ECLI:NL:RBOVE:2025:6792

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 november 2025
Publicatiedatum
24 november 2025
Zaaknummer
ak_24_3681
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke afwijzing verzoek inzage in politiegegevens door korpschef

Deze uitspraak betreft de gedeeltelijke afwijzing van een verzoek van [eiser] tot inzage in politiegegevens die over hem worden verwerkt. [eiser] is het niet eens met deze gedeeltelijke afwijzing en heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de korpschef van 9 september 2024, waarin het inzageverzoek gedeeltelijk werd afgewezen. De rechtbank Overijssel heeft de zaak behandeld en beoordeeld of de korpschef de inzage gedeeltelijk mocht weigeren op basis van de weigeringsgronden van artikel 27, eerste lid, van de Wet politiegegevens (Wpg). De rechtbank concludeert dat de korpschef het inzageverzoek gedeeltelijk mocht afwijzen, omdat de belangen van de openbare veiligheid en de rechten van derden zwaarder wegen dan het belang van [eiser] bij inzage in de gegevens. De rechtbank heeft vastgesteld dat de korpschef voldoende heeft gemotiveerd waarom de gedeeltelijke afwijzing gerechtvaardigd is en dat de geheimhouding van bepaalde stukken noodzakelijk was om de belangen van derden te beschermen. Het beroep van [eiser] is ongegrond verklaard, wat betekent dat de gedeeltelijke afwijzing van het inzageverzoek in stand blijft. [eiser] krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/3681

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser (hierna: [eiser])

(gemachtigde: mr. A.S. Schollaardt),
en

de korpschef van politie, verweerder (hierna: de korpschef)

(gemachtigden: [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] LLB).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de gedeeltelijke afwijzing van een verzoek van [eiser] tot inzage van politiegegevens die over hem worden verwerkt. [eiser] is het niet eens met deze gedeeltelijke afwijzing. De rechtbank beoordeelt aan de hand van de door [eiser] aangevoerde beroepsgronden of de korpschef de inzage gedeeltelijk heeft mogen weigeren.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de korpschef het inzageverzoek gedeeltelijk mocht afwijzen met de weigeringsgronden van artikel 27, eerste lid, aanhef en onder a, b, c en d, van de Wet politiegegevens (hierna: de Wpg). [eiser] krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. [eiser] heeft de korpschef verzocht om inzage van de politiegegevens die over hem worden verwerkt. Met een besluit van 9 september 2024 (hierna: het bestreden besluit) heeft de korpschef dit verzoek gedeeltelijk afgewezen.
2.1.
[eiser] heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De korpschef heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De korpschef heeft op verzoek van de rechtbank het inzagedossier ingediend. Ook heeft de korpschef een motivering ingediend. Daarbij heeft de korpschef de rechtbank verzocht dat alleen de rechtbank met toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kennis mag nemen van de stukken die deel uitmaken van het inzagedossier en de motivering. De rechtbank heeft [eiser] meegedeeld dat zij handelt alsof is besloten dat beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is. [eiser] heeft de rechtbank toestemming gegeven om mede op basis van de stukken die hij niet kent, uitspraak te doen.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 23 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiser], mr. T.C. Lensen (als waarnemer van de gemachtigde van [eiser]) en de gemachtigden van de korpschef. Op de zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek heropend om de korpschef in de gelegenheid te stellen om nadere informatie te geven.
2.4.
De korpschef heeft op 23 juni 2025 een aanvullende motivering ingediend. Daarbij heeft de korpschef de rechtbank verzocht te bepalen dat alleen de rechtbank daar kennis mag nemen. De geheimhoudingskamer van de rechtbank heeft op 8 augustus 2025 geoordeeld dat de beperking van de kennisneming van de aanvullende motivering gerechtvaardigd is. [eiser] heeft de rechtbank toestemming gegeven om mede op basis van de aanvullende motivering van 23 juni 2025 uitspraak te doen.
2.5.
De rechtbank heeft partijen op 9 september 2025 laten weten dat zij een nadere zitting niet nodig vindt en heeft gevraagd of zij een zitting wensen. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek op 13 oktober 2025 gesloten en de zaak niet nogmaals op een zitting behandeld.

Beoordeling door de rechtbank

De niet betwiste feiten
3. De rechtbank stelt vast dat de volgende feiten tussen partijen niet betwist zijn.
3.1.
In een brief van 17 juni 2024 heeft [eiser] de korpschef verzocht om inzage van de politiegegevens die over hem worden verwerkt. Daarbij heeft [eiser] de korpschef een aantal vragen gesteld over deze gegevens. [eiser] heeft zich daarbij beroepen op de Wpg en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: de Wjsg).
3.2.
Met het bestreden besluit heeft de korpschef het verzoek om inzage gedeeltelijk afgewezen. De korpschef heeft [eiser] een overzicht verstrekt van een aantal registraties waarin zijn gegevens worden verwerkt en bepaald dat [eiser] inzage kan krijgen in deze gegevens. Daarbij heeft de korpschef ook antwoord gegeven op de door [eiser] gestelde vragen. De korpschef heeft geweigerd om [eiser] inzage te geven in de overige gegevens die over hem worden verwerkt. Voor de gegevens die vallen onder de Wjsg heeft de korpschef [eiser] verwezen naar het Openbaar Ministerie (hierna: het OM).
3.3.
[eiser] heeft bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit. De korpschef heeft dit bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard in een besluit van 30 september 2024.
Is de rechtbank bevoegd om het beroep van [eiser] te behandelen?
4. De rechtbank stelt vast dat het beroep is gericht tegen een besluit op grond van artikel 25 van de Wpg. Op grond van artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder g, van de Awb, gelezen in combinatie met bijlage 1 van de Awb (Regeling rechtstreeks beroep) kan tegen een besluit op grond van artikel 25 van de Wpg geen bezwaar worden gemaakt, zodat daartegen rechtstreeks beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld.
4.1.
Hieruit volgt dat de rechtbank bevoegd is om kennis te nemen van het beroep van [eiser] tegen het bestreden besluit. Hieruit volgt ook dat de korpschef het bezwaar van [eiser] tegen het bestreden besluit terecht kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Heeft de korpschef het verzoek om inzage gedeeltelijk kunnen afwijzen?
5. De korpschef heeft de gedeeltelijk afwijzing van het inzageverzoek gebaseerd op de weigeringsgronden die zijn neergelegd in artikel 27, eerste lid, onder a, b, c en d, van de Wpg. De korpschef stelt zich op het standpunt dat de in deze bepaling genoemde belangen zwaarder wegen dan het belang van [eiser] bij kennisname en controle van de hem betreffende politiegegevens.
6. [eiser] stelt zich op het standpunt dat de korpschef het inzageverzoek ten onrechte gedeeltelijk heeft afgewezen. Hij voert aan dat de korpschef heeft volstaan met een algemene uitleg per weigeringsgrond en dat ten onrechte niet nader is gemotiveerd waarom in dit specifieke geval vier van de zes weigeringsgronden van toepassing zijn verklaard. [eiser] is van mening dat in dit geval de weigeringsgronden van artikel 27, eerste lid, onder a, b, c en d, van de Wpg te gemakkelijk aan hem worden tegengeworpen, zonder dat hij dit zelf kan toetsen. [eiser] voert aan dat, voor wat betreft de strafzaken waarbij hij ooit betrokken is geweest als verdachte, hij altijd op de hoogte is geweest van de informatie uit de dossiers, omdat hij als verdachte ook de volledige inzage in die dossiers kreeg. Verder wijst [eiser] erop dat die zaken inmiddels onherroepelijk zijn. Daarnaast voert [eiser] aan dat hij al geruime tijd niet meer met politie en justitie in aanraking is geweest. Ook acht [eiser] de kans klein dat hij momenteel onderwerp is van een lopend onderzoek. [eiser] vindt het niet aannemelijk dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 27, eerste lid, onder a, b, c en d, van de Wpg, waarbij ook nog eens geldt dat de weigering om inzage te verlenen noodzakelijk en evenredig is. Verder voert [eiser] aan dat de gegevens van derden kunnen worden geanonimiseerd.
7. De rechtbank is van oordeel dat de korpschef het inzageverzoek van [eiser] gedeeltelijk mocht afwijzen met de weigeringsgronden van artikel 27, eerste lid, onder a, b, c en d, van de Wpg.
7.1.
De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat het hier gaat om politiegegevens, bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van de Wpg, die vallen onder het bereik van artikel 25, eerste lid, van de Wpg. Gelet hierop heeft eiser in beginsel recht op inzage in die gegevens. Dit recht op kennisneming is echter geen absoluut recht. Uit artikel 27, eerste lid, van de Wpg, volgt dat een verzoek om kennisneming van politiegegevens wordt afgewezen voor zover dit een noodzakelijke en evenredige maatregel is
a. ter vermijding van belemmering van gerechtelijke onderzoeken of procedures;
b. ter vermijding van nadelige gevolgen voor de voorkoming, de opsporing, het onderzoek en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen;
c. ter bescherming van de openbare veiligheid;
d. ter bescherming van de rechten en vrijheden van derden.
7.2.
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennis genomen van het inzagedossier en de door de korpschef onder geheimhouding verstrekte motivering en aanvullende motivering.
7.3.
De rechtbank is van oordeel dat de korpschef in het bestreden besluit en de onder geheimhouding verstrekte motivering en nadere motivering voldoende heeft gemotiveerd waarom de gedeeltelijke afwijzing van het inzageverzoek een noodzakelijke en evenredige maatregel is ter bescherming van de in artikel 27, eerste lid, onder a, b, c en d, van de Wpg genoemde belangen. De gedeeltelijke afwijzing van het inzageverzoek is in het bestreden besluit summier gemotiveerd. Naar het oordeel van de rechtbank is dat in dit geval gerechtvaardigd, omdat een uitgebreidere motivering ertoe zou leiden dat alsnog (een deel van) de aard en inhoud van de gegevens zou worden prijsgegeven. In de motivering en de aanvullende motivering die de korpschef onder geheimhouding aan de rechtbank heeft verstrekt, heeft de korpschef nader gemotiveerd waarom de ingeroepen weigeringsgronden in dit geval van toepassing zijn. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de korpschef in dit geval niet gehouden was om per politiegegeven een motivering te geven nu een motivering per politiegegeven, gezien de gelijksoortigheid van de niet verstrekte gegevens, zou hebben geleid tot een herhaling van zetten die geen redelijk doel dient. [1]
7.4.
De rechtbank kan zich vinden in het standpunt van de korpschef dat de kennisneming van de geweigerde gegevens kan leiden tot het prijsgeven van een informatiepositie of tactieken van de politie en het frustreren van lopende onderzoeken. Dit zou kunnen leiden tot belemmering van de opsporing van, het onderzoek naar en/of de vervolging van strafbare feiten en, voor wat betreft een deel van de gegevens, ook tot een aantasting van de openbare veiligheid. Ook zou dit kunnen leiden tot de belemmering van gerechtelijke onderzoeken of strafrechtelijke of bestuursrechtelijke procedures. De rechtbank is van oordeel dat de korpschef zich, gelet op de aanvullende motivering van 23 juni 2025, op het standpunt heeft kunnen stellen dat in dit geval sprake is van lopende procedures of procedures waarvan in voldoende mate voorzienbaar is dat ze in de toekomst onder de rechter zullen komen. Daarnaast betreft een deel van de geweigerde gegevens persoonsgegevens van derden en meldingen en verklaringen van derden die rechtstreeks tot deze personen te herleiden zijn. De rechtbank volgt de korpschef in het betoog dat, gezien de strekking van de geweigerde gegevens, (ook beperkte) kennisname van deze gegevens kan leiden tot aantasting van de persoonlijke levenssfeer van deze derden. Ook zou het geven van inzage in deze gegevens ertoe kunnen leiden dat het vertrouwen van de burger in de politie en de bereidheid om in de toekomst een melding of aangifte te doen afneemt. Dit zou kunnen leiden tot belemmering van de voorkoming van, de opsporing van, het onderzoek naar en de vervolging van strafbare feiten en een aantasting van de openbare veiligheid. De omstandigheid dat [eiser] mogelijk bekend is met een deel van de geweigerde gegevens, is geen reden om te oordelen dat de inzage in de geweigerde gegevens de in artikel 27, eerste lid, onder a, b, c en d, van de Wpg genoemde belangen niet zal schaden. Zoals de korpschef terecht heeft opgemerkt betekent het feit dat [eiser] bekend is met het bestaan van een onderzoek niet zonder meer dat hij ook bekend is met de (volledige) inhoud van het onderzoek en de politiegegevens die daarmee verband houden. Voor de onderzoeken die de politie heeft ingestuurd naar het OM heeft de korpschef [eiser] terecht doorverwezen naar het OM. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de korpschef de in artikel 27, eerste lid, onder a, b, c en d, van de Wpg genoemde belangen in dit geval zwaarder mogen laten wegen dan het belang van [eiser] om die gegevens in te zien. De nadelige gevolgen voor [eiser] zijn niet onevenredig in verhouding tot het met het bestreden besluit te dienen doel.
7.5.
Hieruit volgt dat de beroepsgronden van [eiser] niet slagen.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat [eiser] geen gelijk krijgt en dat de gedeeltelijke afwijzing van het inzageverzoek in stand blijft. [eiser] krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.P.K. van Rosmalen, rechter, in aanwezigheid van mr. F.F. van Emst, griffier. Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2234, rechtsoverweging 2.3.