ECLI:NL:RBOVE:2025:6178

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 oktober 2025
Publicatiedatum
22 oktober 2025
Zaaknummer
11806427 \ CV EXPL 25-1254
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling en ontbinding van koopovereenkomst wegens non-conformiteit van een auto

In deze zaak heeft partij A een auto gekocht van partij B, maar stelt dat de auto niet voldoet aan de koopovereenkomst. Partij A vordert de terugbetaling van de aankoopsom, proceskosten en nakosten, omdat de auto een defect vertoont aan de distributieketting. Partij B, die de auto heeft verkocht, verzet zich tegen de vordering en vraagt om vernietiging van het verstekvonnis dat eerder in de zaak is gewezen. De kantonrechter heeft partij A opgedragen bewijs te leveren van het defect en de noodzaak van vervanging, evenals de kosten die daarmee gemoeid zijn. De zaak is geclassificeerd als een consumentenkoop, waarbij bijzondere wettelijke bepalingen van toepassing zijn. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er mogelijk sprake is van non-conformiteit, maar dat partij A moet aantonen dat het defect daadwerkelijk bestaat en dat dit niet te verwachten was bij de aankoop. De zaak is aangehouden voor bewijslevering door partij A.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: 11806427 \ CV EXPL 25-1254
Vonnis in verzet van 21 oktober 2025
in de zaak van
[partij A],
te [woonplaats],
oorspronkelijk eisende partij,
gedaagde in deze verzet procedure,
hierna te noemen: [partij A],
gemachtigde: mr. M.E. Kikkert,
tegen
[partij B] B.V.,
te [vestigingsplaats 1],
oorspronkelijk gedaagde partij,
eiseres in deze verzet procedure,
hierna te noemen: [partij B],
gemachtigde: de heer D.J.H. Dijkstra, werkzaam bij nl.legal LLP.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 23 mei 2025;
- het herstelexploot van 10 juni 2025;
- het verstekvonnis van 1 juli 2025 van de kantonrechter van deze rechtbank met zaaknummer 11748585;
- de verzet dagvaarding van 18 juli 2025;
- de brief van de (griffier van de) rechtbank van 12 augustus 2025, waarin aan partijen is meegedeeld dat de kantonrechter een mondelinge behandeling heeft bepaald;
- de verklaring van depot van 28 juli 2025;
- de mondelinge behandeling van 6 oktober 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[partij B] is een bedrijf dat auto’s in- en (door)verkoopt.
Zij heeft zelf geen werkplaats.
2.2.
[partij B] had op een verkoopplatform voor auto’s een advertentie staan voor een Peugeot 308 uit 2008 met kenteken [kenteken] (hierna: de auto).
2.3.
[partij A] was op zoek naar een auto voor woon-/werkverkeer.
Hij is naar aanleiding van voornoemde advertentie naar het bedrijf van [partij B] gegaan.
[partij A] heeft een testrit met de auto gemaakt en heeft deze vervolgens van [partij B] gekocht voor een bedrag van € 1.500,00. In verband met inruil van zijn oude auto, heeft [partij A] uiteindelijk € 1.250,00 inclusief btw aan [partij B] voldaan. [partij A] heeft de auto op 29 oktober 2024 meegenomen.
2.4.. Tijdens een rit met de auto op 6 november 2024 begon een waarschuwingslampje te branden. [partij A] heeft daarover toen meteen telefonisch contact opgenomen met [partij B].
2.5.. [partij A] heeft de auto vervolgens laten onderzoeken door [bedrijf 1] uit [vestigingsplaats 2]. Daarna heeft hij niet meer met de auto gereden.
2.6.. Bij brief en e-mailbericht van 26 november 2024 heeft de gemachtigde van [partij A] een ingebrekestelling verstuurd aan [bedrijf 2] B.V. [partij B] is gesommeerd om binnen twee weken tot deugdelijk herstel van gebreken over te gaan of een vervangende soortgelijke auto te leveren. Ook is aanspraak gemaakt op schadevergoeding.
2.7.. [partij B] heeft daarop nog diezelfde dag gereageerd met enkel de tekst “
Klant heeft een schadevoertuig gekocht zie factuur”.
2.8.. De gemachtigde van [partij A] heeft [partij B] bij e-mailbericht van 29 november 2024 gevraagd om toezending van de getekende koopovereenkomst/factuur.
2.9.. [partij B] heeft de overeenkomst/factuur aan [partij A] toegezonden. Daarin staat
- onder meer - het volgende vermeld:
“Garantiebepalingen:
Als bereden gezien en akkoord bevonden. Zo meenemen zonder een enkele vorm van garantie. Koper draagt zorg voor alle bijkomende kosten en onderhoud. Auto wordt geleverd met één sleutel. Wij kunnen geen garantie geven op de tellerstand van het voertuig. Het betreft een schadevoertuig! Alle gebreken zijn bekend bij de klant!”
2.10.
Bij brief van 17 januari 2025 heeft de gemachtigde van [partij A] - onder meer - het volgende aan [partij B] geschreven:
“(...) U heeft aangegeven niet binnen de termijn tot herstel van het gebrek te willen overgaan, reden waarom u in verzuim bent. Nu de auto een gebrek vertoont beantwoordt de auto niet aan de koopovereenkomst en is hij ten gevolge daarvan non-conform. Bij non-conformiteit heeft de koper het recht om de koop te ontbinden. Nu de koop tot stand is gekomen onder een onjuiste voorstelling van zaken, is de koopovereenkomst tevens vernietigbaar. Gelet op het vorenstaande ontbindt cliënt de koopovereenkomst, subsidiair vernietigt hij de koopovereenkomst met u.”
2.11.
Op 1 februari 2025 heeft [bedrijf 1] een offerte aan [partij A] gestuurd met betrekking tot (onder meer) vervanging van de kettingset. Die offerte beloopt een bedrag van € 1.440,07 inclusief btw.
2.12.
[partij A] heeft de auto in mei 2025 laten schorsen.

3.Het geschil

3.1.
[partij A] heeft in de verstekprocedure (zaaknummer 11748585 CV EXPL
25-1067) gevorderd dat de kantonrechter, bij een uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
  • voor recht verklaart dat de Peugeot 308 met kenteken [kenteken] een non-conforme auto is;
  • voor recht verklaart dat de koopovereenkomst (buitengerechtelijk) is ontbonden, dan wel de koopovereenkomst alsnog ontbindt of vernietigt;
  • [partij B] veroordeelt tot:
a) betaling van € 1.250,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 november 2024;
b) het bij [partij A] ophalen van de auto en binnen vijf dagen na betekening van het te wijzen vonnis en het meewerken aan overschrijving van het kenteken van de auto onder overlegging van het vrijwaringsbewijs aan [partij A],
zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag, met een maximum van € 10.000,00;
c) vergoeding van de door [partij A] geleden schade, bestaande uit:
 de door hem aan de Raad voor Rechtsbijstand betaalde eigen bijdrage ad
€ 741,00;
 de door hem over de periode van oktober 2024 tot mei 2025 betaalde verzekeringspremies ad € 28,60 per maand;
 de door hem over de periode van oktober 2024 tot mei 2025 betaalde wegenbelasting ad € 65,00 per maand;
 de door hem in de periode van oktober 2024 tot de datum van voldoening aan het vonnis gemaakte en te maken kosten voor openbaar vervoer, die hij berekent op een bedrag van gemiddeld € 151,23 per week.
- [partij B] veroordeelt in de proceskosten.
3.2.
Bij het op 1 juli 2025 gewezen verstekvonnis zijn de vorderingen van [partij A] integraal toegewezen en is [partij B] veroordeeld in de proceskosten en de nakosten.
Dit verstekvonnis is op 11 juli 2024 aan [partij B] betekend.
3.3.
[partij B] vordert in deze verzet procedure, na wijziging van eis ter zitting,
- samengevat weergegeven - dat de kantonrechter het verstekvonnis vernietigt en de vorderingen van [partij A] alsnog afwijst. Voor het geval de vordering van [partij A] (deels) toewijsbaar is, vordert [partij B] dat de kantonrechter de dwangsom op nihil stelt dan wel matigt. Tot slot vordert [partij B] dat [partij A] wordt veroordeeld in de proceskosten vermeerderd met rente, althans dat de proceskosten worden gecompenseerd.
3.4.
[partij A] heeft ter terechtzitting zijn oorspronkelijke eis gewijzigd, in die zin dat de kosten voor het openbaar vervoer worden gevorderd tot juli 2025, omdat [partij A] vanaf die datum de beschikking heeft over een andere auto.
Verder heeft [partij A] naar voren gebracht dat hij aan [partij B] heeft toegezegd dat, in afwachting van de uitkomst van deze verzet procedure, geen dwangsommen zullen worden geëxecuteerd. In het geval het verstekvonnis, waarin zijn vorderingen zijn toegewezen, wordt bekrachtigd zal de dwangsom wat hem betreft pas gaan lopen vanaf de datum van (betekening van) het in deze verzet zaak te wijzen vonnis.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[partij A] legt aan zijn vorderingen primair ten grondslag dat sprake is van
non-conformiteit. Volgens hem is sprake van een gebrek aan de distributieriem/-ketting, waardoor de auto niet voldoet aan de overeenkomst. Hij stelt zich op het standpunt dat hij dit gebrek niet hoefde te verwachten en dat hij als gevolg van het gebrek niet veilig met de auto aan het verkeer kan deelnemen. Volgens [partij A] heeft hij een proefrit met de auto gemaakt en reed deze toen goed. Verder beroept hij zich erop dat [partij B] hem voor het sluiten van de koop niets heeft verteld over gebreken aan de auto, meer in het bijzonder over gebreken aan de distributieriem/ketting.
Subsidiair beroept [partij A] zich op dwaling. Hij voert in dat verband aan dat hij de koopovereenkomst niet zou hebben gesloten als hij van het gebrek op de hoogte was geweest.
4.2.
[partij A] stelt zich op het standpunt dat hij de koopovereenkomst bij brief van
17 januari 2025 (terecht) buitengerechtelijk heeft ontbonden dan wel vernietigd. Hij voert aan dat [partij B], als gevolg daarvan, de aankoopsom aan [partij A] moet terugbetalen en de auto moet terugnemen. [partij A] maak ook aanspraak op schadevergoeding. Volgens hem heeft hij verzekeringspremies en wegenbelasting moeten betalen voor de auto, terwijl hij deze al vanaf november 2024 niet meer heeft kunnen gebruiken en heeft hij bovendien kosten gemaakt voor vervangend (openbaar) vervoer. Die kosten moet [partij B] aan hem vergoeden, aldus [partij A]. Ook is [partij A] van mening dat [partij B] de door hem betaalde eigen bijdrage en griffierecht aan hem moet vergoeden.
4.3.
[partij B] bestrijdt dat sprake is van non-conformiteit dan wel dwaling.
Zij stelt zich allereerst op het standpunt dat niet is aangetoond dat sprake is van een gebrek aan de distributieketting, althans van een gebrek dat [partij A] bij het aangaan van de overeenkomst niet hoefde te verwachten en dat een veilige verkeersdeelname onmogelijk maakt.
Voor zover mocht blijken dat sprake is van een gebrekkige distributieketting, beroept [partij B] zich erop dat [partij A] geen ongestoord gebruik van de auto, zonder onderhoud, mocht verwachten. [partij B] verwijst in dat verband naar de garantiebepaling in de overeenkomst, de hoogte van de koopprijs, de leeftijd van de auto en de tellerstand. [partij B] voert aan dat [partij A] wist dat hij een schadeauto kocht en dat er geen garantie op zat.
Ter zitting heeft zij nog naar voren gebracht dat zij voor het sluiten van de koop aan [partij A] heeft meegedeeld dat ‘het geen frisse auto was’ en dat deze ‘oude troep’ was.
Verder beroept [partij B] zich erop dat een distributieketting een typisch onderhoudselement is, dat een brandend geel lampje alleen een teken is dat onderhoud moet plaatsvinden en dat je met een gebrekkige distributieketting ook gewoon kunt doorrijden. Een versleten distributieketting levert geen gevaar op voor de verkeersveiligheid, aldus [partij B].
De offerte van [bedrijf 1] met betrekking tot de herstelkosten is volgens [partij B] veel te hoog.
4.4.
Voor zover mocht worden geoordeeld dat sprake is van non-conformiteit dan wel dwaling bestrijdt [partij B] dat zij gehouden is om de gestelde schade te vergoeden.
Ten aanzien van de verzekeringspremies en de wegenbelasting voert [partij B] aan dat [partij A] de op hem rustende schadebeperkingsplicht heeft geschonden door de auto niet eerder te schorsen.
De gestelde kosten van vervangend (openbaar) vervoer zijn volgens [partij B] onvoldoende onderbouwd. Verder is [partij B] (subsidiair) van mening dat geen sprake is van schade, omdat rekening moet worden gehouden met de besparingen die [partij A] heeft gehad doordat hij geen kosten voor onderhoud en brandstof heeft hoeven betalen. Bovendien zijn de kosten volgens [partij B] absurd hoog en had [partij A] ook deze kosten moeten beperken.
Tot slot voert [partij B] ten aanzien van de gevorderde vergoeding van de eigen bijdrage en griffierecht aan dat in dit geval geen aanleiding is voor een reële proceskostenveroordeling.
Consumentenkoop
4.5.
De kantonrechter stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat sprake is van een consumentenkoop als bedoeld in artikel 7:5 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW). [partij A] is consument en [partij B] handelt in de uitoefening van haar bedrijf.
Een consumentenkoop brengt met zich dat er bijzondere wettelijke bepalingen gelden.
Van deze wettelijke bepalingen kan niet ten nadele van de consument-koper worden afgeweken.
4.6.
De kantonrechter stelt vast dat de koopovereenkomst tussen [partij A] en [partij B] binnen de verkoopruimte is gesloten, omdat deze is aangegaan op de locatie van het garagebedrijf van [partij B].
4.7.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 12 november 2021 overwogen dat (1) de rechter in zaken met consumenten ambtshalve moet onderzoeken of aan bepaalde essentiële informatieplichten is voldaan en (2) dat de rechter een sanctie moet toepassen als sprake is van een voldoende ernstige schending van deze informatieplichten. [1]
4.8.
Nu [partij B] in haar dagvaarding niet heeft gesteld dat zij heeft voldaan aan de op haar rustende essentiële (pre)contractuele informatieplichten, hetgeen op grond van artikel 3.1 onder j van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de rechtbanken handel en kanton wel is vereist, neemt de kantonrechter als uitgangspunt dat zij niet aan die informatieverplichtingen heeft voldaan.
4.9.
De kantonrechter moet daarnaast ambtshalve toetsen of de bedingen die in de overeenkomst en de daarop van toepassing zijnde algemene voorwaarden staan en waarover partijen niet hebben onderhandeld, niet oneerlijk zijn in de zin van de Richtlijn oneerlijke bedingen (hierna: de Richtlijn). [2]
4.10.
Indien en voor zover kan worden vastgesteld dat partijen over de hiervoor onder 2.9. geciteerde garantiebepaling hebben onderhandeld, hetgeen tussen partijen in geschil is, is de kantonrechter voorlopig van oordeel dat dit wordt vermoed een oneerlijk beding in de zin van die Richtlijn te zijn.
Non-conformiteit, het wettelijk kader
4.11.
[partij A] heeft een auto gekocht bij [partij B].
De auto moet op grond van artikel 7:17 lid 1 en 2 BW aan de koopovereenkomst beantwoorden. Op grond van artikel 7:17 lid 2 BW beantwoordt een zaak niet aan de overeenkomst indien deze, mede gelet op de aard van de zaak en de mededelingen die de verkoper over de zaak heeft gedaan, niet de eigenschappen bezit die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten. De koper mag verwachten dat de zaak de eigenschappen bezit die voor normaal gebruik daarvan nodig zijn en waarvan hij de aanwezigheid niet behoefde te betwijfelen. Verder moet de auto geschikt zijn voor doeleinden waarvoor de auto van hetzelfde type gewoonlijk wordt gebruikt, de kenmerken bezitten die voor hetzelfde type auto normaal zijn en die [partij A] redelijkerwijs mag verwachten, gelet op de aard van de zaak (artikel 7:18 lid 2 BW).
In het geval een tweedehandsauto wordt gekocht, waarvan de verkoper weet dat deze door de koper wordt gekocht om daarmee aan het verkeer deel te nemen, moet als regel worden aangenomen dat de auto niet beantwoordt aan de overeenkomst indien als gevolg van een daaraan klevend gebrek dat niet op eenvoudige wijze kan worden ontdekt en hersteld, zodanig gebruik van de auto gevaar voor de verkeersveiligheid zou opleveren (HR 15 april 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1338). Als het gebruik van de auto door het gebrek geen gevaar voor de verkeersveiligheid oplevert, moet de rechter beoordelen of het gebrek anderszins tot non-conformiteit leidt. [3]
Voor het conformiteitsoordeel is beslissend in welke toestand de auto zich bevond ten tijde van de verkoop.
4.12.
Een consument-koper kan zich er echter niet op beroepen dat de zaak niet aan de overeenkomst beantwoordt wanneer de verkoper hem voor het sluiten van de overeenkomst uitdrukkelijk in kennis heeft gesteld van een afwijking van wat de consument-koper anders zou mogen verwachten, en de consument-koper die afwijking bij het sluiten van de overeenkomst uitdrukkelijk en afzonderlijk heeft aanvaard.
Dit volgt uit artikel 7:18 lid 6 BW.
Dwaling, het wettelijk kader
4.13.
Op grond van artikel 6:228 BW is een overeenkomst die is tot stand gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, vernietigbaar: a) als de dwaling te wijten is aan een inlichting van de wederpartij, tenzij deze mocht aannemen dat de overeenkomst ook zonder deze inlichting zou worden gesloten,
b) indien de wederpartij in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten, de dwalende had behoren in te lichten en/of c) indien de wederpartij bij het sluiten van de overeenkomst van dezelfde onjuiste veronderstelling als de dwalende is uitgegaan, tenzij zij ook bij een juiste voorstelling van zaken niet had behoeven te begrijpen dat de dwalende daardoor van het sluiten van de overeenkomst zou worden afgehouden.
Inhoudelijke beoordeling
4.14.
Zowel voor de beoordeling van de vordering op de primaire grondslag
(non-conformiteit) als voor de beoordeling van de vordering op de subsidiaire grondslag (dwaling) zal allereerst moeten worden vastgesteld of sprake is van een serieus gebrek.
4.15.
[partij A] stelt dat er begin november 2024 tijdens het rijden een lampje is gaan branden, dat hij toen met de auto naar [bedrijf 1] is gegaan en dat [bedrijf 1] vervolgens de auto heeft uitgelezen en heeft geconstateerd dat de distributieketting kapot is. De herstelkosten zijn volgens hem ongeveer gelijk aan de koopprijs van de auto.
4.16.
[partij B] bestrijdt dat sprake is van een defecte distributieketting.
Zij heeft ter zitting aangevoerd dat dit met alleen uitlezen van de auto niet is vast te stellen en dat het ook heel goed kan zijn dat er een geel waarschuwingslampje is gaan branden, omdat er iets mis is met een sensor. [partij B] heeft er in dat verband op gewezen dat een sensor heel gemakkelijk en goedkoop kan worden vervangen.
4.17.
De stelplicht en, gezien de gemotiveerde betwisting door [partij B], ook de bewijslast van het gestelde gebrek rusten krachtens de hoofdregel van artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) op [partij A].
4.18.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [partij A] vooralsnog onvoldoende aangetoond dat sprake is van een ondeugdelijke distributieketting. Dit volgt in ieder geval niet uit de door [partij A] overgelegde offerte van [bedrijf 1] van februari 2025. Daarin worden kosten genoemd, maar daaruit valt niet op te maken dat (in november 2024) is vastgesteld dat sprake is van een kapotte distributieketting en dat vervanging daarvan noodzakelijk is. Een diagnoserapport van november 2024 en/of daarna ontbreekt.
4.19.
[partij A] heeft bewijs van zijn stellingen aangeboden.
De kantonrechter zal [partij A] in de gelegenheid stellen (nader) bewijs te leveren van zijn stellingen dat sprake is van een kapotte distributieketting, dat vervanging daarvan noodzakelijk is en dat vervanging daarvan met hoge kosten gepaard gaat.
4.20.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
draagt [partij A] op (nader) bewijs te leveren van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat sprake is van een kapotte distributieketting, dat vervanging daarvan noodzakelijk is en dat vervanging daarvan met hoge kosten gepaard gaat.
5.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
dinsdag 18 november 2025voor het overleggen van bewijsstukken door [partij A],
5.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A. Smit en op 21 oktober 2025 in het openbaar uitgesproken door mr. U. van Houten.

Voetnoten

1.HR 12 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1677.
2.Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten.
3.HR 8 juli 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT3097.