ECLI:NL:RBOVE:2025:6995

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 december 2025
Publicatiedatum
5 december 2025
Zaaknummer
11812819 \ CV EXPL 25-2243
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van factuur voor reparatie van een melkkoeltank zonder opdracht

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 2 december 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], vertegenwoordigd door mr. I. Sahinli, en [gedaagde], vertegenwoordigd door mr. H.G. Ruis. De zaak betreft een vordering van [eiser] tot betaling van een factuur van € 5.924,77 voor de vervanging van de compressor van een melkkoeltank, die door [eiser] zou zijn uitgevoerd na een telefoontje van [gedaagde] over een storing. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen overeenkomst van opdracht tot reparatie was gesloten, omdat [gedaagde] geen expliciete of impliciete opdracht had gegeven voor de vervanging van de compressor. De kantonrechter heeft de vordering van [eiser] afgewezen en [eiser] veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde], die zijn begroot op € 813,00. De uitspraak benadrukt het belang van een duidelijke opdracht in het kader van een overeenkomst van opdracht.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 11812819 \ CV EXPL 25-2243
Vonnis van 2 december 2025
in de zaak van
[eiser], handelend onder
[bedrijf 1]en
[bedrijf 1],
wonende en kantoorhoudende in [woonplaats 1],
eisende partij, hierna te noemen [eiser],
gemachtigde: mr. I. Sahinli,
tegen
[gedaagde],
wonende in [woonplaats 2],
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde],
gemachtigde: mr. H.G. Ruis.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 15 juli 2025;
  • de conclusie van antwoord;
  • de aanvullende producties van [eiser];
  • de aanvullende producties van [gedaagde];
  • de mondelinge behandeling van 30 oktober 2025, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
Ten slotte heeft de kantonrechter bepaald dat vonnis zal worden gewezen.

2.De feiten

2.1.
In november 2022 heeft [gedaagde] bij Handelsonderneming Holland een tweedehands melkkoeltank gekocht. De melkkoeltank is door [eiser] geïnstalleerd.
2.2.
Op 20 of 21 mei 2023 ontstond een storing aan de koelinstallatie. [gedaagde] wist, doordat Holland hem dat bij een eerdere storing had verteld, dat hij in geval van een storing [eiser] moest bellen. [gedaagde] heeft telefonisch contact opgenomen met [eiser].
2.3.
[eiser] heeft naar aanleiding van het telefoongesprek met [gedaagde] een monteur van Alfa Koeling ingeschakeld en naar [gedaagde] gestuurd. De monteur van Alfa Koeling is meteen die avond naar [gedaagde] gegaan en heeft de compressor van de melkkoeltank vervangen.
2.4.
Op 19 juli 2023 heeft [eiser] [gedaagde] voor de reparatie een factuur gezonden ten bedrage van € 5.924,77 inclusief btw.
2.5.
In 2024 heeft [gedaagde] voor een bedrag van € 10.890,00 een koelinstallatie aangeschaft bij [naam 1].

3.Het geschil

3.1.
[eiser] stelt dat [gedaagde] opdracht heeft gegeven om de compressor van de koelinstallatie te vervangen. [eiser] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] zal veroordelen om een bedrag van € 7.330,28 aan [eiser] te betalen. Dat bedrag bestaat uit het factuurbedrag van € 5.924,77, de buitengerechtelijke incassokosten van € 671,24 en de wettelijke rente van € 734,27. [eiser] vordert ook de wettelijke rente vanaf 3 augustus 2023 over € 5.924,77 en veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde] vindt dat [eiser] niet aan haar substantiëringsplicht heeft voldaan. Aan dat verweer gaat de kantonrechter voorbij. De stelling van [eiser] dat [gedaagde] zich op de Whatsappgesprekken uit productie 5 beroept alsof die over de werkzaamheden in mei 2023 zouden zijn gegaan, volgt de kantonrechter niet. Dat blijkt namelijk niet uit de dagvaarding. Dat de Whatsappgesprekken in omgekeerd chronologische volgorde zijn overgelegd of dat er onjuiste informatie over de informatieverplichtingen in de dagvaarding is vermeld, hoeft in dit geval evenmin tot een sanctie te leiden. Dat een factuur met weggelakte bedragen in het geding is gebracht om de rechtbank te misleiden, is niet komen vast te staan. [eiser] heeft de volledige factuur namelijk alsnog overgelegd bij haar aanvullende producties.
Hebben partijen een overeenkomst van opdracht gesloten?
4.2.
Tussen partijen staat vast dat [gedaagde] telefonisch bij [eiser] een storing heeft gemeld. Ook staat vast dat [eiser] een monteur van Alfa Koeling opdracht heeft gegeven om bij [gedaagde] langs te gaan. Verder staat vast dat de monteur van Alfa Koeling, de heer [naam 2], diezelfde nacht de compressor van de koelmachine van [gedaagde] heeft vervangen.
4.3.
[gedaagde] heeft ten eerste aangevoerd dat hij geen opdracht heeft gegeven om de compressor te vervangen. Daartoe voert [gedaagde] het volgende aan.
Toen [gedaagde] met [eiser] belde over de storing, heeft [gedaagde] met de telefonische hulp van [eiser] een aantal testen uitgevoerd en [gedaagde] en [eiser] zijn toen tot de conclusie gekomen dat de zekeringen van de koelinstallatie waren uitgevallen. De storing is door middel van de telefonische hulp van [eiser] verholpen. Voor [gedaagde] is daarom onduidelijk waarom er nog iemand zou moeten langskomen. Hij heeft daar in ieder geval niet om verzocht, aldus [gedaagde]. Voor de zekeringen is geen monteur langsgekomen. [gedaagde] heeft ook geen monteur gezien of gesproken. Kennelijk is die nacht door een monteur van Alfa Koeling de compressor vervangen. Daar kwam hij echter pas een maand later achter, aldus [gedaagde].
4.4.
[eiser] heeft gesteld dat hij, na het telefoongesprek met [gedaagde], een monteur van Alfa Koeling naar [gedaagde] heeft gestuurd om de storing op te lossen. De heer [naam 2], monteur bij Alfa Koeling, heeft ter zitting verklaard dat hij rond 21:00 uur ‘s avonds naar [gedaagde] is gegaan. [gedaagde] was aan het melken. [naam 2] heeft het defect aan de koelinstallatie ontdekt. De melk was volgens [naam 2] 20 °C. Hij heeft vervolgens tegen [gedaagde] gezegd dat hij terug zou komen met een nieuwe compressor. Of hij daarbij een prijs heeft genoemd, weet [naam 2] niet meer. Omdat hij nog een andere storingsmelding had, is hij eerst naar die andere storingsmelding gegaan. Daarna is hij langs de werkplaats gereden, daar heeft hij een nieuwe compressor meegenomen en heeft hij deze vervolgens bij [gedaagde] geïnstalleerd.
4.5.
De kantonrechter stelt voorop dat het aan [eiser] is om te stellen, te onderbouwen en indien nodig te bewijzen, dat [gedaagde] aan [eiser] opdracht heeft gegeven om de compressor te vervangen. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser] onvoldoende gesteld en onderbouwd dat [gedaagde] (expliciet of impliciet) opdracht heeft gegeven om tot vervanging van de compressor over te gaan. Daartoe overweegt de kantonrechter als volgt.
4.6.
Bij de dagvaarding zijn geen schriftelijke stukken overgelegd waaruit het bestaan van een opdracht blijkt. Ook is in de dagvaarding niet toegelicht hoe de gestelde opdracht tot stand zou zijn gekomen.
4.7.
Ter zitting heeft de kantonrechter met partijen besproken hoe het inschakelen van [naam 2] is gegaan. [eiser], die het telefoongesprek met [gedaagde] over de storing heeft gevoerd, heeft verklaard dat hij een monteur opdracht heeft gegeven om bij [gedaagde] langs te gaan, maar hij heeft niet gesteld dat hij dat aan het eind van het telefoongesprek met [gedaagde] heeft besproken of heeft gezegd dat hij meteen een monteur zou sturen of dat [gedaagde] op een andere manier (impliciet) akkoord is gegaan met het sturen van een monteur. Uit zijn verklaring over dit telefoongesprek komt dan ook onvoldoende naar voren dat er op dat moment een overeenkomst van opdracht met [gedaagde] tot stand is gekomen. Verder heeft [naam 2] over de betreffende avond verklaard dat hij de eerste keer rond 21:00 uur, 22:00 uur bij [gedaagde] aankwam. [naam 2] verklaart dat hij [gedaagde] aantrof terwijl [gedaagde] de koeien aan het melken was en dat hij [gedaagde] toen heeft gesproken en heeft gezegd dat hij een compressor ging halen. Van die verklaring kan de kantonrechter niet uitgaan. [gedaagde] heeft namelijk voldoende gemotiveerd weersproken dat hij ‘s avonds de koeien melkt, omdat hij dat rond 16:00 uur ‘s middags doet. [gedaagde] heeft ook gemotiveerd betwist dat hij [naam 2] heeft gesproken. Als hij [naam 2] zou hebben gesproken en [naam 2] zou hebben gezegd dat er een (groot) onderdeel zoals een compressor zou moeten worden vervangen, dan had [gedaagde] de (opportuniteit van de) reparatie niet met een monteur besproken, maar met ‘het bedrijf zelf’.
Maar bovendien heeft [gedaagde] voldoende overtuigend betoogd dat naar zijn idee de storing door het vervangen van de zekeringen was opgelost. [gedaagde] heeft dat ter zitting verklaard, en die verklaring wordt ondersteund door de e­mail van [gedaagde] van dinsdag 27 juni 2023 aan [naam 3] van Alfa Koeling. In die e-mail schrijft [gedaagde] over de koelmachine:
“(…) echter bleek er een stop uit te zijn waardoor hij niet koelde.”Ook een maand na de vervanging van de compressor veronderstelde [gedaagde] dus nog dat de storing met het vervangen van de zekering was opgelost. Daarmee komt naar het oordeel van de kantonrechter voldoende vast te staan dat [gedaagde] niet wist dat er een compressor was vervangen.
4.8.
Voor zover [eiser] uit serviceoogpunt een monteur heeft gestuurd omdat er volgens haar dringend iets moest gebeuren om de melk koel te houden, overweegt de kantonrechter – ten overvloede – dat ook in dat geval [eiser] niet zonder enkele opdracht van [gedaagde] tot reparatie over kan gaan.
4.9.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser] dan ook onvoldoende gesteld en onderbouwd dat [gedaagde] aan [eiser] opdracht heeft gegeven om de compressor te vervangen. De vordering van [eiser] tot betaling van de factuur zal worden afgewezen. In het verlengde daarvan worden ook de nevenvorderingen (de buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke rente) afgewezen.
De proceskosten
4.10.
[eiser] wordt in deze procedure in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten van [gedaagde] betalen. Deze worden begroot op:
salaris gemachtigde € 678,00 (2 punten x tarief € 339,00)
nakosten
€ 135,00
totaal € 813,00

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vordering van [eiser] af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 813,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.R.H. Lutjes en in het openbaar uitgesproken op 2 december 2025.(SB)