ECLI:NL:RBOVE:2025:5528

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
10 september 2025
Publicatiedatum
11 september 2025
Zaaknummer
C/08/282805 / HA ZA 22-224
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming arbeidsdeskundige in civiele procedure met betrekking tot functionele mogelijkheden en schadevergoeding

In deze civiele procedure, aangespannen door [eiser 1] Q.Q., h.o.d.n. MR beschermingsbewind, als bewindvoerder van de heer [eiser 2], tegen [gedaagde], heeft de Rechtbank Overijssel op 10 september 2025 een vonnis gewezen. De zaak betreft de benoeming van een arbeidsdeskundige om de huidige functionele mogelijkheden van [eiser 2] te onderzoeken, na eerdere rapportages die zijn opgesteld door verschillende deskundigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er behoefte is aan een nieuw onderzoek, omdat de eerdere FML's (Functie Mogelijkheden Lijsten) uit 2020 en 2021 niet meer als uitgangspunt kunnen dienen. De rechtbank heeft de deskundige B. Pelgröm benoemd, die zal onderzoeken of [eiser 2] arbeidsgeschikt is en welke functies eventueel voor hem beschikbaar zijn. De rechtbank heeft ook een voorschot van € 11.389,49 vastgesteld voor het onderzoek, met de mogelijkheid voor partijen om bezwaar te maken. De zaak is aangehouden voor verdere beslissingen en zal op 18 maart 2026 opnieuw op de rol komen. De rechtbank heeft in eerdere tussenvonnissen al een percentage eigen schuld vastgesteld en de aansprakelijkheid besproken, maar de definitieve beslissing over schadeposten is aangehouden tot het deskundigenonderzoek is afgerond.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/282805 / HA ZA 22-224
Vonnis van 10 september 2025
in de zaak van
[eiser 1] Q.Q., h.o.d.n. MR beschermingsbewind, in haar hoedanigheid van bewindvoerder van de heer [eiser 2] (hierna te noemen [eiser 2]),
te [woonplaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser 1] q.q.,
advocaat: mr. E.W. Bosch,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 2],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
advocaat: mr. R.A. Korver.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 15 november 2023
- de geneeskundige rapportage van de deskundige van 1 december 2024
- de conclusie na deskundigenbericht van [eiser 2]
- de conclusie na deskundigenbericht van [gedaagde].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij tussenvonnis van 12 juli 2023 is de aansprakelijkheid en een percentage eigen schuld vastgesteld en zijn diverse schadeposten besproken. Een aantal van die schadeposten is al toewijsbaar geacht. Ten aanzien van de toekomstige schade is aangenomen dat er sprake is van een medische eindsituatie. De beslissing over de schadeposten verlies aan verdienvermogen, pensioenschade en het verlies huurtoeslag zijn aangehouden. Om het verlies aan verdienvermogen te bepalen is naar het oordeel van de rechtbank recente informatie nodig omtrent de huidige beperkingen en functionele mogelijkheden van [eiser 2]. De rechtbank overweegt daarbij: “
Indien zal blijken dat er meer functionele mogelijkheden kunnen worden vastgesteld dan in eerder opgestelde FML-en is gerapporteerd, zal vervolgens een arbeidsdeskundige moeten beoordelen tot welke arbeidsmogelijkheden dat leidt.”
2.2.
Bij tussenvonnis van 15 november 2023 is verzekeringsarts G. Koster tot deskundige benoemd. Aan hem zijn vragen voorgelegd om meer inzicht te verkrijgen in de huidige functionele beperkingen van [eiser 2]. De deskundige heeft de door de rechtbank gestelde vragen beantwoord en een Functie Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld.
Partijen hebben op dit rapport gereageerd.
2.3.
[eiser 2] heeft aangevoerd dat het rapport duidelijk en coherent is. De vragen die zijn medisch adviseur nog had zijn door de deskundige beantwoord. Zijn conclusie is dat dat het rapport in deze zaak kan worden gebruikt. [gedaagde] heeft evenmin concrete bezwaren tegen het rapport geuit. Dat leidt ertoe dat de rechtbank bij de verdere beoordeling van het geschil dit rapport tot uitgangspunt zal nemen.
2.4.
Partijen verschillen van mening over de vraag of de schade nu kan worden begroot of dat er eerst nog een arbeidsdeskundige moet worden benoemd.
Inhoud van de geneeskundige rapportage
2.5.
In het rapport is onder meer het volgende opgenomen:
Beschouwing:(…) Hoewel hij aanvankelijk rolstoel gebonden was, heeft betrokkene fysiek een goed herstel doorgemaakt, waarbij nog wel sprake is van enige zwakte van de rechter arm en hand. Er is echter sprake van ernstige fatische stoornissen, waarbij gesproken kan worden, gelet op de verstreken tijd, van een medische eindsituatie. Er is met name sprake van motorische afasie, waarbij er een vrijwel totaal onvermogen tot spreken is (…)Er is derhalve naar mijn oordeel sprake van een ernstige en vrijwel totale gemengde afasie, hetgeen grote gevolgen heeft voor het dagelijkse leven, en werk.
Door de afasie is ook het schrijven gestoord. Niet alleen vanwege coördinatiestoornissen in het gebruik van de rechter arm, maar ook omdat adequaat taalbegrip ontbreekt.In het kader van werk is begrip van gesproken en geschreven taal onontbeerlijk om nieuwe vaardigheden aan te leren; in het geval van betrokkenen lijkt dat onmogelijk. In het kader van sociale interactie is begrip van gesproken taal essentieel, evenals de mogelijkheid om zichzelf uit te drukken. Ook hier is sprake van ernstige stoornissen. (…)
2.6.
Onderdeel van het rapport is een FML van 1 december 2024, opgesteld door de deskundige. Daaruit volgt dat [eiser 2] beperkingen heeft in de rubrieken:
- I. Persoonlijk functioneren (verdelen van aandacht sterk beperkt, herinneren, inzicht in eigen kunnen, zelfstandig handelen, handelingstempo beperkt),
- II. Sociaal functioneren (o.a. spreken, schrijven, lezen, omgaan met conflicten, samenwerken),
- III. Aanpassen aan fysieke omgevingseisen (geluidsbelasting),
- IV. Dynamische handelingen (rechts: o.a. hand en vingergebruik, werken met toetsenbord)
- VI. Werktijden (gemiddeld 4 uren per dag en 20 uren per week) Bij deze rubriek merkt de deskundige onder “specifieke beperkingen ten aanzien van werktijden” op:
Door de uitgebreide communicatieve beperkingen die betrokkene ervaart is een zeer geleidelijke opstart, indien sprake is van werk, noodzakelijk in een omgeving die voldoende begrip heeft van de beperkingen, voldoende tijd aanwezig is om betrokkenen te begeleiden en voldoende rustig is. De ingeschatte 4 uur inzetbaarheid is een inschatting na een hele geleidelijke en voorzichtige opbouw, met voldoende recuperatietijd. Het is zeer de vraag of deze situatie te realiseren is in de vorm van loonvormende arbeid.Ten aanzien van statische houdingen (V) heeft de deskundige geen beperkingen vastgesteld.
Arbeidsdeskundig onderzoek noodzakelijk?
2.7.
[eiser 2] heeft bij akte betoogd dat uit dit rapport niet blijkt van meer functionele mogelijkheden dan in de eerder opgestelde FML van verzekeringsarts Crombach uit 2020 en de FML van UWV-arts Raddjoe uit 2021. Per saldo zijn juist ernstigere beperkingen en minder functionele mogelijkheden vastgesteld. Naar de mening van [eiser 2] betekent dit dat een nader arbeidsdeskundige achterwege kan blijven.
[gedaagde] heeft het standpunt ingenomen dat het totaalbeeld nog steeds ernstig is, maar ook dat sprake is van minder beperkingen dan eerder in 2020 is gerapporteerd. Hij verwijst daarbij naar vasthouden van de aandacht, zien, aanpassen aan temperatuur, tocht en huidcontact, buigen, tastzin, statische houdingen en werktijden. [gedaagde] refereert zich ten aanzien van de vraag of er een arbeidsdeskundige benoemd moet worden aan het oordeel van de rechtbank.
2.8.
De rechtbank overweegt als volgt. In 2020 is door verzekeringsarts Crombach een FML opgesteld. Deze wijkt op onderdelen af van de FML van de deskundige. Met [gedaagde] stelt de rechtbank vast dat de verzekeringsarts [eiser 2] destijds op onderdelen meer beperkt achtte dan de deskundige in 2024. Dat betreft vasthouden van de aandacht (I), zien (II), aanpassen aan temperatuur, tocht en huidcontact (III), buigen, tastzin (IV), statische houdingen (V) en werktijden (VI). Ten aanzien van dat laatste aspect werd in 2020 gerapporteerd dat [eiser 2] niet meer dan 10 uur per week en 2 uur op een dag kan werken. Uit de FML opgesteld door de UWV-arts in april 2021 volgt een vergelijkbaar beeld met betrekking tot de (mate van) beperkingen. Daarnaast is in die FML het aantal uren dat [eiser 2] kan werken op ongeveer 10 uur per week en 4 uur per dag gesteld.
In het deskundigenbericht dat in december 2024 is opgemaakt en nu ter beoordeling voorligt wordt ingeschat dat [eiser 2] ongeveer 20 uren in de week en 4 uren per dag aangepast kan werken.
2.9.
Hoewel uit het huidige rapport blijkt dat nog steeds sprake is van een groot aantal relevante beperkingen en de deskundige [eiser 2] op bepaalde onderdelen ook (iets) meer beperkt acht dan de verzekeringsarts in 2020 (zoals het frequent reiken tijdens het werk), kan de rechtbank op grond van het voorgaande niet vaststellen dat de functionele mogelijkheden in het geheel niet zijn toegenomen ten opzichte van de onderzoeken in 2020 en 2021. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat uit de meest recente FML voortvloeit dat [eiser 2] in staat moet worden geacht 20 uren per week te werken en niet 10 uren zoals in 2020 en 2021. Dat heeft het gevolg dat de arbeidsdeskundige onderzoeken die in 2020 en 2021 zijn verricht niet zonder meer tot uitgangspunt kunnen worden genomen en dat er aanleiding bestaat een nieuw onderzoek door een arbeidsdeskundige te laten plaatsvinden. De rechtbank zal daarom een arbeidsdeskundige benoemen om de huidige arbeidsmogelijkheden te onderzoeken.
2.10.
Partijen hebben zich al uitgelaten over de persoon van de arbeidsdeskundige en de vragen die kunnen worden gesteld. [eiser 2] heeft een voorstel gedaan met betrekking tot de persoon van de arbeidsdeskundige en de vragen die aan deze deskundige gesteld kunnen worden. [gedaagde] verzoekt de rechtbank zelf een arbeidsdeskundige aan te wijzen. Daarbij heeft hij aangegeven zich te kunnen vinden in de door mr. Bosch voorgestelde vraagstelling.
2.11.
De rechtbank zal de onder de beslissing vermelde deskundige benoemen.
2.12.
De deskundige heeft het voorschot begroot op een bedrag van € 11.389,49, inclusief 6% kantoorkosten en 21% btw. De rechtbank zal het voorschot vaststellen op dit bedrag, tenzij (één van) partijen binnen twee weken na dit vonnis schriftelijk bij de rechtbank bezwaar maken (maakt) tegen deze begroting. Indien tijdig bezwaar wordt gemaakt, zal het voorschot worden vastgesteld bij afzonderlijke rechterlijke beslissing.
2.13.
Partijen procederen beiden op basis van een toevoeging. In het vonnis van 15 november 2023 zijn partijen per abuis opgedragen het voorschot te voldoen in de verhouding 60% en 40%. Gelet op artikel 187 Rv behoort dit bedrag echter in debet te worden gesteld. Dat betekent dat de griffier dit bedrag voorschiet. Deze werkwijze zal ten aanzien van dit deskundigenonderzoek worden gevolgd.
2.14.
Aan de deskundige zullen de volgende vragen worden gesteld:
1. Acht u [eiser 2] op basis van de door bedrijfsarts Koster vastgestelde beperkingen in enigerlei mate arbeidsgeschikt voor de werkzaamheden die hij voorafgaand aan de aansprakelijkheid scheppende gebeurtenis verrichte? Zo ja waarom? Wat zou dan zijn verdiencapaciteit zijn? Zo niet, waarom niet?
2. Mocht [eiser 2] niet arbeidsgeschikt zijn voor de werkzaamheden die hij voorafgaand aan de aansprakelijkheid scheppende gebeurtenis verrichte, zijn er dan andere functies te duiden waarin [eiser 2] enig resterende verdiencapaciteit te gelde kan maken? Zo ja, welke functies zijn dit? Wat zou [eiser 2] in deze functie kunnen verdienen? Zo niet, waarom niet?
3. Hebt u verder op arbeidsdeskundig terrein nog op- of aanmerkingen die u van belang acht voor de beoordeling van de vordering van [eiser 2]?
Bindende eindbeslissing
2.15.
In het tussenvonnis van 12 juli 2023 is ten aanzien van het eigenschuldverweer geoordeeld dat de causaliteitsmaatstaf leidt tot een 50/50 verdeling. Door toepassing van de billijkheidcorrectie is de eigen schuld op 40% vastgesteld.
2.16.
In zijn akte heeft [eiser 2] de rechtbank verzocht om terug te komen op haar oordeel over de billijkheidscorrectie, in die zin dat de billijkheidscorrectie in zijn voordeel wordt opgehoogd tot 25%, hetgeen zou leiden tot een percentage eigen schuld van 25%. Hij heeft aangevoerd dat het de rechtbank vrij staat om terug te komen op de 10% billijkheidscorrectie omdat uit het deskundigenrapport volgt dat de beperkingen ernstiger zijn dan eerder aangenomen.
2.17.
De rechtbank zal het verzoek om terug te komen op deze bindende eindbeslissing afwijzen en overweegt daartoe als volgt.
2.18.
Een rechter, die in een tussenuitspraak een of meer geschilpunten uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft beslist, is hieraan, in beginsel, in het verdere verloop van het geding gebonden (zie het arrest van de Hoge Raad van 4 mei 1984, ECLI:NL:HR:1984:AG4805). De eisen van een goede procesorde brengen echter mee dat de rechter aan wie is gebleken dat een eerdere door hem gegeven eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, om daarmee te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen (zie het arrest van de Hoge Raad van 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2800). Een bindende eindbeslissing berust onder meer op een onjuiste feitelijke grondslag indien de rechter, na een dergelijke heroverweging, inziet dat zijn uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven oordeel was gebaseerd op een onhoudbare feitelijke lezing van een of meer gedingstukken, die zou leiden tot een einduitspraak waarvan de rechter overtuigd is dat die ondeugdelijk zou zijn. De rechter dient - ook - in een dergelijk geval te motiveren waarom het terugkomen van de eerder gegeven bindende eindbeslissing in dit opzicht geboden is (zie het arrest van de Hoge Raad van 26 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN8521).
2.19.
Naar het oordeel van de rechtbank is in deze zaak geen sprake van een feitelijke of juridisch misslag. Het strafvonnis waarnaar [eiser 2] verwijst was ten tijde van het tussenvonnis bekend en is door de rechtbank ook betrokken bij de beoordeling van het eigenschuldverweer en de billijkheidscorrectie. Verder wijkt het deskundigenbericht niet dusdanig af van de eerder al bekende medische informatie dat dit aanleiding zou geven voor een heroverweging. De rechtbank blijft bij haar eerder gegeven oordeel.
2.20.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
beveelt een onderzoek door een deskundige voor de beantwoording van de volgende vragen:
1. Acht u [eiser 2] op basis van de door bedrijfsarts Koster vastgestelde beperkingen in enigerlei mate arbeidsgeschikt voor de werkzaamheden die hij voorafgaand aan de aansprakelijkheid scheppende gebeurtenis verrichte? Zo ja waarom? Wat zou dan zijn verdiencapaciteit zijn? Zo niet, waarom niet?
2. Mocht [eiser 2] niet arbeidsgeschikt zijn voor de werkzaamheden die hij voorafgaand aan de aansprakelijkheidscheppende gebeurtenis verrichte, zijn er dan andere functies te duiden waarin [eiser 2] enig resterende verdiencapaciteit te gelde kan maken? Zo ja, welke functies zijn dit? Wat zou [eiser 2] in deze functie kunnen verdienen? Zo niet, waarom niet?
3. Hebt u verder op arbeidsdeskundig terrein nog op- of aanmerkingen die u van belang acht voor de beoordeling van de vordering van [eiser 2]?
3.2.
benoemt tot deskundige:
mevrouw B. Pelgröm,als geregistreerd arbeidsdeskundige verbonden aan KWINK Arbeidsdeskundigen in letselzaken
correspondentieadres: [adres],
telefoon: [telefoonnummer]
e-mail: [e-mailadres 1] / [e-mailadres 2]
het voorschot
3.3.
bepaalt dat:
- partijen desgewenst
binnen twee wekenna dit vonnis schriftelijk gemotiveerd bezwaar kunnen maken tegen de begroting;
- indien niet of niet uiterlijk binnen twee weken bezwaar wordt gemaakt het voorschot nu voor alsdan wordt vastgesteld op het bedrag van € 11.389,49, inclusief 6% kantoorkosten en 21% btw,
- indien wel tijdig bezwaar wordt gemaakt het voorschot zal worden vastgesteld bij afzonderlijke beslissing,
3.4.
verstaat dat aan [eiser 2] en [gedaagde] geen voorschot wordt opgelegd nu aan deze partijen een toevoeging krachtens de Wet op de rechtsbijstand is verleend.
het onderzoek
3.5.
bepaalt dat de bewindvoerder het procesdossier in afschrift aan de deskundige moet toesturen,
3.6.
bepaalt dat de deskundige het onderzoek zelfstandig zal instellen op de door de deskundige in overleg met partijen te bepalen tijd en plaats,
3.7.
wijst de deskundige erop dat:
- de deskundige voor aanvang van het onderzoek kennis moet nemen van de Gedragscode voor gerechtelijk deskundigen in civielrechtelijke en bestuursrechtelijke zaken én van de Leidraad deskundigen in civiele zaken (beide te raadplegen op www.rechtspraak.nl),
- de deskundige het onderzoek pas begint na het bericht van de griffier omtrent betaling van het voorschot,
- de deskundige het onderzoek onmiddellijk staakt en contact opneemt met de griffier, als tijdens de uitvoering van de werkzaamheden het voorschot niet toereikend blijkt te zijn,
- de deskundige bij het onderzoek de partijen in de gelegenheid moet stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat de deskundige in het schriftelijk bericht vermeldt of aan dit voorschrift is voldaan, onder vermelding van de eventueel gemaakte opmerkingen en/of gedane verzoeken,
3.8.
bepaalt dat partijen nadere inlichtingen en gegevens aan de deskundige moeten verstrekken als de deskundige daarom vraagt, de deskundige toegang moeten verschaffen tot voor het onderzoek noodzakelijke plaatsen, en de deskundige ook voor het overige gelegenheid moeten geven om het onderzoek te verrichten,
het schriftelijk rapport
3.9.
draagt de deskundige op om uiterlijk
6 maandenna deze beslissing een schriftelijk en ondertekend rapport in drievoud ter griffie van de rechtbank in te leveren, met een gespecificeerde declaratie,
3.10.
wijst de deskundige erop dat:
- uit het schriftelijk rapport moet blijken op welke stukken het oordeel van de deskundige is gebaseerd,
3.11.
bepaalt dat partijen bij de deskundige geen gelegenheid hebben om op elkaars opmerkingen en verzoeken naar aanleiding van het concept-rapport te reageren,
overige bepalingen
3.12.
bepaalt dat de zaak op de rol zal komen van
woensdag 18 maart 2026,
3.13.
draagt de griffier op om de zaak op een eerdere rol te plaatsen:
- als het voorschot niet binnen de daarvoor bepaalde (eventueel verlengde) termijn is ontvangen: voor akte uitlating voortprocederen van beide partijen op een termijn van twee weken of
- na ontvangst ter griffie van het rapport: voor conclusie na deskundigenbericht van [eiser 2] op een termijn van vier weken,
3.14.
verwijst voor het overige naar de beslissingen in het tussenvonnis in deze zaak van 15 november 2023,
3.15.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.N. Bartels, mr. D.N.R. Wegerif en mr. H.J. Berends en in het openbaar uitgesproken op 10 september 2025.