In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 24 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een zand- en grindbedrijf, en het college van gedeputeerde staten van Overijssel, verweerder. Eiseres had een vergunning aangevraagd op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) voor het in werking hebben van haar bedrijf, maar deze aanvraag werd door verweerder geweigerd. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had geconcludeerd dat eiseres onvoldoende had aangetoond te beschikken over bestaande stikstofrechten op de referentiedatum van 10 juni 1994. Dit betekende dat niet kon worden uitgesloten dat de aangevraagde bedrijfsactiviteiten significante gevolgen zouden hebben voor het nabijgelegen Natura 2000-gebied Engbertsdijksvenen.
De rechtbank behandelde het beroep van eiseres, die stelde dat zij op basis van eerdere vergunningen van haar rechtsvoorganger, [bedrijf], recht had op bestaande stikstofrechten. Eiseres voerde aan dat de aangevraagde situatie geen toename van stikstofdepositie met zich meebracht, en dat zij daarom geen Wnb-vergunning nodig had. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres niet had aangetoond wat de omvang van haar stikstofrechten was en dat de situatie waarvoor in het verleden vergunningen waren verleend niet duidelijk was. De rechtbank concludeerde dat de aanvraag van eiseres terecht was afgewezen en verklaarde het beroep ongegrond.
De uitspraak benadrukt het belang van het aantonen van bestaande stikstofrechten in het kader van de Wet natuurbescherming en de noodzaak van een passende beoordeling bij significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden. De rechtbank wees erop dat het aan eiseres was om de benodigde gegevens te verstrekken, en dat verweerder niet onzorgvuldig had gehandeld door geen aanvullend onderzoek te doen naar de bestaande rechten van eiseres.