ECLI:NL:RBOVE:2025:6709

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 november 2025
Publicatiedatum
19 november 2025
Zaaknummer
C/08/339940 / KG RK 25/496
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in een civiele procedure met betrekking tot schijn van partijdigheid

In deze zaak heeft de verzoeker op 22 oktober 2025 een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechters mr. C. Verdoold en mr. M.H. van der Lecq, die betrokken waren bij een civiele procedure. De verzoeker stelde dat er sprake was van schijn van partijdigheid, omdat mr. Van der Lecq instructies had gegeven aan de parketpolitie om de telefoon van de verzoeker te controleren op geluidsopnames, buiten het formele kader van het onderzoek om. De wrakingskamer heeft het verzoek op 18 november 2025 ongegrond verklaard. De wrakingskamer oordeelde dat de instructie die mr. Van der Lecq had gegeven niet leidde tot de conclusie dat er sprake was van partijdigheid. De wrakingskamer benadrukte dat rechters uit hoofde van hun aanstelling vermoed worden onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De beslissing om het verzoek van 15 oktober 2025 tot heropening van het onderzoek niet in behandeling te nemen, werd beschouwd als een procesbeslissing waarover de wrakingskamer geen oordeel kon vellen. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor partijdigheid van de rechters en verklaarde het wrakingsverzoek ongegrond.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OVERIJSSEL

Wrakingskamer
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer: C/08/339940 / KG RK 25/496
Beslissing van 18 november 2025
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats]
verzoeker tot wraking,
advocaat mr. I. Mercanoglu.

1.De procedure

1.1.
Op 22 oktober 2025 heeft de advocaat van verzoeker een verzoek tot wraking ingediend van mr. C. Verdoold en mr. M.H. van der Lecq, rechters in deze rechtbank en in hoedanigheid van kinderrechters als leden van een meervoudige kamer belast met de behandeling van de zaak die is geregistreerd onder C/08/333470 / FA RK 25-1339. Bij het verzoek tot wraking zijn drie producties overgelegd, te weten een mutatierapport van de parketpolitie van 14 oktober 2025, het verzoek van de raadsman tot heropening (en schorsing) van het onderzoek van 15 oktober 2025 en een brief van de (griffie van de) rechtbank van 20 oktober 2025, waarin is meegedeeld dat het verzoek van 15 oktober 2025 tot heropening van het onderzoek niet in behandeling zal worden genomen en niet aan het dossier zal worden toegevoegd.
1.2.
Mr. Van der Lecq heeft bij brief van 24 oktober 2025 laten weten niet in de wraking te berusten. Bij e-mailbericht van 3 november 2025 heeft de wrakingskamer het proces-verbaal van de mondelinge behandeling met gesloten deuren door de meervoudige kamer op 14 oktober 2025 ontvangen van de griffier van de rechtbank. Bij brief van
4 november 2025 heeft mr. Verdoold eveneens laten weten niet te berusten in de wraking.
1.3.
Het wrakingsverzoek van verzoeker is op 5 november 2025 achter gesloten deuren behandeld. Bij de mondelinge behandeling zijn verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat, en mr. Van der Lecq (via een videoverbinding) verschenen. Mr. Verdoold is, met kennisgeving, niet verschenen. Van de zijde van verzoeker is het wrakingsverzoek toegelicht. Daarbij is gebruik gemaakt van pleitaantekeningen. Mr. Van der Lecq heeft haar standpunten ook toegelicht.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Verzoeker heeft (samengevat weergegeven) het volgende aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegd. Tijdens de mondelinge behandeling van de onderliggende zaak op
14 oktober 2025 was parketpolitie aanwezig in de zaal. Na sluiting van het onderzoek op
14 oktober 2025 heeft mr. Van der Lecq instructies gegeven aan de parketpolitie om de telefoon van verzoeker te controleren op mogelijk gemaakte geluidsopnames. Deze instructies werden gegeven buiten aanwezigheid van verzoeker en diens advocaat. Daarmee heeft mr. Van der Lecq na afloop van de zitting en dus buiten het formele kader van het onderzoek, een feitelijke instructie verstrekt aan de politie, op het moment waarop zij daartoe niet bevoegd was. De door mr. Van der Lecq gelaste controle van de telefoon ontbeert iedere rechtsgrond en komt neer op het (laten) verrichten van een opsporings-/handhavingshandeling zonder dat daartoe een bevoegdheid bestond. Dit handelen wekt de schijn van ongelijkwaardige behandeling op en roept twijfel op aan haar onpartijdigheid. Tevens is in strijd gehandeld met artikel 24 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), nu het mutatierapport van de parketpolitie, dat uit deze instructie is voortgekomen, onderdeel van het dossier vormt en feiten bevat die niet ter zitting van
14 oktober 2025 zijn besproken, maar wel bij de besluitvorming kunnen worden betrokken. Bovendien bevat het mutatierapport feitelijke onjuistheden en een gekleurde weergave van het voorval. Nu dit misleidende mutatierapport is ontstaan door toedoen van mr. Van der Lecq versterkt dat de vrees dat mr. Van der Lecq niet onbevooroordeeld tegenover verzoeker staat.
Mr. Verdoold heeft, in haar hoedanigheid van voorzitter van de meervoudige kamer, geweigerd het gemotiveerde verzoek van 15 oktober 2025 in behandeling te nemen of aan het dossier toe te voegen. Daardoor is verzoeker de mogelijkheid ontnomen om zijn bezwaren op reguliere wijze in het geding te brengen. Dat wekt de indruk dat de meervoudige kamer, althans mr. Verdoold, niet openstaat voor een zorgvuldige behandeling van de onderliggende procedure. Nu de gebruikelijke weg niet openstaat, resteert slechts de wrakingsprocedure om de schijn van partijdigheid en het geschonden vertrouwen aan de orde te stellen.
De hiervoor genoemde omstandigheden roepen, zowel afzonderlijk als in samenhang bezien, de schijn van partijdigheid op ten aanzien van mrs. Verdoold en Van der Lecq, aldus verzoeker.
2.2.
Mr. Verdoold en Mr. Van der Lecq hebben, zoals hiervoor vermeld, niet berust in de wraking. Hun toelichtingen worden hierna, voor zover nodig, besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van een rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter tegenover verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoeker geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is. Dat wil zeggen dat een willekeurige andere persoon in de plaats van verzoeker op grond van bepaalde feiten en omstandigheden óók moet hebben gedacht dat de rechter partijdig is.
3.2.
Onmiddellijk na het einde van de zitting is mr. Van der Lecq benaderd door de parketpolitie - die ter zitting aanwezig was - met de mededeling dat men reden had om te veronderstellen dat verzoeker met zijn telefoon opnames had gemaakt. Het maken van opnames is niet toegestaan. Mr. Verdoold, voorzitter, had de zaal ondertussen al verlaten en was niet meer aanwezig. Mr. Van der Lecq heeft vervolgens de parketpolitie verzocht de telefoon van verzoeker te controleren.
De enkele omstandigheid dat mr. Van der Lecq na sluiting van de mondelinge behandeling op 14 oktober 2025 aan de parketpolitie de instructie heeft gegeven om de telefoon van verzoeker op mogelijk gemaakte opnames te onderzoeken rechtvaardigt naar het oordeel van de wrakingskamer naar haar aard niet de conclusie dat vrees voor (schijn van) partijdigheid dan wel (schijn van) vooringenomenheid van mr. Van der Lecq naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is. De bevoegdheid tot het geven van een ordemaatregel komt de voorzitter toe, en bij afwezigheid daarvan aan de oudste rechter, in dit geval mr. Van der Lecq. Die bevoegdheid kan niet zo beperkt worden uitgelegd dat de rechter onmiddellijk na de zitting geen opdracht kan geven om een telefoon op opnames te controleren Dit klemt nog eens te meer nu het (vermoeden van) maken van opnames de kern van de beslotenheid van de zitting/bescherming van de privacy van de betrokkenen raakt.
In het licht van het voorgaande vormt de instructie geen bijzondere omstandigheid die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid dan wel vooringenomenheid.
3.3.
De wrakingskamer is van oordeel dat de beslissing om het verzoek van 15 oktober 2025 niet in behandeling te nemen en niet aan het dossier toe te voegen, moet worden aangemerkt als een procesbeslissing. Volgens de Hoge Raad [1] komt de wrakingskamer geen oordeel toe over de juistheid van zo’n procesbeslissing. Ook over de motivering van een procesbeslissing mag de wrakingskamer geen oordeel geven, zelfs niet als het gaat om een door verzoeker onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of het ontbreken van een motivering. Reden hiervoor is dat tegen een uitspraak van de rechtbank doorgaans een rechtsmiddel (zoals hoger beroep) kan worden ingesteld waarbij dit aan de orde kan komen. Alleen als de procesbeslissing in het licht van de omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid, kan dat tot een ander oordeel leiden. In wat verzoeker heeft aangevoerd ziet de wrakings-kamer geen grond voor het oordeel dat in dit geval aan de hiervoor genoemde maatstaf wordt voldaan. Uit het wrakingsverzoek blijkt dat het verzoek van 15 oktober 2025 tot heropening is ingediend met de bedoeling om de feitelijke gang van zaken na de sluiting van de zitting op 14 oktober 2025 te laten vaststellen en het proces-verbaal van de zitting aan te vullen met een weergave van deze gebeurtenissen.
Mr. Verdoold en mr. Van der Lecq hebben in hun schriftelijke reactie dan wel tijdens de mondelinge behandeling op 5 november 2025, ook in onderlinge samenhang bezien, naar het oordeel van de wrakingskamer voldoende toegelicht dat het mutatieformulier zich weliswaar bevindt in het digitale dossier (bij gebrek aan fysieke opslag), maar dat het geen onderdeel vormt van het zogenoemde zaaksdossier. Louter in het zaaksdossier bevinden zich de stukken die door de procespartijen zijn ingebracht ten behoeve van het rechtsgeding en die de basis vormen voor het oordeel omtrent het geschil. Andere omstandigheden worden buiten beschouwing gelaten, aldus mr. Verdoold en mr. Van der Lecq. Het door verzoeker ingenomen standpunt dat het mutatierapport van de parketpolitie omtrent de gang van zaken rondom het onderzoek aan de telefoon na de zitting een gekleurde en feitelijk onjuiste weergave van het incident/voorval bevat, leidt naar het oordeel van de wrakingskamer, met inachtneming van dat wat hiervoor is overwogen, niet tot een andere conclusie. Hetgeen heeft plaatsgevonden nadat mr. Van der Lecq de instructie heeft gegeven en de vastlegging daarvan kan niet worden toegeschreven aan mr. Van der Lecq en/of
mr. Verdoold. Ten slotte wordt opgemerkt dat, zoals ook mr. Verdoold en mr. Van der Lecq naar voren hebben gebracht, uit het mutatierapport niet blijkt van enig onoirbaar handelen van verzoeker tijdens of met betrekking tot de zitting van 14 oktober 2025. Dat het mutatierapport belastende informatie bevat voor verzoeker kan dan ook niet worden geconcludeerd. Eerder het tegendeel, want uit het mutatierapport volgt immers dat verzoeker geen blaam treft nu er geen opnames op zijn telefoon zijn aangetroffen.
3.4.
Naar het oordeel van de wrakingskamer is er - alles bij elkaar - geen reden om te concluderen dat mr. Verdoold dan wel mr. Van der Lecq vooringenomen of partijdig zijn of dat objectief gezien de schijn van vooringenomenheid of partijdigheid gerechtvaardigd is. De slotsom is dan ook dat het wrakingsverzoek ongegrond wordt verklaard.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
verklaart het verzoek ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. A. van Holten, voorzitter, A.E. Zweers en
E. Venekatte, in tegenwoordigheid van de griffier mr. I.A.M. Booijink en in openbaar uitgesproken op 18 november 2025.
mr. I.A.M. Booijink mr. E. Venekatte,
de griffier lid van de wrakingskamer
De voorzitter is buiten staat. De beslissing is getekend door mr. E. Venekatte.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Hoge Raad 25 september 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1413 en ECLI:NL:HR:2018:1770).