ECLI:NL:RBOVE:2025:5801

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 september 2025
Publicatiedatum
30 september 2025
Zaaknummer
ak_25_2499
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening omgevingsvergunning tijdelijke opvanglocatie asielzoekers

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel, gedateerd 30 september 2025, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Het verzoek betreft de omgevingsvergunning die op 15 juli 2025 is verleend voor het realiseren van een tijdelijke opvanglocatie voor asielzoekers aan de [locatie]. Verzoekers, bestaande uit verschillende B.V.'s en particulieren uit Dalfsen, zijn het niet eens met deze vergunning en hebben om een voorlopige voorziening gevraagd. De voorzieningenrechter weegt de belangen van het college van burgemeester en wethouders van Dalfsen en het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (COA) tegen die van de verzoekers. Hij concludeert dat de belangen van het college en het COA zwaarder wegen, omdat er geen evidente onrechtmatigheid van het bestreden besluit is aangetoond. De voorzieningenrechter benadrukt dat zijn oordeel voorlopig is en niet bindend voor een eventuele bodemprocedure. De uitspraak is gedaan in het kader van bestuursrecht en omgevingsrecht, waarbij de voorzieningenrechter de argumenten van verzoekers tegen de vergunning beoordeelt, maar uiteindelijk tot de conclusie komt dat de vergunning kan worden gehandhaafd. De uitspraak heeft geen mogelijkheid tot hoger beroep of verzet.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 25/2499

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker 1] B.V., [verzoeker 2] B.V., [verzoeker 3], [verzoeker 4] en [verzoeker 5], uit Dalfsen, verzoekers
(gemachtigde: mr. J.T. Fuller en mr. J.C. Vijfhuizen),
en

het college van burgemeester en wethouders van Dalfsen

(gemachtigde: mr. J.H. Meijer).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (COA) uit Rijswijk (de vergunninghouder)
(gemachtigde: mr. U. Franssen).

Samenvatting

1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over de door het college verleende omgevingsvergunning van 15 juli 2025 voor het realiseren van een tijdelijke opvanglocatie aan de [locatie]. Verzoekers zijn het hier niet mee eens. Zij verzoeken daarom om een voorlopige voorziening en voeren daartoe een aantal gronden aan. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of hij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Deze vraag beantwoordt hij aan de hand van de gronden van verzoekers.
2. De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek af. De belangen van het college en het COA om de opvanglocatie in gebruik te nemen voordat er op het bezwaar van verzoekers is beslist, wegen zwaarder dan de belangen van verzoekers om de omgevingsvergunning te schorsen en ingebruikname van de opvanglocatie te voorkomen. Er is daarbij geen sprake van een evidente onrechtmatigheid van het bestreden besluit. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Procesverloop

3. Van [verzoeker 1] B.V. is gevestigd aan de [adres 1]. [verzoeker 2] B.V. is gevestigd aan de [adres 2]. [verzoeker 3] woont aan de [adres 3] en [verzoeker 4] en [verzoeker 5] wonen aan de [adres 4].
4. Het COA heeft op 9 april 2025 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het realiseren van een tijdelijke opvanglocatie aan de [locatie] (op de percelen kadastraal bekend [locatie] (gedeeltelijk), naast [adres 3] en tegenover [adres 4]. De aanvraag ziet op de activiteiten ‘bouwen’ en het ‘buitenplans afwijken van regels van het tijdelijke deel van omgevingsplan’ (BOPA) als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid aanhef en onder a, en tweede lid, aanhef en onder a van de Omgevingswet.
5. De tijdelijke opvanglocatie is bedoeld voor de huisvesting van 190 personen in zes woonunits van twee bouwlagen. Verder worden op het terrein een onderwijsgebouw en een kantoorgebouw geplaatst en ook speelvoorzieningen, lantaarnpalen en picknicktafels. Om voorzieningen voor de bewoners van de opvang bereikbaar te maken wordt een brug over een sloot gerealiseerd ten behoeve van de aanleg van een voet-/fietspad richting de Vossersteeg/Polhaarweg. Verder wordt riolering aangelegd. De opvang is beoogd voor een periode van maximaal 10 jaar.
6. Op 15 mei 2025 heeft het college besloten een gedoogbeslissing af te geven om, vooruitlopend op de verwachte vergunningverlening, voor de tijdelijke opvanglocatie de inrichting van het terrein en het realiseren van bouwwerken mogelijk te maken.
7. Een deel van verzoekers heeft gezamenlijk op 16 mei 2025 een verzoek om handhaving ingediend bij het college ten aanzien van alle activiteiten ter realisering van een tijdelijke opvanglocatie waarvoor een vergunning is aangevraagd maar nog niet is verleend.
8. Het college heeft bij besluit van 22 mei 2025 het verzoek om handhaving afgewezen omdat er sprake was van concreet zicht op legalisering. Verzoekers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.
9. De voorzieningenrechter heeft in de uitspraak van 26 juni 2025 [1] het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen omdat er sprake was van concreet zicht op legalisatie en het college dus mocht afzien van handhavend optreden.
10. Met het bestreden besluit van 15 juli 2025 heeft het college de op 9 april 2025 aangevraagde tijdelijke omgevingsvergunning verleend tot en met 16 juli 2035. In de omgevingsvergunning zijn de volgende activiteiten vergund: bouwactiviteit (omgevingsplan), bouwactiviteit (technisch), het verrichten van een werk en afwijken van regels in het omgevingsplan. Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
11. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 25 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekers, verschenen bij [verzoeker 3] en [verzoeker 5], de gemachtigden van verzoekers, de gemachtigde van het college, [naam 1] en de gemachtigde van de vergunninghouder, vergezeld door [naam 2].

Beoordeling door de voorzieningenrechter

12. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
13. De voorzieningenrechter geeft daarvoor een voorlopige oordeel over de rechtmatigheid van het besluit en daarmee van de kans van slagen van het bezwaarschrift, en hij weegt de belangen van verzoekers, het college en het COA bij een schorsing. Daarbij geldt dat hoe zekerder de voorzieningenrechter is over de rechtmatigheid van het besluit, hoe minder ruimte er is om gewicht toe te kennen aan de belangen van verzoekers bij het schorsen daarvan. De beoordeling door de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een eventuele beroepsprocedure niet. Daarbij is van belang dat de eventueel te treffen voorlopige voorziening niet verder kan strekken dan totdat op het bezwaar een beslissing is genomen.
Het spoedeisend belang
14. Voor de vraag of er sprake is van een spoedeisend belang, is mede relevant of de gevolgen van het besluit omkeerbaar zijn. Strikt genomen is het in gebruik nemen van de opvanglocatie omkeerbaar, omdat de asielzoekers later naar een andere locatie kunnen worden overgebracht, maar gelet op de ingrijpendheid van een dergelijke onderneming is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoekers een spoedeisend belang hebben bij een beoordeling door de voorzieningenrechter. Het college heeft het spoedeisende belang ook niet als zodanig betwist.
De beoordeling
15. De voorzieningenrechter oordeelt dat de belangen van het COA en het college om de opvanglocatie in gebruik te kunnen nemen zwaarder wegen dan de belangen van verzoekers om ingebruikname te voorkomen. COA en het college hebben overtuigend onderbouwd dat er een groot belang bestaat bij het volgens de planning laten doorgaan van de bewoning van de locatie en dat daarmee niet moet worden gewacht totdat op de bezwaren van verzoekers is beslist. Aan de zijde van verzoekers zijn er geen grote belangen die een toewijzing van een voorlopige voorziening tot er op het bezwaar is beslist rechtvaardigen. Daarbij is relevant dat verzoekers gedurende de bezwaarfase niet in hun bedrijfsmogelijkheden worden beperkt en ook dat het deels gaat om een toekomstig en onzeker gebruik van het perceel dat direct grenst aan het perceel van de locatie. Daarbij is van belang dat strikt genomen geen sprake is van een besluit met onomkeerbare gevolgen.
16. Wat door verzoekers in bezwaar en ter zitting is aangevoerd leidt niet tot de conclusie dat de op 15 juli 2025 verleende omgevingsvergunning (evident) onrechtmatig is. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening daarom af. Hiertoe overweegt hij als volgt.
17. Verzoekers voeren in bezwaar een viertal gronden aan. Ter zitting hebben verzoekers de gronden op punten aangevuld. Allereerst voeren zij aan dat het college bij de toetsing van de aanvraag om een omgevingsvergunning uit is gegaan van het verkeerde bestemmingsplan (Chw bestemmingsplan Buitengebied 9e verzamelplan Buitengebied Dalfsen), omdat de omgevingsvergunning op 15 juli 2025 is verleend en dit plan pas op 31 juli 2025 in werking is getreden. Ten tweede stellen verzoekers zich op het standpunt dat er bij het verlenen van de omgevingsvergunning ten onrechte geen locatiespecifiek onderzoek is uitgevoerd omdat het opvangcentrum binnen de minimale afstand van 50 meter is gelegen die tussen een agrarisch perceel en gevoelige functies wordt gehanteerd in verband met de zogenaamde ‘spuitzone’ voor gewasbeschermingsmiddelen. Ten derde voeren verzoekers aan dat [verzoeker 2] B.V. en [bedrijf] (houtbewerkingsbedrijf) in hun bedrijfseconomische belangen worden geraakt omdat er sprake zal zijn van een overschrijding van de geluidsnormen. Het college heeft dit aspect (geluid) onvoldoende gemotiveerd in de onderbouwing van de evenwichtige toedeling van functies aan locaties (etfal). Tot slot stellen verzoekers zich op het standpunt dat de etfal onvoldoende is onderbouwd omdat er onvoldoende rekening is gehouden met de ‘Visie en aanpak structurele opvang asielzoekers’.
18. Het college heeft erkend dat aan het verkeerde bestemmingsplan is getoetst. Onbetwist is echter dat toetsing aan het correcte bestemmingsplan (Chw bestemmingsplan Buitengebied 8e verzamelplan Buitengebied Dalfsen) niet zou hebben geleid tot een andersluidende conclusie, omdat de relevante bepalingen voor het plangebied nagenoeg gelijk zijn. Dit is bovendien in de bezwaarfase te herstellen.
19. Het college verwijst ten aanzien van de spuitzone gewasbeschermingsmiddelen naar de goede onderbouwing van de fysieke leefomgeving (goflo), behorende bij de verleende omgevingsvergunning. Gelet op wat door verzoekers is aangevoerd en nu er geen locatiespecifiek onderzoek is uitgevoerd, is de voorzieningenrechter voorlopig van oordeel dat de omgevingsvergunning op dit punt beter gemotiveerd moet worden. Gelet op alle wel beschikbare informatie zal het college naar verwachting de motivering in bezwaar voldoende kunnen aanvullen.
20. Wat betreft de derde bezwaargrond (geluid) verwijst het college naar het uitgevoerde akoestische onderzoek en de goflo. Verzoekers hebben ter zitting vraagtekens gezet bij motivering van het college dat er geen sprake is van overschrijding van de geluidsnormen van de gevestigde bedrijven op het perceel van de opvanglocatie. Kort samengevat stellen verzoekers dat het college zich ten onrechte heeft gebaseerd op een (te) oud onderzoek gericht op generieke zonering van bedrijventerreinen, dat het college de VNG-handreiking ‘Activiteiten en milieuzonering’ niet bij de beoordeling heeft betrokken en de richtafstanden voor de specifieke geluidsbronnen niet in acht heeft genomen. De voorzieningenrechter verwacht niet dat de door verzoekers aangevoerde punten zullen leiden tot de conclusie dat het besluit onrechtmatig is, maar het is aan het college (en mogelijk het COA) om in de bezwaarfase nader te reageren op de door verzoekers aangevoerde punten. Zij kunnen ervoor kiezen om in dat kader nader onderzoek te laten verrichten.
21. Ten aanzien van de vierde bezwaargrond is niet gebleken dat de onderbouwing van de etfal tekortschiet omdat het plan strijdig zou zijn met de Visie en aanpak structurele opvang asielzoekers. Het voet-/fietspad is inmiddels gereed en voor zover verzoekers betogen dat andere locaties beter geschikt zijn, kan dit niet afdoen aan de onderbouwing van het college dat er bij een opvanglocatie aan de [locatie] sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Conclusie en gevolgen

22. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.T. de Kwaasteniet, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Fortuin, griffier, uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.