ECLI:NL:RBOVE:2025:6067

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 oktober 2025
Publicatiedatum
15 oktober 2025
Zaaknummer
C/08/338018 / KG ZA 25-213
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot verkoop van de woning na echtscheiding met hoofdelijke aansprakelijkheid

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 15 oktober 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiseres en gedaagde, die in een echtscheidingsprocedure verwikkeld zijn. Het huwelijk van partijen is ontbonden en zij hebben een gezamenlijke woning waar gedaagde momenteel in woont. In het echtscheidingsconvenant is afgesproken dat gedaagde de woning zou overnemen en eiseres zou ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Dit is echter niet gerealiseerd, wat heeft geleid tot de vordering van eiseres om een machtiging te verkrijgen voor de verkoop van de woning.

Eiseres vordert dat de voorzieningenrechter haar machtigt om de woning te verkopen, en dat gedaagde de nodige maatregelen voor de verkoop uitvoert en de woning ontruimt na verkoop. Gedaagde heeft verweer gevoerd en aangegeven dat hij in de woning wil blijven wonen, maar de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het belang van eiseres om de woning te verkopen zwaarder weegt dan het belang van gedaagde om in de woning te blijven. De voorzieningenrechter heeft daarom de gevorderde machtiging en ontruiming toegewezen, met de voorwaarde dat gedaagde nog twee maanden de tijd krijgt om de woning over te nemen en eiseres te ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Indien dit niet lukt, moet de woning worden verkocht en moet gedaagde meewerken aan de verkoop. Tevens is gedaagde veroordeeld om aan eiseres een bedrag van € 2.000,00 te betalen dat zij ten behoeve van hem aan de hypotheekhouder heeft voldaan.

De voorzieningenrechter heeft de proceskosten gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat inhoudt dat eiseres de mogelijkheid heeft om het vonnis meteen uit te voeren, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/338018 / KG ZA 25-213
Vonnis in kort geding van 15 oktober 2025
in de zaak van
[eiseres],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. N.P. van Mook,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 17 september 2025 met bewijsstukken,
- de bewijsstukken die [eiseres] op 30 september 2025 heeft ingediend,
- de mondelinge behandeling van 1 oktober 2025, waarbij partijen zijn verschenen en [eiseres] is bijgestaan door haar advocaat. Partijen hebben hun standpunten toegelicht. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van de mondelinge behandeling.

2.De zaak in het kort

2.1.
Het huwelijk van [eiseres] en [gedaagde] is ontbonden. Zij hebben nog een gezamenlijke woning waar [gedaagde] in woont. Partijen hebben in het echtscheidingsconvenant afgesproken dat [gedaagde] de woning overneemt en [eiseres] ontslaat uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Dit is tot op heden niet gelukt. [eiseres] vordert primair dat de voorzieningenrechter haar een machtiging verleend, zodat zij de woning kan verkopen. [eiseres] vordert daarnaast dat [gedaagde] de door de makelaar aan te geven verkoop bevorderende maatregelen laat uitvoeren, de woning ontruimt op het moment dat deze is verkocht en dat hij een aantal bedragen aan haar (terug)betaalt. [gedaagde] voert aan dat hij graag in de woning wil blijven wonen, maar dat zich omstandigheden hebben voorgedaan waardoor hij de woning (nog) niet heeft kunnen overnemen en [eiseres] niet heeft kunnen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid.
2.2.
De voorzieningenrechter oordeelt dat [eiseres] een spoedeisend belang heeft en dat het belang van [eiseres] om de woning te verkopen in dit geval zwaarder weegt dan het belang van [gedaagde] om in de woning te kunnen blijven wonen. Dit betekent dat de gevorderde machtiging en ontruiming van de woning worden toegewezen, maar onder de voorwaarde dat [gedaagde] nog twee maanden de tijd krijgt om de woning over te nemen en [eiseres] te ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Als dit [gedaagde] niet lukt, moet de woning worden verkocht en moet [gedaagde] meewerken aan de verkoop. De voorzieningenrechter oordeelt tot slot dat [gedaagde] aan [eiseres] het bedrag (terug)betaalt dat zij ten behoeve van [gedaagde] aan de hypotheekhouder heeft voldaan.

3.De feiten

3.1.
[eiseres] en [gedaagde] zijn op [datum] 2012 in [plaats] (Zuid-Afrika) met elkaar gehuwd onder huwelijkse voorwaarden. Zij zijn ouders van drie minderjarige kinderen. In de huwelijksakte staat het volgende:
‘[…]
1.
Notwithstanding anything to the contrary in any of law rules contained and subject to the terms of this agreement the proprietary consequences of their intended marriage and the construction and interpretation of this agreement shall be governed by and regulated in accordance with the laws of the Republic of South Africa.
2.
There shall be no community of property and no community of profit and loss between them in respect of their marriage.
3.
Neither party shall be liable for any debt or obligation incurred by the other party before or during the subsistence of their intended marriage.
4.
The accrual systems referred to in Chapter 1 of the Matrimonial Property Act No. 88 of 1984 (“the Act”) will be expressly excluded.
[…]’
3.2.
[eiseres] en [gedaagde] zijn op 3 april 2023, ieder voor de onverdeelde helft, eigenaar van een woning in [adres]. De aankoop van de woning is gefinancierd met een hypothecaire geldlening bij NIBC Bank N.V.
3.3.
De rechtbank Overijssel, locatie Almelo, heeft bij beschikking van 6 mei 2024 de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze beschikking is op 27 mei 2024 in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag ingeschreven. In de beschikking is bepaald:
‘[…]
3.1.
De rechtbank komt rechtsmacht toe op grond van het bepaalde in artikel 3 onder a van de Verordening (EU) 2019/1111 betreffende de bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende internationale kinderontvoering (Brussel II-ter).
[…]
3.5.
Op grond van artikel 10:56 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek is Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding van toepassing.
[…]
3.7.
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het echtscheidingsverzoek, heeft hij tevens rechtsmacht met betrekking tot het verzoek de onderling getroffen regelingen op te nemen in de beschikking. De rechtbank zal hierop Nederlands recht als haar interne recht toepassen.
[…]’
3.4.
[eiseres] en [gedaagde] hebben een echtscheidingsconvenant en een ouderschapsplan opgesteld, waarin zij de gevolgen van de echtscheiding hebben geregeld. Het echtscheidingsconvenant en het ouderschapsplan zijn in de beschikking van de rechtbank Overijssel opgenomen en maken deel uit van de beschikking. In het echtscheidingsconvenant staat:
‘[…]
Artikel 4 Omvang van de huwelijksgoederengemeenschap en peildatum
4.1.
Als peildatum voor de omvang van de gemeenschap van partijen geldt 8 februari 2024. Als peildatum voor de waardering van de goederen van de gemeenschap geldt 8 februari 2024.
4.2.
Voor zover partijen bekend omvat de huwelijksgemeenschap de hieronder vermelde vermogensbestanddelen:
a) NIBC Direct, partijen gezamenlijk (waarde: - 429.300)
b) [adres], (waarde: € 429.300)
4.3.
Het saldo van de gemeenschap bedraagt € 0. Elk van partijen heeft recht op € 0.
Artikel 5 Verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap
5.1.
De woning wordt aan de man toegedeeld. De afspraken over de echtelijke woning worden in dit convenant nader uitgewerkt.
[…]
5.3.
Partijen zullen ervoor zorg dragen dat de verdeling is gerealiseerd wanneer de vrouw woning verlaat. Hiertoe zullen zij meewerken aan de afgifte van goederen die aan de één zijn toegedeeld, doch die zich nog onder de ander bevinden en aan de overeengekomen wijziging tenaamstelling van bankrekening, auto, en overige goederen.
[…]
Artikel 7 Echtelijke woning
7.1.
De woning wordt aan de man toegedeeld. Toedeling van de woning aan de man geschiedt onder de opschortende voorwaarde, dat de man de vrouw ontslaat uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid met betrekking tot de hypotheekschuld.
7.2.
Het recht om de woning te bewonen krijgt de vrouw totdat zij een passende woonruimte kan vinden.
7.3.
De vrouw betaalt vanaf 1 april 2024 geen eigenaarslasten (hypotheek en gemeentelijke belastingen) en geen woonlasten (gas, elektra etc.) totdat zij de woning verlaat.
[…]’
3.5.
[eiseres] heeft de woning op 26 april 2024 verlaten. Zij woont nu in een huurwoning in [woonplaats 1]. De drie kinderen van partijen staan op dit woonadres ingeschreven en verblijven grotendeels bij [eiseres] . [gedaagde] woont in de echtelijke woning.
3.6.
[eiseres] heeft in 2025 meerdere brieven ontvangen van het NIBC over een achterstand op de hypothecaire geldlening en dat deze achterstand betaald moet worden. Het NIBC heeft in haar brieven kenbaar gemaakt dat zij verplicht is een betaalachterstand te melden bij het Bureau Krediet Registratie (BKR) in Tiel, als de achterstand niet wordt betaald.
3.7.
[eiseres] heeft op 6 augustus 2025 een bedrag van € 2.000,00 aan het NIBC betaald.
3.8.
[eiseres] en [gedaagde] hebben sinds de echtscheiding bij beschikking is uitgesproken via WhatsApp meermaals contact met elkaar gehad over de echtelijke woning. Daarnaast heeft de advocaat van [eiseres] op 18 augustus 2025 aan [gedaagde] hier ook een aangetekende brief over verstuurd.
3.9.
[eiseres] is tot op heden niet ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid.

4.Het geschil

4.1.
[eiseres] vordert primair dat de voorzieningenrechter haar bij uitsluiting van [gedaagde] en onherroepelijk machtigt om de woning te verkopen, en [eiseres] alles mag doen wat noodzakelijk is voor de verkoop en de levering van de woning. Als de primaire vordering niet wordt toegewezen, vordert [eiseres] subsidiair dat de voorzieningenrechter [gedaagde] veroordeelt om opdracht te geven aan de makelaar tot verkoop van de woning, dat [gedaagde] meewerkt aan het verkoopproces, de koopovereenkomst ondertekent en dat hij meewerkt aan de levering van de woning. In het geval dat de voorzieningenrechter ook deze vordering niet toewijst, vordert [eiseres] meer subsidiair dat de voorzieningenrechter [eiseres] aanwijst als vertegenwoordiger van [gedaagde] als bedoeld in artikel 3:300 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) ten aanzien van de verkoop van de woning.
[eiseres] vordert daarnaast zowel primair, subsidiair als meer subsidiair dat de voorzieningenrechter:
I. [gedaagde] veroordeelt om binnen veertien dagen na dit vonnis een bedrag van € 2.000,00 aan haar te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de datum van dagvaarding tot aan de dag van betaling.
II. [gedaagde] veroordeelt om aan [eiseres] alle toekomstige bedragen te betalen die zij ter voorkoming van een negatieve BKR-registratie aan de hypotheekhouder voldoet, zolang [gedaagde] in gebreke blijft met het voldoen van de hypotheeklast aan de hypotheekhouder.
III. [gedaagde] veroordeelt om de door de makelaar aan te geven verkoop bevorderende maatregelen uit te (laten) voeren, waarbij [gedaagde] onder meer toegang dient te verlenen voor bezichtigingen van de woning, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of dagdeel dat hij daarmee in gebreke blijft met een maximum van € 250.000,00.
IV. [gedaagde] veroordeelt om de woning te ontruimen uiterlijk binnen één maand nadat de verkoopovereenkomst van de woning is ondertekend, of in elk geval tijdig namelijk minimaal een week voor de notariële levering plaatsvindt, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of dagdeel dat hij daarmee in gebreke blijft tot een maximum van € 250.000,00.
V. [eiseres] machtigt om de ontruiming van de woning zelf te bewerkstelligen met behulp van de sterke arm van politie en justitie als [gedaagde] de woning niet zelf verlaat.
VI. Bepaalt dat de koopsom moet worden gebruikt ter voldoening van de hypothecaire schulden, de kosten van de door [eiseres] in te schakelen makelaar en de overige kosten die zijn verbonden aan de verkoop van de woning.
VII. [gedaagde] veroordeelt om zijn medewerking te verlenen aan het uitbetalen van de helft van de eventuele overwaarde aan [eiseres] , op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of dagdeel dat hij daarmee in gebreke blijft met een maximum van € 250.000,00.
VIII. [gedaagde] veroordeelt in de kosten van deze procedure.
IX. En tot slot dat de voorzieningenrechter dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaart. Dit betekent dat [eiseres] de mogelijkheid wil krijgen om het vonnis meteen uit te voeren, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.
4.2.
[gedaagde] voert verweer.

5.De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1.
De rechtbank Overijssel heeft in de eerdere echtscheidingsprocedure beslist dat de Nederlandse rechter bevoegd is om het echtscheidingsverzoek en het verzoek om de tussen partijen getroffen regelingen in de beschikking op te nemen. De rechtbank heeft hier Nederlands recht als haar interne recht op toegepast. De voorzieningenrechter stelt op grond daarvan vast dat hij in deze zaak bevoegd is om op de vordering van [eiseres] te beslissen en dat Nederlands recht van toepassing is op het huwelijksvermogensstelsel van partijen.
[eiseres] wordt onder opschortende voorwaarde gemachtigd om de woning te verkopen
5.2.
[eiseres] vordert primair dat de voorzieningenrechter haar machtigt alles te doen wat noodzakelijk is voor de verkoop van de woning en dat [gedaagde] de woning moet verlaten als deze is verkocht. Zij onderbouwt dit met de stelling dat partijen in het echtscheidingsconvenant hebben afgesproken dat de woning aan [gedaagde] wordt toegedeeld onder de opschortende voorwaarde dat hij [eiseres] ontslaat uit de hoofdelijke aansprakelijkheid met betrekking tot de hypothecaire geldlening. Tot op heden is deze opschortende voorwaarde niet vervuld. [eiseres] heeft onbetwist gesteld dat zij meerdere brieven heeft ontvangen van de hypotheekhouder met de mededeling dat partijen een hypothecaire geldlening met achterstand hebben en dat deze achterstand betaald moet worden om een BKR-registratie te voorkomen. Zij heeft daarnaast onbetwist gesteld dat ze een bedrag van € 2.000,00 heeft betaald aan de hypotheekhouder ten behoeve van [gedaagde] ter voorkoming van een BKR-registratie. Een BKR-registratie heeft voor [eiseres] tot gevolg dat zij geen nieuwe hypothecaire geldlening kan krijgen voor de aankoop van een nieuwe woning. Daarnaast lopen partijen het risico dat de huidige hypotheekhouder de hypothecaire geldlening kan opzeggen, waardoor de woning (executoriaal) verkocht moet worden.
5.3.
[gedaagde] voert verweer. Hij heeft naar voren gebracht dat hij graag in de woning wil blijven wonen, maar dat zich omstandigheden hebben voorgedaan waardoor hij de woning (nog) niet heeft kunnen overnemen en [eiseres] niet heeft kunnen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. [gedaagde] heeft bij de mondelinge behandeling gezegd dat hij sinds januari 2025 een nieuwe baan heeft waardoor zijn salaris omlaag is gegaan. De kinderalimentatie die hij aan [eiseres] moet betalen staat hierdoor volgens [gedaagde] niet meer in verhouding met zijn inkomen. Het LBIO heeft ten behoeve van [eiseres] beslag laten leggen op het loon van [gedaagde] omdat hij de kinderalimentatie niet meer (volledig) kan betalen, terwijl [eiseres] wist dat zijn salaris omlaag was gegaan. Partijen hebben eerder gesproken met een investeerder over verkoop van de woning, maar deze heeft een verkoopprijs geboden die onder de taxatiewaarde lag. [gedaagde] heeft op 29 april 2025 een gesprek met de hypotheekadviseur gehad en hij wacht nog op een werkgeversverklaring. [gedaagde] stelt bij het tekenen van het echtscheidingsconvenant niet te hebben begrepen welke gevolgen deze afspraken voor hem zouden hebben, en hij heeft daarnaast aangevoerd dat partijen geen termijn hebben afgesproken voor het overnemen van de woning. [gedaagde] verzoekt de voorzieningenrechter hem een redelijke termijn van vijf maanden te geven om de woning over te kunnen nemen. Hij wil niet alleen in het belang van de kinderen van partijen in de woning blijven wonen, maar ook omdat de woning opgeknapt moet worden en een eventuele verkoop op dit moment tot een lagere verkoopprijs zou leiden. Daarnaast heeft een verkoop voor [gedaagde] ook fiscale gevolgen. [gedaagde] wil duidelijkheid hebben over het bestaan van de gemeenschap tussen partijen met betrekking tot hun huwelijk. Tot slot heeft [gedaagde] de voorzieningenrechter verzocht om het loonbeslag op te heffen, een nieuwe regeling overeen te komen voor het betalen van de kinderalimentatie en de omgangsregeling met de kinderen te wijzigen.
5.4.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Het gaat in deze zaak allereerst om de vraag of [eiseres] een machtiging moet krijgen om alles te doen wat noodzakelijk is voor de verkoop van de woning waarvan zij en [gedaagde] eigenaar zijn. Partijen zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden waarbij zij overeen zijn gekomen dat: ‘There shall be no community of property and no community of profit and loss between them in respect of their marriage’. Maar dit betekent nog niet dat tussen [eiseres] en [gedaagde] geen eenvoudige gemeenschap als bedoeld in artikel 3:166 BW kan bestaan. Daar is in dit geval ook sprake van, omdat [eiseres] en [gedaagde] beide eigenaar zijn van de woning en ook beide hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de hypothecaire geldlening. Partijen hebben samen in de woning gewoond, maar [eiseres] heeft de woning in april 2024 verlaten en wil worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypothecaire geldlening. De voorzieningenrechter is daarmee van oordeel dat [eiseres] een voldoende spoedeisend belang heeft bij haar vordering. Dit betekent dat [eiseres] ontvankelijk is in haar vordering en dat haar vordering inhoudelijk kan worden beoordeeld. De voorzieningenrechter kan onder deze spoedeisende omstandigheden een machtiging aan [eiseres] verlenen tot het te gelde maken van de woning als bedoeld in artikel 3:174 lid 1 BW als het aannemelijk is dat de bodemrechter een dergelijke machtiging zou hebben verleend als daarom was verzocht. [1] De voorzieningenrechter oordeelt dat dit het geval is, omdat [eiseres] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van gewichtige redenen in de zin van artikel 3:174 lid 1 BW, en hij motiveert zijn oordeel als volgt.
5.5.
[gedaagde] heeft sinds de beschikking die in de echtscheidingsprocedure is gegeven ruim achttien maanden de tijd gehad om de woning over te nemen en [eiseres] te doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Dit is tot nu toe niet gelukt. [gedaagde] heeft bij de mondelinge behandeling gezegd dat de oorzaak hiervan is gelegen in verschillende omstandigheden die buiten zijn invloedssfeer liggen. De voorzieningenrechter begrijpt de negatieve gevolgen hiervan voor [gedaagde] , maar de voorzieningenrechter is van oordeel dat deze omstandigheden voor risico van [gedaagde] komen. De voorzieningenrechter heeft [gedaagde] ter zitting gevraagd of hij naast het gesprek met de hypotheekadviseur ook andere handelingen heeft verricht voor het overnemen van de woning, maar dit heeft [gedaagde] onvoldoende aannemelijk gemaakt. De voorzieningenrechter is gelet op deze omstandigheden van oordeel dat het belang van [eiseres] bij verkoop van de woning zwaarder weegt dan het belang van [gedaagde] . Van [eiseres] kan niet worden verlangd dat de onverdeeldheid nog veel langer zal duren, terwijl het niet zeker is dat [gedaagde] op korte termijn de hypothecaire financiering rond kan krijgen en [eiseres] kan ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Zeker nu een eventuele BKR-registratie en een executoriale verkoop van de woning voor beide partijen negatieve gevolgen zal hebben.
5.6.
De voorzieningenrechter zal de machtiging die [eiseres] primair heeft gevorderd toewijzen, maar onder de opschortende voorwaarde dat [gedaagde] nog twee maanden de tijd krijgt om de woning over te nemen en [eiseres] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid te ontslaan. De voorzieningenrechter weegt hierbij mee dat [eiseres] bij de mondelinge behandeling heeft gezegd dat zij het ook prettig zou vinden als [gedaagde] in de woning kan blijven wonen, met name voor de kinderen.
5.7.
De voorzieningenrechter zal het bepalen van de vraagprijs van de woning aan de makelaar overlaten.
5.8.
De voorzieningenrechter laat de subsidiair door [eiseres] gevorderde medewerking aan de verkoop van de woning en de meer subsidiair door [eiseres] gevorderde aanwijzing tot vertegenwoordiger onbesproken, omdat de machtiging die [eiseres] primair heeft gevorderd wordt toegewezen.
5.9.
Zoals de voorzieningenrechter ook tijdens de mondelinge behandeling met partijen heeft besproken, kan hij alleen een beslissing nemen over de vordering van [eiseres] en staan een regeling voor het betalen van de kinderalimentatie, het wijzigen van de omgangsregeling en het opheffen van loonbeslag buiten deze procedure. Hier zal [gedaagde] een aparte procedure voor moeten starten.
De ontruiming wordt toegewezen
5.10.
[eiseres] vordert dat de voorzieningenrechter [gedaagde] veroordeelt om de woning binnen één maand nadat de verkoopovereenkomst is ondertekend gedwongen te verlaten, of tijdig namelijk minimaal een week voor de notariële levering plaatsvindt, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of dagdeel dat hij daarmee in gebreke blijft tot een maximum van € 250.000,00.
5.11.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat een gedwongen ontruiming een vergaande maatregel is en dat geldt zeker omdat de minderjarige kinderen van partijen gedeeltelijk bij [gedaagde] in de woning wonen. Om te beoordelen of [gedaagde] de woning gedwongen moet verlaten, moet naast het belang van [eiseres] om te beschikken over haar aandeel in de woning het woonbelang van [gedaagde] worden afgewogen. Bij die belangenafweging is het behouden van de gezinsomgeving een belangrijke factor waar de voorzieningenrechter rekening mee houdt. [2]
5.12.
De voorzieningenrechter oordeelt dat het belang van [eiseres] in dit geval zwaarder weegt dan het woonbelang van [gedaagde] . Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling gezegd dat de kinderen overwegend bij [eiseres] verblijven. [gedaagde] kan in geval van verkoop van de woning over zijn aandeel beschikken dat hij vervolgens kan besteden aan (het verkrijgen van) een nieuwe woning in (de buurt van) [adres]. Dat er een acute noodtoestand ontstaat voor de minderjarige kinderen van partijen als gevolg van de ontruiming, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet gebleken.
5.13.
De voorzieningenrechter zal de gevorderde ontruiming van de woning toewijzen, maar hij zal daarbij bepalen dat [gedaagde] de woning een week voor de notariële levering plaatsvindt moet hebben verlaten. [gedaagde] moet de sleutels van de woning afgeven aan de makelaar.
5.14.
De voorzieningenrechter zal de gevorderde dwangsom afwijzen. [eiseres] heeft met de toewijzing van de veroordeling tot ontruiming een titel om zelf, via de weg van reële executie, tot gedwongen ontruiming over te gaan. [eiseres] heeft onvoldoende onderbouwd op grond waarvan een extra prikkel nodig is om tot ontruiming over te gaan in de vorm van een op te leggen dwangsom.
De geldvorderingen
5.15.
[eiseres] heeft een aantal geldvorderingen ingesteld. De voorzieningenrechter zal deze geldvorderingen hierna behandelen, waarbij hij het volgende vooropstelt. Een voorziening in kort geding die ziet op een veroordeling tot betaling van een geldsom, moet terughoudend worden beoordeeld. De voorzieningenrechter zal niet alleen moeten onderzoeken of het bestaan van een vordering van [eiseres] op [gedaagde] voldoende aannemelijk is, maar ook of sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. De voorzieningenrechter betrekt in de afweging van de belangen van partijen mede de vraag naar – kort gezegd – het risico van onmogelijkheid van terugbetaling. Dit risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
De (terug)betaling van € 2.000,00
5.16.
[eiseres] vordert dat [gedaagde] binnen veertien dagen na dit vonnis een bedrag van € 2.000,00 aan haar (terug)betaalt dat zij op 6 augustus 2025 ten behoeve van [gedaagde] aan de hypotheekhouder heeft voldaan ter voorkoming van een BKR-registratie, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de datum van dagvaarding tot aan de dag van volledige voldoening. [gedaagde] heeft hier geen verweer tegen gevoerd. De voorzieningenrechter zal dit deel van de vordering om die reden toewijzen, waarbij [gedaagde] de wettelijke rente is verschuldigd vanaf de datum van dagvaarding (17 september 2025).
Alle toekomstige betalingen ter voorkoming van een BKR-registratie
5.17.
[eiseres] vordert dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van alle toekomstige bedragen die zij ter voorkoming van een BKR-registratie aan de hypotheekhouder voldoet, zolang [gedaagde] in gebreke blijft met het voldoen van de hypotheeklast aan de hypotheekhouder. De voorzieningenrechter wijst dit deel van de vordering af. [eiseres] heeft namelijk niet onderbouwd wat ‘alle toekomstige bedragen’ zijn, zodat dit deel van de vordering onvoldoende bepaald is.
De koopsom en de eventuele overwaarde
5.18.
[eiseres] vordert dat de voorzieningenrechter bepaalt dat de koopsom dient te worden benut ter voldoening van de hypothecaire schulden, de kosten van de door [eiseres] in te schakelen makelaar en de overige kosten verbonden aan de verkoop van de woning. Zij vordert daarnaast dat [gedaagde] wordt veroordeeld om zijn medewerking te verlenen aan het uitbetalen van de eventuele overwaarde aan [eiseres] , op straffe van een dwangsom. Zij voert aan dat partijen in het echtscheidingsconvenant geen bepaling hebben opgenomen in het geval dat [eiseres] niet kan worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid en de woning moet worden verkocht. Volgens [eiseres] hebben partijen bij het opstellen van het convenant bedoeld dat het ontslag van [eiseres] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid binnen een redelijke termijn gerealiseerd moest zijn en de notariële levering plaats moest vinden, en wanneer dit niet zou gebeuren de woning verkocht moest worden en de eventuele overwaarde bij helfte moest worden verdeeld. [eiseres] stelt dat de woning moet worden gewaardeerd naar de waarde van het moment van de feitelijke verdeling en niet de waardering die partijen in het convenant overeen zijn gekomen. Volgens [eiseres] heeft deze waarde uitsluitend betekenis als de woning zou worden toegedeeld aan [gedaagde] .
5.19.
[gedaagde] voert verweer. Hij heeft bij de mondelinge behandeling aangevoerd dat de waarde van de woning lager is dan de waarde die in het convenant is opgenomen. Daarnaast zijn partijen bij huwelijkse voorwaarden overeengekomen dat er geen ‘community of profit and loss’ tussen hen bestaat.
5.20.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Partijen hebben in het echtscheidingsconvenant geen bepaling opgenomen in het geval dat [gedaagde] de woning niet kan overnemen en [eiseres] niet kan worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. In dat geval geldt als uitgangspunt dat [eiseres] en [gedaagde] ieder recht hebben op de helft van de overwaarde, maar of er een overwaarde is, en zo ja, hoe hoog deze overwaarde is, is afhankelijk van verschillende omstandigheden, zoals de waarde van de woning, de eventueel door de koper te betalen koopsom en de kosten die zijn gemaakt voor de verkoop van de woning. Partijen zijn het niet eens over de waarde van de woning en zij hebben hier ook geen onderbouwende stukken van overgelegd. Daarnaast is de woning ook nog niet verkocht en is ook niet bekend welke kosten zijn verbonden aan de verkoop. Dit zal gedurende het verkoopproces en met ondersteuning van de notaris duidelijk worden. Om eventuele executieproblemen te vermijden, zal de voorzieningenrechter dit deel van de vordering om die reden afwijzen.
Het (laten) uitvoeren van de verkoop bevorderende maatregelen wordt toegewezen
5.21.
[eiseres] vordert dat [gedaagde] wordt veroordeeld om de door de makelaar aan te geven verkoop bevorderende maatregelen uit te (laten) voeren, waarbij [gedaagde] onder meer toegang dient te verlenen voor bezichtigingen van de woning, op straffe van een dwangsom. [gedaagde] heeft hier geen verweer tegen gevoerd. De voorzieningenrechter zal dit deel van de vordering toewijzen, maar hij zal de gevorderde dwangsom beperken tot een bedrag van € 150,00 per dag of dagdeel met een maximum van € 3.000,00.
De gevorderde machtiging met behulp van de sterke arm wordt afgewezen
5.22.
De gevorderde machtiging om de ontruiming zo nodig zelf te doen uitvoeren met behulp van de sterke arm van justitie zal worden afgewezen, omdat zij ingevolge artikel 556 lid 1 en artikel 557 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) overbodig is.
Het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard
5.23.
Dit vonnis zal, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
De voorzieningenrechter compenseert de proceskosten
5.24.
De voorzieningenrechter ziet in deze omstandigheden van het geval aanleiding om de proceskosten tussen partijen te compenseren. Dit betekent dat [eiseres] en [gedaagde] ieder de eigen kosten dragen.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
machtigt [eiseres] onherroepelijk en bij uitsluiting van [gedaagde] tot het te gelde maken van de woning gelegen te [adres], waarbij [eiseres] gemachtigd is om alles te doen wat noodzakelijk is voor de verkoop en levering van de woning en bepaalt dat onder deze machtiging in ieder geval wordt verstaan:
  • een onherroepelijke machtiging, bij uitsluiting van [gedaagde] , tot verkoop van de woning op de vrije markt door tussenkomst van een door [eiseres] aan te wijzen makelaar;
  • een onherroepelijke machtiging, bij uitsluiting van [gedaagde] , tot het te koop aanbieden van de woning tegen een door de makelaar acceptabel geachte vraagprijs,
  • een onherroepelijke machtiging, bij uitsluiting van [gedaagde] , tot het verkopen van de woning tegen een door de makelaar acceptabel geachte verkoopprijs;
  • [eiseres] onherroepelijk en bij uitsluiting van [gedaagde] voor het overige te machtigen om alle feitelijke en rechtshandelingen te verrichten die nodig zijn voor de verkoop en levering van de woning.
6.2.
bepaalt dat de machtiging als bedoeld in overweging 6.1. wordt verleend onder de opschortende voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen twee maanden na dit vonnis de woning gelegen te [adres] heeft overgenomen en [eiseres] heeft doen (laten) ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid,
6.3.
veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na dit vonnis een bedrag van € 2.000,00 te betalen aan [eiseres] , te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de datum van dagvaarding tot aan de dag van voldoening,
6.4.
veroordeelt [gedaagde] om de door de makelaar aan te geven verkoop bevorderende maatregelen uit te (laten) voeren, waarbij [gedaagde] onder meer toegang dient te verlenen voor bezichtigingen van de woning op straffe van een dwangsom van € 150,00, per dag of dagdeel dat hij daarmee in gebreke blijft tot een maximum van € 3.000,00,
6.5.
veroordeelt [gedaagde] om de woning gelegen te [adres], tijdig, te weten minimaal een week voor de notariële levering plaatsvindt, te verlaten alsmede (bezem)schoon op te leveren, de woning te ontruimen en ontruimd te houden, onder afgifte van de sleutels en de reservesleutel aan de makelaar en de woning niet meer te betreden en zich voorts uit te schrijven van het adres aan de [adres],
6.6.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. U. van Houten en in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2025.

Voetnoten

1.HR 21 juni 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE4380.
2.Artikel 8 EVRM in samenhang met HR 12 januari 2024, ECLI:NL:HR:2024:25. En artikel 3 IVRK in samenhang met Committee on the Rights of the Children,