een concreet zicht op legalisatie aan te nemen. Uit die rechtspraak volgt dat het enkele feit dat een aanvraag ter legalisatie is ingediend, onvoldoende is om concreet zicht op legalisatie aan te nemen. Dit is alleen aan de orde als er een ontwerpbesluit tot verlening van de omgevingsvergunning ter inzage ligt waarin het illegale gebruik wordt vergund. Aan deze eisen is niet voldaan.
Verder heeft [eiser] in dit kader, samengevat weergegeven, aangevoerd dat [derde belanghebbende] (ten tijde van het bestreden besluit) niet beschikte over de benodigde Wnb-vergunning. Hierdoor voldoet deze (enkel aangevraagde) omgevingsvergunning, wat betreft het aspect natuur en ook overigens, niet aan de eis dat sprake moet zijn van een goede ruimtelijke ordening. Deze (nog te verlenen) omgevingsvergunning zal de eindstreep niet halen en legaliseert de overtreding dus niet. Van belang is, volgens [eiser], voorts dat sprake is van een ‘grote lawaaimaker’, gelet op de te realiseren productiecapaciteit van meer dan 100.000 ton per jaar.