ECLI:NL:RBOVE:2025:6642

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 november 2025
Publicatiedatum
14 november 2025
Zaaknummer
11724495 \ EJ VERZ 25-158
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst op grond van bedrijfseconomische omstandigheden na weigering UWV

In deze zaak verzoekt de werkgever, IJssel Technologie B.V., om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met de werknemer, [verweerder], op basis van bedrijfseconomische omstandigheden. Dit verzoek volgt nadat het UWV eerder toestemming voor ontslag heeft geweigerd. De werknemer is sinds 15 januari 2024 in dienst en heeft de functie van Operationeel Manager. De werkgever stelt dat de functie van de werknemer niet langer rendabel is en dat er geen redelijke grond is voor het behoud van de arbeidsovereenkomst. De werknemer verzet zich tegen het verzoek en stelt dat er onvoldoende herplaatsingsinspanningen zijn verricht door de werkgever. De kantonrechter heeft de procedure beoordeeld aan de hand van relevante artikelen uit het Burgerlijk Wetboek, waaronder artikel 7:671b lid 1 en 7:669 lid 3 sub a. De kantonrechter concludeert dat het opzegverbod tijdens ziekte in de weg staat aan de ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De werkgever heeft ook een g-grond aangevoerd, maar de kantonrechter oordeelt dat de omstandigheden niet voldoende zijn om het ontbindingsverzoek toe te wijzen. Uiteindelijk wordt het verzoek tot ontbinding afgewezen en wordt de werkgever veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer / rekestnummer: 11724495 \ EJ VERZ 25-158
Beschikking van 14 november 2025
in de zaak van
IJSSEL TECHNOLOGIE B.V.,
te Zwolle,
verzoekende partij,
hierna te noemen: IJssel,
gemachtigde: mr. M.J. Keuss en mr. C.A. Bosma,
tegen
[verweerder],
te [woonplaats],
verwerende partij,
hierna te noemen: [verweerder],
gemachtigde: mr. R.H. Bossen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, ontvangen op 28 mei 2025, met producties genummerd 1 t/m 21,
- het verweerschrift met producties genummerd 23a, 23b en 24 t/m 26,
- de aanvullende producties van verzoekster genummerd 22 t/m 35, 36 t/m 41, 42 en 43,
- de mondelinge behandeling van 16 september 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- de pleitnota van mr. Keuss.
1.2.
De beschikking is (uiteindelijk) bepaald op vandaag.
De zaak in het kort
In deze zaak verzoekt de werkgever om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van bedrijfseconomische omstandigheden, nadat het UWV de toestemming voor ontslag heeft geweigerd.

2.De feiten

2.1.
[verweerder], geboren op [geboortedatum] 1971, is sinds 15 januari 2024 in dienst bij IJssel. In de schriftelijke arbeidsovereenkomst staat dat zijn functie Operationeel Manager is. Zijn salaris bedraagt laatstelijk € 7.972,61 bruto per maand exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten.
2.2.
Nadat [verweerder] aanvankelijk werkzaamheden buiten IJssel verrichtte (bij PreZero), is hij met ingang van 1 augustus 2024 bij IJssel in Zwolle leiding gaan geven aan de afdeling Condition Monitoring Solutions (afgekort: CMS). Zijn functie werd aangeduid als Operational Manager CMS.
2.3.
In een e-mailbericht van 22 november 2024 schrijft de HR manager van IJssel aan [verweerder]:
Zojuist hebben we elkaar gesproken via Teams. Hierin heeft [naam 1] kenbaar gemaakt dat de
groep engineers op de huidige manier niet rendabel is.
We hebben hier moeten besluiten om het team anders in te gaan richten. Met deze nieuwe
inrichting komt jouw positie helaas te vervallen en zien we geen andere mogelijkheid dan
afscheid van elkaar te nemen.
We begrijpen dat dit even moet landen, maar weet dat ons streven is om dit gezamenlijk op
een zo goed mogelijke manier af te ronden.
Hierbij gaat de voorkeur uit naar een persoonlijk vervolggesprek, deze hebben we ingepland op dinsdag 26 november om 09:00.
Vanzelfsprekend communiceren we hier nog niet over, tot we duidelijkheid hebben over de
details.
We spreken elkaar dinsdag en heb je voor die tijd vragen, dan kun je met mij contact opnemen.
2.4.
Op 3 januari 2025 heeft IJssel bij het UWV een aanvraag ingediend om de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te mogen opzeggen op grond van bedrijfseconomische redenen.
2.5.
Op 2 april 2025 heeft het UWV op de aanvraag beslist. Onder het kopje ‘Eindoordeel’ staat:
Wij vinden dat er geen redelijke grond is voor het ontslag van werknemer en dat werkgever onvoldoende herplaatsingsinspanningen heeft verricht.
2.6.
In het registratiesysteem van de werkgever, genaamd ACTO, is [verweerder] geregistreerd als ‘ziek’ op dinsdag 24, woensdag 25, donderdag 26 en vrijdag
27 december 2024.
2.7.
In een e-mailbericht van 15 januari 2025 met als onderwerp ‘FW: Herinnering: Weekstaat iUVA invoeren’ schrijft [verweerder] aan IJssel:
‘Hallo [naam 2],
Ik kon niet meer in ACTO, daardoor mijn uren er niet ingezet.
Op dit moment lukt het wel weer.
Uren van afgelopen week heb ik er alsnog ingezet.
Uren van voorgaande week staan er niet goed in.
De onderstaande week ben ik flink ziek geweest.
De week van 30 12 t/m 3-1.
Wil je deze corrigeren?
Alvast bedankt.’
2.8.
In een bericht van de bedrijfsarts van 30 januari 2025 staat onder andere:
“Datum eerste ziektedag: 20-01-2025”
En verder
“Beperkingen en mogelijkheden
Op dit moment geen mogelijkheden, verwacht herstel binnen nu en een week
2.9.
Van herstel is het (nog) niet gekomen.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
IJssel verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te ontbinden op grond van bedrijfseconomische omstandigheden (a-grond), onder toekenning van een transitievergoeding van € 4.431,02 bruto en met veroordeling van [verweerder] in de kosten van de procedure.
3.2.
[verweerder] verweert zich tegen het verzoek. Hij vindt dat de verzochte ontbinding moet worden afgewezen.
3.3.
De kantonrechter zal hierna nader ingaan op de standpunten van partijen, voor zover dat voor de beoordeling van het verzoek van belang is.

4.De beoordeling

4.1.
In dit geval verzoekt de werkgever om ontbinding van de arbeidsovereenkomst, nadat het UWV eerder de toestemming voor ontslag heeft geweigerd. Het gaat hier namelijk om een ontslag op grond van bedrijfseconomische redenen. Het ontbindingsverzoek is gegrond op de artikelen 7:671b lid 1 BW en 7:669 lid 3 sub a BW.
Opzegverbod?
4.2.
Artikel 7:671b lid 2 BW bepaalt dat een ontbindingsverzoek slechts kan worden ingewilligd indien er geen opzegverboden als bedoeld in artikel 7:670 BW gelden.
In artikel 7:760 lid 1 sub b BW staat dat de werkgever niet kan opzeggen gedurende de tijd dat de werknemer ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, tenzij de ongeschiktheid een aanvang heeft genomen nadat een verzoek om toestemming als bedoeld in artikel 671a door het UWV is ontvangen. Indien de werknemer ziek is geworden na indiening van de ontslagaanvraag bij het UWV, staat dit niet aan ontbinding van de arbeidsovereenkomst in de weg. [1]
4.3.
Partijen verschillen van mening over de vraag of het opzegverbod bij ziekte in de weg staat aan de verzochte ontbinding.
Volgens IJssel is dat niet het geval, omdat de eerste ziektedag van [verweerder] 20 januari 2025 (dus na indiening van de aanvraag bij het UWV) was. [verweerder] heeft daarop aangevoerd dat hij zich al op 20 december 2024 bij IJssel heeft ziekgemeld, welke melding op
24 december in het tijdregistratiesysteem van IJssel is doorgevoerd. Hij is sindsdien onverminderd arbeidsongeschikt wegens ziekte, aldus [verweerder].
4.4.
De kantonrechter volgt IJssel niet. Niet in geschil is dat [verweerder] in ACTO als ‘ziek’ is geregistreerd over de periode 24 tot en met 27 december 2024 (zie hiervoor onder 2.6). Evenmin is in geschil dat hij op 15 januari 2025 heeft gemaild (zie hiervoor onder 2.7) dat hij in de week van 30 december 2024 tot en met 3 januari 2025 nog steeds ziek was, en dat hij sinds 20 januari 2025 door de bedrijfsarts onafgebroken arbeidsongeschikt is geacht wegens ziekte. Voor zover zou worden aangenomen dat [verweerder], anders dan hij heeft betoogd, in de periode tussen 27 december 2024 en 20 januari 2025 op enig moment hersteld was (omdat de bedrijfsarts uitgaat van 20 januari 2025 als eerste ziektedag), geldt dat de beide ziekteperiodes, die elkaar alsdan hebben opgevolgd met een tussenpoos van minder dan vier weken, bij elkaar opgeteld moeten worden op grond van artikel 7:670
lid 1 BW. Dit is ook het geval als de opvolgende ziektes niet dezelfde oorzaak hebben.
4.5.
De conclusie is dan ook dat het opzegverbod tijdens ziekte in de weg staat aan ontbinding op de a-grond.
Ontbinding op de g-grond?
4.6. (
Eerst) ter zitting heeft IJssel gesteld dat het verzoek, indien niet toewijsbaar op de a-grond, zou moeten worden toegewezen op de g-grond; door de opstelling van [verweerder] in de aanloop naar en tijdens deze procedure is namelijk een verstoorde arbeidsrelatie ontstaan, aldus IJssel. [verweerder] heeft bezwaar gemaakt tegen deze (door IJssel overigens niet als zodanig aangekondigde) vermeerdering van de gronden van haar verzoek.
4.7.
De kantonrechter ziet geen aanleiding voormelde wijziging buiten beschouwing te laten, aangezien [verweerder] hierop heeft kunnen reageren. Zijn reactie was dat er allerminst sprake was van een duurzaam verstoorde arbeidsverhouding en dat hij mogelijkheden zag om, al dan niet op een andere plek in de organisatie, werkzaam te blijven voor IJssel.
4.8.
Hetgeen IJssel in het kader van de g-grond heeft gesteld, is naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende om het ontbindingsverzoek toe te wijzen. Veronderstellenderwijs aangenomen dat de omstandigheden die aan dit verzoek ten grondslag zijn gelegd zich laten abstraheren van de omstandigheden waarop het opzegverbod tijdens ziekte betrekking heeft (waarbij de ziekte dus wordt “weggedacht”) zijn eerstgenoemde omstandigheden op zichzelf onvoldoende voor een voldragen g-grond. Het stond [verweerder] op zichzelf vrij om – ondanks (kennelijk) langdurige onderhandelingen – niet (langer) bereid te zijn tot een regeling. Dat een en ander (wellicht) tot teleurstelling en/of ergernis bij IJssel heeft geleid, moge zo zijn, maar leidt niet tot het oordeel dat van haar, wegens een (door haar) als verstoord ervaren arbeidsverhouding, in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
4.9.
Wellicht ten overvloede merkt de kantonrechter op dat in de door IJssel overgelegde producties over [verweerder] (c.q. zijn houding) ten aanzien van het re-integratietraject geen aanleiding wordt gezien om een uitzondering op het opzegverbod aan te nemen (als bedoeld in artikel 7:670a lid 1 BW). Daargelaten de vraag of [verweerder] zonder deugdelijke grond weigert de verplichtingen als bedoeld in artikel 7:660a BW na te komen, geldt dat is gesteld noch gebleken dat IJssel [verweerder] schriftelijk heeft gemaand tot nakoming van deze verplichtingen of de betaling van het loon heeft gestaakt (artikel 7:670a lid 1 BW).
Conclusie
4.10.
De conclusie is dan ook dat het ontbindingsverzoek op de a- noch de g-grond toewijsbaar is. Dit betekent dat het verzoek wordt afgewezen, met veroordeling van IJssel in de proceskosten.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst het verzochte af,
5.2.
veroordeelt IJssel in de proceskosten, tot deze beschikking aan de zijde van [verweerder] begroot op € 814,00 aan salaris gemachtigde,
5.3.
verklaart onderdeel 5.2 van deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. E. Horsthuis en in het openbaar uitgesproken door mr. G.W.G. Wijnands.

Voetnoten

1.HR 18-02-2022, ECLI:NL:HR:2022:276