ECLI:NL:RVS:2021:2234

Raad van State

Datum uitspraak
6 oktober 2021
Publicatiedatum
6 oktober 2021
Zaaknummer
202003598/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inzage in persoonsgegevens en weigering door korpschef van politie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de korpschef van politie, die op 8 februari 2019 een verzoek om inzage in persoonsgegevens heeft afgewezen. [appellant] had verzocht om inzage in gegevens die door de politie over hem zijn verwerkt, met name in het kader van rechtshulpverzoeken en lopende en afgesloten onderzoeken. De korpschef weigerde inzage, stellende dat er geen gegevensverwerking had plaatsgevonden in bepaalde systemen, maar dat er wel gegevensverwerking had plaatsgevonden door het Team Criminele Inlichtingen (TCI) en andere eenheden. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van [appellant] ongegrond, waarna hij hoger beroep instelde.

Tijdens de zitting op 21 juni 2021 werd de zaak behandeld, waarbij [appellant] werd vertegenwoordigd door zijn advocaat. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de korpschef ten onrechte inzage in de antecedenten van [appellant] had geweigerd. De Afdeling stelde vast dat de korpschef in zijn schriftelijke uiteenzetting erkende dat [appellant] ten onrechte inzage in zijn antecedenten was geweigerd, wat leidde tot de conclusie dat het besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid was voorbereid. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van [appellant] gegrond, waarbij het verzoek om inzage in zijn antecedenten werd ingewilligd.

De Afdeling oordeelde verder dat de korpschef de proceskosten van [appellant] moest vergoeden en dat het door hem betaalde griffierecht moest worden terugbetaald. De uitspraak benadrukt het recht van betrokkenen op inzage in hun persoonsgegevens en de zorgvuldigheidseisen die aan de besluitvorming van de korpschef worden gesteld.

Uitspraak

202003598/1/A3.
Datum uitspraak: 6 oktober 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], verblijvend te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 20 mei 2020 in zaak nr. 19/1399 in het geding tussen:
[appellant]
en
de korpschef van politie.
Procesverloop
Bij besluit van 8 februari 2019 heeft de korpschef een verzoek van [appellant] op grond van artikel 25, eerste lid, van de Wet politiegegevens (hierna: Wpg) afgewezen.
Bij uitspraak van 20 mei 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De korpschef heeft de Afdeling verzocht om toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) met betrekking tot een brief van de korpschef aan de Afdeling met een bijlage waarin een nadere motivering is neergelegd van het besluit van 8 februari 2019.
Bij uitspraak van 9 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2394, heeft de Afdeling, in een andere samenstelling, het verzoek om beperkte kennisneming van deze stukken gerechtvaardigd geacht.
Op 4 maart 2021 en 10 juni 2021 heeft de korpschef met een beroep op artikel 8:29 van de Awb stukken ingediend die voorwerp van het geschil vormen.
[appellant] heeft toestemming als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb verleend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 juni 2021, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. M. van Stratum, advocaat te Pijnacker-Nootdorp, en de korpschef, vertegenwoordigd door mr. I.D. de Hoop, zijn verschenen.
Het onderzoek is ter zitting niet gesloten om de korpschef in de gelegenheid te stellen inzage te geven in informatie van het TCI (Team Criminele Inlichtingen). De korpschef heeft met een beroep op artikel 8:29 van de Awb inzage verleend. De door [appellant] verleende toestemming geldt ook voor die informatie.
Met toestemming van partijen is afgezien van verdere behandeling van de zaak ter zitting. De Afdeling heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1.       Bij e-mail van 11 juli 2018 heeft [appellant] de korpschef verzocht inzage te verlenen in de persoonsgegevens die van hem worden verwerkt. Het gaat in het bijzonder om gegevensverwerking door het TCI, gegevensverwerking in het kader van rechtshulpverzoeken en gegevens die zijn verwerkt in lopende en afgesloten onderzoeken.
Bij het besluit van 8 februari 2019 heeft de korpschef inzage in zijn gegevensverwerking geweigerd. De korpschef stelt dat geen gegevensverwerking heeft plaatsgevonden in het Schengen Informatie Systeem, het Nationale Opsporingsregister en het Gedetineerden Recherche Informatiepunt. Bij het TCI van de Landelijke eenheid, de eenheid Rotterdam en de Koninklijke Marechaussee heeft wel gegevensverwerking plaatsgevonden. Indien gegevensverwerking heeft geleid tot een proces-verbaal, zijn die gegevens ter beschikking gesteld aan een of meer onderzoeken. Indien gegevensverwerking tot een proces-verbaal, maar niet tot een procesdossier heeft geleid, wordt inzage geweigerd omdat dit noodzakelijk is voor de goede uitoefening van de politietaak. Dit geldt ook voor de verwerking van gegevens die niet heeft geleid tot een proces-verbaal. Indien er sprake is van een procesdossier is dat dossier al aan [appellant] verstrekt en heeft hij daarmee inzage in de gegevensverwerking, aldus de korpschef.
Hoger beroep
2.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de korpschef het verzoek om inzage heeft mogen afwijzen op grond van artikel 27, eerste lid, aanhef, onder a en b, van de Wpg. Weigeringsgronden moeten restrictief worden uitgelegd. De korpschef had inzage in de verwerking van zijn persoonsgegevens door het TCI en door andere diensten moeten verlenen. Gegevensverwerking vindt ook plaats in afgesloten dossiers waarbij geen belang meer bestaat om inzage te weigeren. Inzage in antecedenten mag nooit worden geweigerd. Dit geldt ook voor evaluatiecodes. Verder had de korpschef per document, mutatie of set van gegevens moeten beoordelen en de weigering tot het verlenen van inzage daarin moeten motiveren, aldus [appellant].
Wettelijk kader
2.1.    De relevante bepalingen van de Wpg zijn vermeld in de bijlage, die deel van deze uitspraak uitmaakt.
Beoordeling van het hoger beroep
2.2.    De korpschef heeft in zijn schriftelijke uiteenzetting erkend dat [appellant] ten onrechte inzage in zijn antecedenten is geweigerd. Omdat de korpschef zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het besluit van 8 februari 2019 heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiervoor aanleiding hebben gegeven, is dat besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.
Het betoog slaagt in zoverre.
2.3.    Wat betreft de andere persoonsgegevens waarop het verzoek van [appellant] ziet, overweegt de Afdeling als volgt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van de Afdeling van 17 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3350), bevat de Wpg een uitputtende regeling voor de kennisgeving van politiegegevens als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van die wet. Voor de beoordeling of gegevens als politiegegevens dienen te worden aangemerkt, is onder meer bepalend of die gegevens een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon betreffen. Daarbij dient te worden beoordeeld of die gegevens alleen of in combinatie met andere gegevens zo kenmerkend zijn voor die persoon dat deze daarmee kan worden geïdentificeerd. Voor ieder gegeven in een mutatie dient een dergelijke beoordeling te worden gemaakt. De Afdeling heeft met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennis genomen van de geheime stukken. Een deel van de gegevens betreft geen politiegegevens zoals bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van die wet. Daarnaast betreft een deel van de gegevens politiegegevens die alleen derden betreffen. Daarom kunnen deze gegevens niet worden aangemerkt als [appellant] betreffende politiegegevens als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de Wpg. Dat betekent dat deze gegevens niet onder het bereik van die bepaling vallen en dat de korpschef daarom niet met toepassing daarvan [appellant] hiervan kennis kon laten nemen. Een deel van de gegevens betreft [appellant]. Deze gegevens zijn verwerkt in het kader van de uitoefening van de politietaak. Deze gegevens moeten daarom worden aangemerkt als politiegegevens als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van de Wpg. Dat betekent dat [appellant] op grond van artikel 25, eerste lid, van de Wpg in beginsel recht op inzage heeft in die gegevens.
Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 25 van de Wpg (Kamerstukken II 2005/06, 30 327, nr. 3, blz. 83) blijkt dat mede met het oog op artikel 8 van het EVRM in de Wpg een recht op kennisneming is opgenomen. Het recht op kennisneming is echter geen absoluut recht. Uit artikel 27, eerste lid, van de Wpg, volgt dat een verzoek om kennisneming van politiegegevens wordt afgewezen voor zover dit een noodzakelijke en evenredige maatregel is vanwege de in die bepaling vermelde belangen. [appellant] stelt dat hij er belang bij heeft om na te gaan of zijn persoonsgegevens correct zijn verwerkt en of de korpschef op een verantwoorde wijze met zijn gegevens is omgegaan. Ook wil [appellant] ontlastend bewijs verzamelen. Als geheim stuk heeft de korpschef een brief van 5 augustus 2020 met een bijlage ingediend. Met deze brief en bijlage heeft de korpschef een nadere motivering gegeven voor zijn besluit van 8 februari 2019. Volgens de korpschef kan kennisneming van de geheime stukken door [appellant] ertoe leiden dat onderzoeken ernstig worden gefrustreerd en schade oplopen. Bovendien kunnen de belangen van derden daardoor ernstig worden geschaad. Naar het oordeel van de Afdeling is die stelling aannemelijk gemaakt en heeft de korpschef zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat een afwijzing van het verzoek van [appellant] om inzage in zijn persoonsgegevens een noodzakelijke en evenredige maatregel is ter vermijding van belemmering van gerechtelijke onderzoeken of procedures, ter vermijding van nadelige gevolgen voor de voorkoming, de opsporing, het onderzoek en de vervolging van strafbare feiten of ter bescherming van de rechten en vrijheden van derden, zoals bedoeld in artikel 27, eerste lid, aanhef en onder a, b en d van de Wpg. De korpschef was in dit geval niet gehouden om per politiegegeven een motivering te geven nu een motivering per politiegegeven, gezien de gelijksoortigheid van de niet verstrekte gegevens, vaak tot een herhaling van zetten leidt die geen redelijk doel dient (zie onder meer de uitspraak van 28 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:224).
Het betoog faalt voor het overige.
Slotsom
3.       Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 8 februari 2019 alsnog gegrond verklaren en dat besluit vernietigen, voor zover [appellant] inzage in zijn antecedenten is geweigerd. De Afdeling zal bepalen dat het verzoek in zoverre wordt ingewilligd en dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 8 februari 2019, voor zover vernietigd.
4.       De korpschef moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van rechtbank Rotterdam van 20 mei 2020 in zaak nr. 19/1399;
III.      verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV.      vernietigt het besluit van de korpschef van politie van 8 februari 2019, voor zover [appellant] inzage in zijn antecedenten is geweigerd;
V.       bepaalt dat het verzoek van [appellant], voor zover het betreft de inzage in zijn antecedenten, wordt ingewilligd;
VI.      bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het onder IV. vermelde besluit, voor zover vernietigd;
VII.     veroordeelt de korpschef van politie tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.992,- (zegge: tweeduizend negenhonderdtweeënnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII.    gelast dat de korpschef van politie aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep en hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 439,- vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzitter, en mr. G.M.H. Hoogvliet en mr. W. den Ouden, leden, in tegenwoordigheid van mr. K.S. Man, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
BIJLAGE
Wet politiegegevens
Artikel 1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. politiegegeven: elk persoonsgegeven dat wordt verwerkt in het kader van de uitvoering van de politietaak, bedoeld in de artikelen 3 en 4 van de Politiewet 2012, met uitzondering van:
- de uitvoering van wettelijke voorschriften anders dan de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften;
- de bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000 opgedragen taken, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, onder 1° en artikel 4, eerste lid, onderdeel f, van de Politiewet 2012;
b. persoonsgegeven: alle informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon;
c. verwerken van politiegegevens: elke bewerking of elk geheel van bewerkingen met betrekking tot politiegegevens of een geheel van politiegegevens, al dan niet uitgevoerd op geautomatiseerde wijze, zoals het verzamelen, vastleggen, ordenen, structureren, opslaan, bijwerken of wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, verstrekken door middel van doorzending, verspreiden of op andere wijze ter beschikking stellen, samenbrengen, met elkaar in verband brengen, afschermen of vernietigen van politiegegevens;
[…].
Artikel 25
1. De betrokkene heeft het recht om op diens schriftelijke verzoek van de verwerkingsverantwoordelijke binnen zes weken uitsluitsel te verkrijgen over de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens en, wanneer dat het geval is, om die persoonsgegevens in te zien en om informatie te verkrijgen over:
a. de doelen en de rechtsgrond van de verwerking;
b. de betrokken categorieën van politiegegevens;
c. de vraag of de deze persoon betreffende politiegegevens gedurende een periode van vier jaar voorafgaande aan het verzoek zijn verstrekt en over de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de gegevens zijn verstrekt, met name ontvangers in derde landen of internationale organisaties;
d. de voorziene periode van opslag of indien dat niet mogelijk is, de criteria om die termijn te bepalen;
e. het recht te verzoeken om rectificatie, vernietiging of afscherming van de verwerking van hem betreffende politiegegevens;
f. het recht een klacht in te dienen bij de Autoriteit persoonsgegevens, en de contactgegevens van die autoriteit;
g. de herkomst, voor zover beschikbaar, van de verwerking van hem betreffende politiegegevens.
Artikel 27
1. Een verzoek als bedoeld in de artikelen 25, eerste lid, en 28, eerste en tweede lid, wordt afgewezen voor zover dit een noodzakelijke en evenredige maatregel is:
a. ter vermijding van belemmering van de gerechtelijke onderzoeken of procedures;
b. ter vermijding van nadelige gevolgen voor de voorkoming, de opsporing, het onderzoek en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen;
c. ter bescherming van de openbare veiligheid;
d. ter bescherming van de rechten en vrijheden van derden;
e. ter bescherming van de nationale veiligheid;
f. ingeval van een kennelijk ongegrond of buitensporig verzoek, als bedoeld in artikel 24a, vierde lid.