ECLI:NL:RBOVE:2025:6844

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 november 2025
Publicatiedatum
27 november 2025
Zaaknummer
11677614 \ CV EXPL 25-1363
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vergoeding op basis van samenlevingsovereenkomst na beëindiging affectieve relatie

In deze zaak hebben partij A en partij B een samenlevingsovereenkomst gesloten, maar hun affectieve relatie is geëindigd. Partij A vordert vergoeding van zaken die volgens haar op grond van de samenlevingsovereenkomst verdeeld moeten worden, alsook vergoeding wegens ongerechtvaardigde verrijking door partij B. Partij B betwist de vorderingen van partij A en stelt dat zij niet-ontvankelijk is omdat eerst mediation had moeten plaatsvinden en omdat zij hem niet in gebreke heeft gesteld. Daarnaast heeft partij B tegenvorderingen ingesteld voor vergoeding van eigendommen die partij A volgens hem heeft meegenomen, alsook voor de laminaatvloer. De kantonrechter wijst zowel de vorderingen van partij A als de tegenvorderingen van partij B af. De rechter oordeelt dat partij A ontvankelijk is in haar vorderingen, maar dat de inhoudelijke claims niet kunnen worden toegewezen. De rechter concludeert dat de vorderingen van beide partijen ongegrond zijn en compenseert de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 11677614 \ CV EXPL 25-1363
Vonnis van 25 november 2025
in de zaak van
[partij A],
uit [woonplaats 1],
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [partij A],
procederend zonder gemachtigde,
tegen
[partij B],
uit [woonplaats 2],
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [partij B],
gemachtigde: mr. M.U. Smis.

1.De zaak in het kort

1.1.
[partij A] en [partij B] hebben een samenlevingsovereenkomst gesloten. De affectieve relatie tussen hen is geëindigd. [partij A] vordert in deze procedure vergoeding van zaken die volgens haar op grond van de samenlevingsovereenkomst verdeeld moeten worden dan wel omdat [partij B] ongerechtvaardigd is verrijkt. [partij B] is het daar niet mee eens. Volgens hem is [partij A] niet-ontvankelijk, omdat eerst mediation gevolgd had moeten worden en omdat [partij A] hem niet in gebreke heeft gesteld. [partij B] heeft ook nog tegenvorderingen ingesteld. Hij vordert vergoeding van een aantal van zijn eigendommen die [partij A] volgens hem heeft meegenomen. Verder vordert [partij B] vergoeding van de laminaatvloer, omdat [partij A] de vergoeding zou hebben toegezegd. De kantonrechter wijst zowel de vorderingen van [partij A] en de tegenvorderingen van [partij B] af en legt hierna uit waarom.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties van 5 april 2025;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met producties;
  • de conclusie van antwoord in reconventie met producties;
  • de mondelinge behandeling van 22 oktober 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt die in het dossier worden bewaard;
  • de op de mondelinge behandeling overgelegde en voorgedragen spreekaantekeningen van [partij B].
2.2.
Ten slotte is bepaald dat de kantonrechter vandaag uitspraak zal doen.

3.De feiten

3.1.
Op 19 augustus 2001 hebben [partij A] en [partij B] een samenlevingsovereenkomst gesloten.
3.2.
In de samenlevingsovereenkomst staat – voor zover van belang – het volgende:
Inboedel
Onder “inboedel” wordt in deze overeenkomst verstaan: de roerende zaken die dienen tot huisraad, stoffering en meubilering van de door partijen gezamenlijk bewoonde woning, alsmede:
- computers met toebehoren
- audiovisuele apparatuur
- voor de gewone gang van de huishouding bestemde apparatuur.
[…]
INBOEDEL
Artikel 6Tijdens deze overeenkomst worden alle voorwerpen van inboedel door partijen gezamenlijk in eigendom verkregen.
Het voorgaande geldt niet:
- voor de huidige inboedel, die eigendom is en blijft van de man;
- indien partijen bij aanschaf van een goed schriftelijk uitdrukkelijk anders zijn overeengekomen;
- voor de inboedelgoederen die als eigendom van een partij zijn vermeld op de aan deze akte gehechte, door partijen ondertekende staat.
EINDE
[…]
Artikel 15:
Indien deze overeenkomst eindigt anders dan door overlijden van een partij, zijn partijen verplicht:
a.
iedere partij in bezit te stellen van de goederen die aan hem of haar toebehoren;
b.
de gemeenschappelijke goederen te verdelen;
[…]
.
AFWIKKELING; MEDIATION
Artikel 16
[…]
3.
Geschillen tussen partijen over verdeling, verrekening, waardering en betaling zullen partijen trachten deze in eerste instantie op te lossen met behulp van Mediation.
4.
Indien het onmogelijk gebleken is een geschil als hiervoor in lid 3 bedoeld op te lossen met behulp van Mediation, zal het geschil worden beslecht door de daartoe competente rechter.
(TIJDELIJKE) VOORTZETTING WOONGENOT EIGEN WONING
Artikel 17
1.
Ingeval de overeenkomst anders dan door overlijden van één van de partijen eindigt en de laatste gezamenlijk bewoonde woning een eigen woning van één of beide partijen betreft,[…]
is de vrouw[…]
verplicht de woning aan de Spaarbankstraat 20 te kampen (eigendom van de man) met haar kinderen metterwoon te verlaten. De man zal aan de vrouw een redelijke termijn geven teneinde om te zien naar vervangende woonruimte. De vrouw heeft alsdan geen recht op een financiële vergoeding wegens kosten verhuizing en/of herinrichting.
[…].”
3.3.
In januari 2025 is de relatie tussen [partij A] en [partij B] geëindigd.
3.4.
In maart 2025 heeft [partij A], samen met haar vier kinderen, de woning van [partij B] verlaten.
3.5.
Per e-mail van 12 maart 2025 heeft [partij A] aan [partij B] verzocht € 6.454,30 aan haar over te maken op basis van de verrekeningsbepaling uit de samenlevingsovereenkomst.
3.6.
Per e-mail van 25 maart 2025 heeft [partij A], omdat een reactie uitbleef van [partij B], om een inhoudelijke reactie gevraagd. [partij B] heeft daarop niet gereageerd.

4.Het geschil

4.1.
[partij A] vordert veroordeling van [partij B] tot betaling van € 6.454,30 en de wettelijke rente over dit bedrag. [partij A] vordert ook (nadat zij haar eis daartoe op de mondelinge behandeling heeft verduidelijkt) vergoeding van de proceskosten en de wettelijke rente daarover. Tot slot vordert [partij A] dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard.
4.2.
[partij A] onderbouwt haar vordering met de stelling dat [partij B], door de vergoeding niet aan haar te betalen, de samenlevingsovereenkomst schendt dan wel ongerechtvaardigd is verrijkt.
4.3.
[partij B] betwist de vorderingen van [partij A] en concludeert – samengevat – primair tot niet-ontvankelijkheid van [partij A] dan wel tot afwijzing van haar vorderingen. Subsidiair heeft [partij B] een aantal eisen in reconventie (tegenvorderingen) ingesteld. Allereerst vordert [partij B] veroordeling van [partij A] tot betaling van € 2.289,99 als vergoeding voor zijn eigendommen die [partij A] heeft meegenomen. Ten tweede vordert [partij B] vergoeding van € 1.875,15 voor een nieuwe laminaatvloer. Verder vordert [partij B] de proceskosten en vraagt hij de kantonrechter het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover dat nodig is voor de beslissing van de kantonrechter, verder ingegaan. Daarbij worden de vorderingen van [partij A] en de tegenvorderingen van [partij B] samen behandeld, omdat deze nauw met elkaar samenhangen.

5.De beoordeling in conventie en in reconventie

[partij A] is ontvankelijk in haar vorderingen
5.1.
De kantonrechter zal allereerst een oordeel geven over het meest verstrekkende verweer van [partij B], namelijk dat [partij A] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vorderingen.
5.2.
[partij B] beroept zich allereerst op artikel 16 van de samenlevingsovereenkomst. Op grond daarvan kan de rechtbank volgens hem pas worden ingeroepen als mediation niet tot een oplossing heeft geleid. Omdat er in dit geval geen mediation is ingesteld, moet [partij A] niet-ontvankelijk worden verklaard, aldus [partij B]. De kantonrechter volgt [partij B] daarin niet. Als uitgangspunt geldt namelijk dat het niet volgen van een mediationclausule waarin eerst mediation is voorgeschreven – nog los van de vraag of artikel 16 van de samenlevingsovereenkomst een verplichting tot mediation inhoudt – niet leidt tot onbevoegdheid of niet-ontvankelijkheid. [1] Dat van dit uitganspunt moet worden afgeweken, heeft [partij B] niet gesteld.
5.3.
Vervolgens heeft [partij B] aangevoerd dat [partij A] niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat zij hem niet in gebreke heeft gesteld en hij niet in verzuim is geraakt. Volgens [partij B] bevat de samenlevingsovereenkomst namelijk geen termijn voor de verrekening en heeft [partij A] in haar e-mails van 12 en 25 maart 2025 enkel een voorstel tot verrekening gedaan. Van een formele vordering is geen sprake, aldus [partij B].
5.4.
Op de mondelinge behandeling heeft [partij B] nog de stelling ingenomen dat hij de e-mails van 12 en 25 maart 2025 niet heeft ontvangen, maar daaraan gaat de kantonrechter voorbij. In het licht van zijn al bij conclusie van antwoord inhoudelijk gevoerde verweer tegen de inhoud van de e-mails en het niet nader kunnen toelichten van zijn stelling op de mondelinge behandeling, acht de kantonrechter het ongeloofwaardig dat de e-mails niet door hem zijn ontvangen.
5.5.
Verder volgt de kantonrechter [partij B] ook niet in zijn standpunt dat [partij A] enkel een voorstel heeft gedaan. [partij A] schrijft namelijk in haar e-mail van 12 maart 2025:

Op basis van de samenlevingsovereenkomst[…],
verzoek ik jou het totaal bedrag van 6454,30 euro per ommegaande over te maken[…].
Bij uitblijven van betaling binnen 5 werkdagen zal ik de vordering zonder verdere aankondiging uit handen geven. […].
Ik zie betaling graag spoedig tegemoet.
Op 25 maart 2025 herinnert zij [partij B] aan de e-mail van 12 maart 2025 en schrijft zij:

Ik verzoek jou hierbij (nogmaals) om uiterlijk 31 maart 2025 te reageren. Indien ik vóór deze datum geen inhoudelijke reactie van jou ontvang, zal ik deze zaak per 1 april 2025 overdragen aan de deurwaarder.
Hieruit blijkt duidelijk dat sprake is van een vordering tot betaling en dat [partij A] [partij B] in gebreke stelt.
5.6.
Nu het niet-ontvankelijkheidsverweer van [partij B] niet slaagt, komt de kantonrechter toe aan een inhoudelijke behandeling van de zaak.
De vorderingen van [partij A]
5.7.
[partij A] vordert € 6.454,30 van [partij B]. Dit bedrag bestaat uit een aantal posten die de kantonrechter hieronder afzonderlijk zal beoordelen.
De warmtepompboiler en de zonnepanelen
5.8.
[partij A] vordert vergoeding van € 1.000,00 voor haar inbreng in de aanschafkosten van de warmtepompboiler in de woning van [partij B] en € 3.207,50 voor haar inbreng in de aanschafkosten van dertien zonnepanelen op het dak van de woning van [partij B].
5.9.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat de warmtepompboiler en de zonnepanelen gezamenlijk zijn gekocht. Volgens [partij A] kwalificeren deze twee zaken als inboedel en moeten ze op grond van artikel 16 van de samenlevingsovereenkomst worden verdeeld. Omdat [partij B] de warmtepompboiler en de zonnepanelen feitelijk gebruikt, moet hij haar eigendomsdeel vergoeden, aldus [partij A].
5.10.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Allereerst wordt [partij A] niet in haar standpunt gevolgd dat de warmtepompboiler en de zonnepanelen als inboedel kwalificeren en daarmee onder de reikwijdte van de samenlevingsovereenkomst vallen. [partij A] heeft in dat kader jurisprudentie aangehaald op grond waarvan zonnepanelen in die specifieke zaak werden aangemerkt als roerende zaken. Dat betekent evenwel niet dat de zonnepanelen in deze zaak ook kunnen worden aangemerkt als inboedel. Niet gesteld is dat de zonnepanelen en de warmtepompboiler onder de definitie van “inboedel” vallen zoals die is neergelegd in de samenlevingsovereenkomst. De kantonrechter is ook niet gebleken dat deze hebben te gelden als huisraad, stoffering, meubilering of voor de gewone gang van de huishouding bestemde apparatuur. Dat betekent dat de samenlevingsovereenkomst niet als grondslag kan dienen voor dit deel van de vordering van [partij A].
5.11.
Het beroep van [partij A] op ongerechtvaardigde verrijking slaagt ook niet. Op grond van artikel 6:212 BW is de partij die ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van een ander verplicht, voor zover dit redelijk is, de schade te vergoeden tot het bedrag van zijn verrijking. [partij B] neemt het standpunt in dat de warmtepompboiler door [partij A] kan worden overgenomen of aan een derde kan worden verkocht met, kort gezegd, verdeling van de opbrengst. Ten aanzien van de zonnepanelen heeft [partij B] toegelicht dat [partij A] zes panelen kan laten verwijderen. Naar het oordeel van de kantonrechter kan tegen die achtergrond niet worden vastgesteld dat er sprake van ongerechtvaardigde verrijking door [partij B] ten koste van [partij A]. De enkele omstandigheid dat de warmtepompboiler en de zonnepanelen zich in de woning van [partij B] bevinden, brengt niet met zich mee dat [partij A] in rechte kan eisen dat [partij A] deze overneemt en een vergoeding betaalt voor haar deel in de aanschafkosten op de grondslag van artikel 6:212 BW. [partij A] heeft verder ook niet gesteld, en het is de kantonrechter ook niet gebleken, dat er andere afspraken zijn gemaakt op grond waarvan (de aanschafskosten van) de warmtepompboiler en de zonnepanelen aan haar zouden toekomen. Dat betekent dat de vorderingen tot vergoeding van € 1.000,00 en € 3.207,50 zullen worden afgewezen.
De voorstellen van [partij B]
5.12.
[partij B] heeft ten aanzien van de warmtepompboiler in conventie voorgesteld dat [partij A] deze overneemt voor € 1.485,00 dan wel deze verkoopt aan derden met evenredige verdeling van de opbrengst en betaling van de herstelkosten van het warmtecircuit. Ten aanzien van de zonnepanelen heeft [partij B] voorgesteld dat [partij A] zes zonnepanelen onder begeleiding van een elektromonteur verwijderd. Voor zover [partij B] daarmee tegenvorderingen heeft bedoeld in te stellen, zal de kantonrechter deze afwijzen. [partij B] heeft daarvoor namelijk geen enkele juridisch voldoende onderbouwde grondslag ingeroepen.
De kastplanken
5.13.
[partij A] vordert vergoeding van € 125,00 voor kastplanken. [partij A] stelt zich op het standpunt dat [partij B] de planken moet overkopen, omdat deze bij zijn kast horen. [partij B] heeft betwist dat hij een vergoeding moet betalen, want [partij A] heeft volgens hem de mogelijkheid gehad de planken op te halen en dat kan zij nog steeds doen.
5.14.
De kantonrechter wijst de vordering af. Weliswaar staat tussen partijen niet ter discussie dat [partij A] eigenaar is van de planken en de kast eigendom is van [partij B], maar de enkele stelling dat [partij B] de planken moet overnemen omdat hij eigenaar van de kast is, is onvoldoende om een vergoedingsplicht van [partij B] aan te nemen. Bovendien heeft [partij A] gesteld dat de planken € 125,00 hebben gekost, maar dit heeft zij niet onderbouwd. [partij B] heeft toegelicht dat [partij A] haar planken nog steeds kan ophalen. Dat betekent dat van ongerechtvaardigde verrijking aan de zijde van [partij B] ten koste van [partij A] geen sprake is en ook op deze grondslag geen vergoedingsplicht bestaat.
5.15.
In haar conclusie van antwoord heeft [partij A] nog aangevoerd dat [partij B] de kastplanken moet vergoeden omdat zij hem, nadat haar woning was verkocht en zij de financiële middelen had, voor de voorgeschoten inboedel waaronder de kast, heeft terugbetaald. Los van het feit dat dit standpunt zich moeilijk verdraagt met het door [partij A] bij dagvaarding ingenomen standpunt dat [partij B] eigenaar is van kast en daarom de planken moet overnemen, gaat haar argument niet op. Dat [partij A] ervoor heeft gekozen een vergoeding voor de kast te betalen, betekent niet dat sprake is geweest van geldige eigendomsoverdracht. [partij A] heeft nagelaten onderbouwd te stellen dat voldaan is aan de vereisten van artikel 3:84 BW. Dat betekent dat ook deze grondslag geen vergoedingsplicht van [partij B] oplevert.
De wasdroger
5.16.
Met betrekking tot de vordering van de kosten van de wasdroger heeft [partij A] op de mondelinge behandeling verduidelijkt dat het gaat om een bedrag van € 379,00 in plaats van de bij dagvaarding ingestelde post van € 449,00.
5.17.
[partij A] stelt dat de wasdroger eigendom van [partij B] is geworden omdat de wasdroger op de dag van [partij A]’s verhuizing aangesloten was en zijn was erin zat. Verder stelt [partij A] dat zij geen belang heeft bij de wasdroger. Daarom is [partij B] volgens haar € 379,00 aan haar verschuldigd (de aanschafwaarde van € 679,00 minus de bijdrage van [partij B] van € 300,00). [partij B] betwist dat hij de wasdroger heeft overgenomen en hij heeft toegelicht dat [partij A] hem nog steeds kan ophalen.
5.18.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat de wasdroger gezamenlijk is gekocht tijdens de looptijd van de samenlevingsovereenkomst. Het staat ook niet ter discussie dat de wasdroger als inboedel kwalificeert. Dat betekent op grond van artikel 16 van de samenlevingsovereenkomst dat de wasdroger moet worden verdeeld. Uit artikel 16 vloeit echter niet voort dat [partij A] aanspraak kan maken op een geldelijke vergoeding van haar bijdrage in de aanschafkosten van het apparaat. Haar stelling dat sprake is van eigendomsoverdracht in de zin van artikel 3:84 BW gaat ook niet op. Het enkele feit dat de wasdroger door [partij B] op de dag van de verhuizing in gebruik was en hij voor zijn aandeel in de aanschafkosten heeft betaald, is daarvoor onvoldoende. Dat zij de wasdroger heeft achtergelaten en er geen belang meer bij heeft, leidt er niet toe dat zij een vergoeding van [partij B] kan eisen. Van ongerechtvaardigde verrijking is ook geen sprake, want [partij B] heeft aangegeven dat [partij A] de wasdroger nog steeds kan ophalen. De kantonrechter zal de vordering tot betaling van € 379,00 daarom afwijzen.
De twee bureaus
5.19.
[partij A] vordert € 50,00 voor twee bureaus en stelt dat deze haar eigendom zijn. [partij B] heeft dit betwist. Hij heeft aangevoerd dat hij de bureaus zelf heeft gemaakt en eigenaar is. Dit heeft [partij A] onvoldoende weersproken, want dat zij, zoals zij heeft toegelicht, ervoor heeft gekozen na de verkoop van haar woning een vergoeding te betalen voor de door [partij B] voorgeschoten inboedel, waaronder de bureaus, is ontoereikend voor een geldige eigendomsoverdracht in de zin van artikel 3:84 BW. Vervolgens heeft [partij A] in het licht van de betwisting van [partij B] onvoldoende onderbouwd gesteld dat de bureaus tijdens de samenlevingsovereenkomst zijn ingebracht, van hen gezamenlijk zijn, moeten worden verdeeld en er recht is op een geldelijke vergoeding. Ook de grondslag van ongerechtvaardigde verrijking biedt [partij A] geen recht op een vergoeding. Gelet op wat hiervoor is overwogen, neemt de kantonrechter aan dat dat [partij B] de bureaus zelf heeft gemaakt. Dat [partij A] daaraan (financieel) heeft bijgedragen, heeft zij niet gesteld. De conclusie is dat de kantonrechter haar vordering tot vergoeding van € 50,00 zal afwijzen.
De twee stapelbedden
5.20.
[partij A] vordert € 390,00 aan vergoeding voor twee stapelbedden. [partij A] heeft aangevoerd dat zij de kosten van de stapelbedden heeft terugbetaald en de bedden daardoor haar eigendom zijn geworden. [partij B] betwist dat de stapelbedden eigendom zijn van [partij A].
5.21.
De kantonrechter wijst de vordering van [partij A] af. Zoals hiervoor al is overwogen, is de keuze van [partij A] om een vergoeding voor de inboedel te betalen, waaronder de stapelbedden, onvoldoende voor een geldige eigendomsoverdracht. [partij A] heeft verder onvoldoende onderbouwd gesteld dat voldaan is aan de vereisten van artikel 3:84 BW. Op de mondelinge behandeling heeft [partij A] nog aangevoerd dat het onmogelijk was de stapelbedden op de dag van de verhuizing mee te nemen, omdat zij zich daartoe niet vrij voelde. Volgens [partij A] kon zij [partij B] na de verhuizing niet laten weten dat zij nog aanspraak maakte op de stapelbedden, omdat hij haar op WhatsApp had geblokkeerd. Dit betoog overtuigt de kantonrechter niet. Uit de overgelegde WhatsApp-correspondentie blijkt namelijk dat [partij B] haar op 27 maart heeft geblokkeerd. Tussen de dag van de verhuizing op 4 maart en de blokkade op 27 maart zat voldoende tijd om haar aanspraak op de stapelbedden kenbaar te maken, maar dat heeft [partij A] niet gedaan. Met haar feitelijke gedragingen heeft [partij A] dan ook de gerechtvaardigde indruk bij [partij B] gewekt dat zij afstand had gedaan van de stapelbedden. Van ongerechtvaardigde verrijking aan de zijde van [partij B] is dan ook geen sprake, zodat de vordering ook op die grondslag niet kan worden toegewezen.
De kilometervergoeding
5.22.
[partij A] heeft tot slot een kilometervergoeding gevorderd ter hoogte van € 1.232,80. Volgens [partij A] heeft [partij B] geen redelijke termijn artikel 17 van de samenlevingsovereenkomst gegund om vervangende woonruimte te vinden. [partij A] stelt dat partijen hadden afgesproken dat [partij A] tot 5 mei in de woning mocht blijven, maar begin maart al van [partij B] moest vertrekken. [partij B] heeft betwist dat een verblijf tot begin mei was afgesproken. Volgens [partij B] heeft [partij A] de woning vrijwillig verlaten en heeft zij tussen het einde van de relatie in januari en haar vertrek in maart voldoende tijd gehad om andere woonruimte te vinden.
5.23.
De kantonrechter overweegt dat de samenlevingsovereenkomst als uitgangspunt bepaalt dat [partij A] na het eindigen van de relatie, verplicht is de woning met haar kinderen te verlaten. Tussen partijen is niet in geschil dat [partij A] na het eindigen van de relatie in januari nog drie maanden in de woning mocht blijven. Zij moest dus niet direct vertrekken. De kantonrechter kan zich voorstellen dat het de intentie was om wellicht langer te blijven, maar tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat eind maart 2024 de situatie feitelijk voor beide partijen niet meer houdbaar was en dat daarom [partij A] met haar kinderen is vertrokken. Tegen deze achtergrond acht de kantonrechter de periode van drie maanden die [partij A] in de woning van [partij B] na het eindigen van de relatie kon blijven, redelijk. Dat er een vergoedingsplicht op [partij B] rust, kan daarom niet worden aangenomen. De vordering van [partij A] zal worden afgewezen.
De tegenvorderingen van [partij B]
5.24.
[partij B] heeft gesteld dat [partij A] zijn iPad, iPhone, twee Samsung Galaxy toestellen, een staafmixer en een droogrek heeft meegenomen en vordert daarvoor een vergoeding van in totaal € 2.289,99.
5.25.
Volgens [partij A] waren de iPad, de iPhone en de Samsung Galaxy toestellen cadeaus van [partij B] voor haar kinderen. Dit heeft [partij B] niet betwist. Dat betekent dat de vordering van [partij B] tot vergoeding daarvan zal worden afgewezen.
5.26.
Ten aanzien van de staafmixer heeft [partij A] betwist dat zij deze onder zich heeft. [partij B] heeft zijn stelling vervolgens niet verder onderbouwd. Dat betekent dat ook dit deel van zijn vordering zal worden afgewezen.
5.27.
[partij B] heeft gesteld dat de waarde van het wasrek € 64,99 bedraagt. [partij A] heeft aangevoerd dat de waarde nihil bedraagt en toegelicht dat [partij B] het droogrek kan terugkrijgen. Uit de door [partij B] overgelegde stukken volgt dat het droogrek in 2021 is gekocht en daarmee bijna vijf jaar oud is. Zonder onderbouwing van de actuele dagwaarde, volgt de kantonrechter [partij A] in haar stelling dat de actuele waarde € 0,- is. Een vergoeding voor het droogrek zal daarom worden afgewezen.
5.28.
De vordering van [partij B] tot vergoeding van € 1.875,15 voor de laminaatvloer zal de kantonrechter eveneens afwijzen. [partij B] heeft zijn vordering onderbouwd met een WhatsApp-bericht van [partij A] waarin zij aangeeft dat voor een nieuwe vloer zal worden gezorgd ‘als iedereen het huis uit is’. [partij A] heeft betwist dat zij een vergoeding moet betalen, omdat het bericht alleen een informele opmerking bevat en ziet op de situatie dat de kinderen uit huis gaan om te studeren. Bovendien is sprake van normale slijtage van de vloer en heeft [partij B] enkel een offerte overgelegd, maar geen factuur of betaalbewijs, aldus [partij A].
5.29.
Naar het oordeel van de kantonrechter biedt het WhatsApp-bericht onvoldoende grondslag voor een vergoedingsplicht aan de zijde van [partij A]. De kantonrechter interpreteert het bericht zo dat [partij A] voor een nieuwe vloer zal zorgen op het moment dat de kinderen vanwege hun volwassenheid de woning verlaten. Het aanbod ziet niet op de situatie zoals deze zich nu voordoet, namelijk dat de kinderen de woning uit zijn omdat de relatie van hun moeder met [partij B] is geëindigd. Verder volgt de kantonrechter [partij A] in haar stelling dat sprake is van normale slijtage. Het is algemeen bekend en ligt in lijn der verwachtingen dat kinderen (intensief) gebruik maken van zaken, in het bijzonder in hun eigen slaapkamer. Het risico dat de vloer daardoor slijt, heeft [partij B] aanvaard door met vier kinderen samen te wonen. [partij B] heeft betwist dat sprake is van normale slijtage, maar dit heeft hij verder niet onderbouwd. Een andere reden voor de staat van de vloer heeft hij niet aangevoerd. Ook het beroep van [partij B] op onrechtmatige daad kan niet slagen, want dit heeft hij op geen enkele wijze onderbouwd.
Conclusie
5.30.
Gelet op het bovenstaande is de conclusie dat de vorderingen van [partij A] in conventie als ook de tegenvorderingen van [partij B] in reconventie zullen worden afgewezen.
Proceskosten in conventie en in reconventie
5.31.
Omdat beide partijen in het ongelijk zullen worden gesteld en het in deze zaak gaat om een geschil uit een voormalige affectieve relatie tussen partijen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
6.1.
wijst de vorderingen van [partij A] af;
in reconventie
6.2.
wijst de vorderingen van [partij B] af;
in conventie en in reconventie
6.3.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.R.H. Lutjes en in het openbaar uitgesproken op 25 november 2025.