ECLI:NL:RBOVE:2025:7303

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 december 2025
Publicatiedatum
12 december 2025
Zaaknummer
ak_24_2449
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om handhavend optreden tegen IceBear afgewezen door de rechtbank

Op 12 december 2025 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak waarin eisers, vertegenwoordigd door mr. H. Martens, een verzoek indienen om handhavend op te treden tegen IceBear Steenwijk B.V. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Steenwijkerland heeft dit verzoek afgewezen, wat door eisers wordt bestreden. De rechtbank oordeelt dat eisers nog steeds procesbelang hebben, ondanks het faillissement van IceBear, omdat er een partij is die het bedrijf wil doorstarten. De rechtbank concludeert dat de bedrijfsactiviteiten van IceBear, namelijk de productie van palletblokken uit afvalhout, niet in strijd zijn met het bestemmingsplan. De rechtbank stelt vast dat deze activiteiten qua milieueffecten vergelijkbaar zijn met die van bedrijven die vallen onder de toegestane milieucategorie 3.2. De rechtbank wijst het beroep van eisers af, waardoor de afwijzing van het handhavingsverzoek in stand blijft. De uitspraak benadrukt dat de rechtbank zich niet kan uitspreken over de overlast die eisers ervaren, maar enkel over de juridische aspecten van het bestemmingsplan en de milieucategorieën.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/2449

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eisers] ,beiden uit [woonplaats] (hierna tezamen en in enkelvoud: [eiser] ), eisers (gemachtigde: mr. H. Martens),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Steenwijkerland(hierna: het college), verweerder (gemachtigde: mr. M.W. van Nijendaal).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel
IceBear Steenwijk B.V.(hierna: IceBear) (gemachtigde: mr. M. Bekooy).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over een verzoek van [eiser] om handhavend op te treden tegen IceBear. Het college heeft dit verzoek afgewezen. [eiser] is het daar niet mee eens. Zij voert aan dat de bedrijfsactiviteiten van IceBear in strijd zijn met het bestemmingsplan, omdat deze niet vallen onder de toegestane milieucategorieën en deze qua milieueffecten ook niet vergelijkbaar zijn met activiteiten die wel onder die categorieën vallen. Aan de hand van deze beroepsgrond beoordeelt de rechtbank de afwijzing van het verzoek.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de bedrijfsactiviteiten van IceBear niet in strijd zijn met het bestemmingsplan. Hieruit volgt dat geen sprake is van een overtreding en dat het college het handhavingsverzoek terecht heeft afgewezen. [eiser] krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. [eiser] heeft het college verzocht om handhavend op te treden tegen IceBear. Met een besluit van 22 augustus 2023 heeft het college dit verzoek afgewezen. Met een besluit van 12 maart 2024 (hierna: het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van [eiser] tegen het besluit van 22 augustus 2023 ongegrond verklaard en is het bij dat besluit gebleven.
2.1.
[eiser] heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 31 oktober 2025 op zitting behandeld. [eisers] zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Namens het college zijn verschenen [naam 1] , [naam 2] en de gemachtigde van het college. Namens IceBear is, zoals aangekondigd, niemand verschenen. De rechtbank heeft dit beroep gelijktijdig behandeld met het beroep van [eiser] met zaaknummer ZWO 24/2450. In die beroepsprocedure zal de rechtbank afzonderlijk uitspraak doen.

Beoordeling door de rechtbank

De niet betwiste feiten
3. De rechtbank stelt vast dat de volgende feiten tussen partijen niet betwist zijn.
3.1.
IceBear exploiteerde een biomassacentrale in Steenwijk. Daarnaast is IceBear in 2022 begonnen met de productie van palletblokken uit afvalhout. Met een brief van 30 december 2022 heeft [eiser] het college verzocht om handhavend op te treden tegen IceBear wegens handelen in strijd met het bestemmingsplan “Bedrijventerreinen” (hierna: het bestemmingsplan) en handelen zonder milieuvergunning. Met een besluit van 22 augustus 2023 heeft het college dit verzoek afgewezen.
3.2.
Met het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van [eiser] tegen het besluit van 22 augustus 2023 ongegrond verklaard en is het gebleven bij de afwijzing van het handhavingsverzoek.
3.3.
In de loop van 2025 is IceBear failliet gegaan. Op dit moment worden er geen palletblokken geproduceerd in de fabriek van IceBear.
Heeft [eiser] nog een procesbelang?
4. De rechtbank volgt het college niet in zijn standpunt gesteld dat [eiser] geen belang meer heeft bij de beoordeling van het bestreden besluit, omdat IceBear failliet is. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] nog steeds procesbelang heeft, omdat ter zitting is gebleken dat IceBear weliswaar failliet is, maar dat zich bij de curator een partij heeft gemeld die het bedrijf van IceBear wil doorstarten. De door het college genoemde omstandigheden dat nog niet bekend is of daadwerkelijk een doorstart zal plaatsvinden en ook niet of in dat geval dezelfde activiteiten in dezelfde omvang zullen worden voortgezet, doen er niet aan af dat er een reële mogelijkheid bestaat dat dit inderdaad het geval zal zijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] onder die omstandigheden belang bij een oordeel van de rechtbank over de vraag of de bedrijfsactiviteiten van IceBear in strijd zijn met het bestemmingsplan. Dit inhoudelijke oordeel van de rechtbank kan worden betrokken bij besluiten over mogelijke toekomstige gelijksoortige activiteiten. [1]
Heeft [eiser] tijdig de gronden van het beroep ingediend?
5. Het college heeft de vraag aan de orde gesteld of [eiser] de gronden van het beroep tijdig heeft ingediend. De rechtbank ziet geen aanleiding om eraan te twijfelen dat dit inderdaad zo is. Zij zal dit hierna uitleggen.
5.1.
De gemachtigde van [eiser] (hierna: de gemachtigde) heeft per brief van 19 april 2024 tijdig beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De brief van 19 april 2024 bevat geen beroepsgronden. Dit is in strijd met artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), waarin is bepaald dat het beroepschrift de gronden van het beroep moet bevatten. De rechtbank heeft de gemachtigde hierop gewezen in een brief van 30 april 2024 en heeft hem in de gelegenheid gesteld om dit verzuim binnen vier weken te herstellen door alsnog de gronden van het beroep in te dienen. Dit verzoek is herhaald in een aangetekende brief van 19 juni 2024.
5.2.
De gemachtigde heeft de beroepsgronden ingediend per brief van 24 juni 2024. Dit is na afloop van de door de rechtbank in de brief van 30 april 2024 gestelde termijn van vier weken. In de brief van 24 juni 2024 en ter zitting heeft de gemachtigde echter gesteld dat hij deze gronden ook al eens had ingediend per brief van 24 mei 2024, tegelijkertijd met het indienen van de beroepsgronden in de procedure met zaaknummer ZWO 24/2450. De rechtbank constateert dat in het dossier geen brief van 24 mei 2024 zit. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om te twijfelen aan de stelling van de gemachtigde. Daarbij neemt zij in aanmerking dat de gemachtigde de beroepsgronden in de procedure met zaaknummer ZWO 24/2450 inderdaad ook per brief van 24 mei 2024 heeft ingediend. Daarom gaat de rechtbank ervan uit dat de beroepsgronden binnen de termijn zijn ingediend en dat het verzuim dus tijdig is hersteld.
Omvang van het geding
6. In het bestreden besluit heeft het college zich ook op het standpunt gesteld dat IceBear weliswaar heeft gehandeld zonder de vereiste milieuvergunning, maar dat voor die overtreding op grond van het gemeentelijke handhavingsbeleid vooralsnog kan worden volstaan met een waarschuwing. [eiser] heeft daartegen geen beroepsgronden aangevoerd. Daarom beoordeelt de rechtbank dat onderdeel van het bestreden besluit niet.
7. [eiser] heeft ter zitting toegelicht dat zij jarenlang veel overlast heeft ervaren van de bedrijfsactiviteiten van IceBear. De rechtbank kan in deze beroepsprocedure echter alleen beoordelen of deze activiteiten in strijd zijn met het bestemmingsplan.
Welk recht is van toepassing?
8. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een verzoek om handhaving van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt. Het verzoek om handhaving van de Wabo is gedaan op 30 december 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Zijn de activiteiten van IceBear in strijd met het bestemmingsplan?
9. [eiser] stelt zich op het standpunt dat de bedrijfsactiviteiten van IceBear in strijd zijn met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Zij voert aan dat het produceren van palletblokken niet wordt genoemd in de Staat van bedrijfsactiviteiten (hierna: de bedrijvenlijst) en dat dus geen sprake is van bedrijfsactiviteiten die behoren tot milieucategorie 1 tot en met 3.2. Volgens [eiser] zijn de milieugevolgen van de bedrijfsactiviteiten van IceBear ook niet te vergelijken met die van bedrijfsactiviteiten die wel vallen onder deze categorieën. Zij voert aan dat voor een bedrijf van milieucategorie 3.2 een minimale afstand tot woningen geldt van 100 meter. Zij stelt dat ze ruim 300 meter van het bedrijf woont en dat ze toch dagelijks overlast van het bedrijf had in de vorm van onder meer geluid, stof en stank. Zij wijst erop dat bij het bedrijf houtsnippers werden opgeslagen op een oppervlakte zo groot als een voetbalveld. Volgens [eiser] heeft het college zijn standpunt dat de bedrijfsactiviteiten van IceBear vergelijkbaar zijn met de activiteiten van een bedrijf dat valt in de hoofdcategorie “Houtindustrie en vervaardigen van artikelen van hout, riet, kurk e.d.” onvoldoende gemotiveerd. Daarbij heeft zij erop gewezen dat deze hoofdcategorie is uitgesplitst in verschillende subcategorieën en dat de activiteiten van IceBear vallen onder geen van deze subcategorieën. [eiser] is van mening dat het college ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat de milieueffecten van de activiteiten van IceBear gelijk zijn aan de effecten van bedrijven die vallen onder de door het college genoemde subcategorie “Fineer- en plaatmaterialenfabrieken”. Volgens [eiser] gaat het om een ander productieproces, aangezien plaatmateriaal wordt gemaakt met een wals, terwijl palletblokken met een klap in een mal worden geperst. Daarbij komt dat bij de productie van palletblokken formaldehyde vrijkomt en dat afgekeurde palletblokken worden geshredderd. Verder voert [eiser] aan dat het college in het kader van de vraag of voor de bedrijfsactiviteiten van IceBear een milieuvergunning nodig is, het standpunt heeft ingenomen dat zo’n vergunning nodig is omdat palletblokken niet kunnen worden aangemerkt als plaatmateriaal. Volgens [eiser] kan hieruit worden afgeleid dat het produceren van palletblokken het milieu zoveel meer belast dan het produceren van plaatmateriaal dat voor de eerstgenoemde activiteit wel een milieuvergunning nodig is en voor de laatstgenoemde activiteit niet.
10. De rechtbank is van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de bedrijfsactiviteiten van IceBear qua milieueffecten gelijk te stellen zijn met een bedrijf of bedrijfsactiviteiten van milieucategorie 3.2. Hieruit volgt dat geen sprake is van een overtreding en dat het college het handhavingsverzoek dus terecht heeft afgewezen. De rechtbank zal dit hierna toelichten.
10.1.
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
10.2.
Op grond van het bestemmingsplan hebben de gronden waarop het bedrijf van IceBear is gevestigd de enkelbestemming “Bedrijventerrein” en de functieaanduiding “bedrijf tot en met categorie 3.2”. Op grond van artikel 9.1.1, aanhef en onder b, van de planregels van het bestemmingsplan zijn ter plaatse van de aanduiding “bedrijf tot en met categorie 3.2” toegestaan bedrijven en bedrijfsactiviteiten van de milieucategorieën 1 tot en met 3.2, zoals opgenomen in de bedrijvenlijst, en bedrijven en bedrijfsactiviteiten die daarmee qua milieueffecten gelijk te stellen zijn.
10.3.
De bedrijfsactiviteiten van IceBear waar het in deze zaak om gaat, bestaan uit het produceren van palletblokken uit afvalhout. Het productieproces van de palletklossen bestaat uit het verkleinen (versnipperen) van afvalhout, het drogen en reinigen van de houtsnippers, het klaarmaken van lijm en het samenpersen van een mix van lijm en houtsnippers tot blokken.
10.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat deze bedrijfsactiviteiten niet voorkomen in de in bijlage 1 van het bestemmingsplan opgenomen bedrijvenlijst. Daarom heeft het college de milieueffecten van de bedrijfsactiviteiten van IceBear terecht vergeleken met die van de wel in de bedrijvenlijst opgesomde bedrijfsactiviteiten. [2]
10.5.
Dat de bedrijfsactiviteiten van IceBear niet voorkomen in de bedrijvenlijst, betekent niet dat een individuele beoordeling van de aard en invloed van die activiteiten had moeten plaatsvinden. Het college kon voor de karakterisering van de bedrijfsactiviteiten van IceBear aansluiten bij de in de bedrijvenlijst opgenomen activiteiten. [3] Daarom kan de stelling van [eiser] dat zij op een afstand van ruim 300 meter van het bedrijf woont en dagelijks overlast van het bedrijf had, wat daar ook van zij, niet tot de conclusie leiden dat dat de bedrijfsactiviteiten van IceBear qua milieueffecten niet gelijk te stellen zijn met bedrijfsactiviteiten van categorie 3.2.
10.6.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het produceren van palletblokken qua milieueffecten vergelijkbaar is met bedrijfsactiviteiten van milieucategorie 3.2. Het college heeft voor de vergelijking van de milieueffecten gekeken naar soortgelijke bedrijfsactiviteiten die wel in de bedrijvenlijst staan. De rechtbank is van oordeel dat het college daarbij terecht heeft gekeken naar de hoofdcategorie “houtindustrie en vervaardiging artikelen van hout, riet, kurk e.d.”, nu de bedrijfsactiviteiten van IceBear kunnen worden aangemerkt als houtindustrie en als het vervaardigen van artikelen van hout. De rechtbank is het met het college eens dat de bedrijfsactiviteiten van IceBear, gelet op het vervaardigde product en het productieproces, veel overeenkomsten hebben met bedrijfsactiviteiten die vallen in de subcategorie “Fineer- en plaatmaterialenfabrieken” en die zijn ingedeeld in milieucategorie 3.2. De rechtbank vindt het aannemelijk dat de milieueffecten van de productie van palletblokken door IceBear vergelijkbaar zijn met de milieueffecten van bedrijfsactiviteiten die in deze subcategorie vallen.
10.7.
De rechtbank is van oordeel dat de door [eiser] genoemde omstandigheden dat bij het bedrijf van IceBear op een grote oppervlakte houtsnippers worden opgeslagen, dat bij de productie van de palletblokken formaldehyde vrijkomt en dat afgekeurde palletblokken worden geshredderd, geen aanleiding geven voor een ander oordeel. De rechtbank vindt het namelijk aannemelijk dat deze omstandigheden zich ook kunnen voordoen bij een fineer- en plaatmaterialenfabriek. Bij een dergelijke fabriek zal eveneens sprake zijn van opslag van houtsnippers en zullen afgekeurde producten ook weer tot houtsnippers worden verwerkt. Dat de opslag van (afval)hout niet is genoemd in de bedrijvenlijst doet hier niet aan af, nu deze opslag inherent is aan de wel in deze bedrijvenlijst genoemde bedrijfsactiviteiten. Verder is van belang dat het college heeft gesteld dat bij de productie van plaatmateriaal ook formaldehyde wordt gebruikt. [eiser] heeft dit niet betwist en de rechtbank ziet ook geen aanleiding om daaraan te twijfelen. Daarbij neemt zij in aanmerking dat deze stelling steun vindt in openbare informatie over de productie van plaatmateriaal op de websites van verschillende aanbieders van dit product. [4]
10.8.
Ook in de stelling van [eiser] dat palletblokken op een andere manier worden geproduceerd dan plaatmateriaal, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. Het college heeft ter zitting gesteld dat palletblokken, anders dan [eiser] meent, niet met een klap in een mal worden geperst. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan deze stelling te twijfelen. Daarbij neemt zij in aanmerking dat de hamermolen, die de gemachtigde in dit kader heeft genoemd, niet wordt gebruikt voor het persen van de palletblokken maar voor het versnipperen van het houtafval. Naar het oordeel van de rechtbank is het aannemelijk dat een vergelijkbaar proces wordt toegepast bij de productie van plaatmateriaal.
10.9.
De rechtbank is van oordeel dat uit de omstandigheid dat voor het produceren van palletblokken wel een milieuvergunning nodig is en voor het produceren van plaatmateriaal niet, niet kan worden afgeleid dat de milieueffecten van deze activiteiten in het kader van het bestemmingsplan niet gelijkgesteld kunnen worden. Anders dan [eiser] meent, kan hier namelijk niet uit worden afgeleid dat de milieueffecten van het produceren van palletblokken groter zijn dan de milieueffecten van het produceren van plaatmateriaal. Het gaat hier om twee verschillende toetsingskaders die geen verband met elkaar houden. Hierbij is onder meer van belang dat bij de beantwoording van de vraag of voor een bepaalde activiteit een milieuvergunning is vereist, kan meespelen welke hoeveelheid van een bepaald product wordt geproduceerd of opgeslagen, terwijl dit bij de hier aan de orde zijnde subcategorie van de bedrijvenlijst geen rol speelt.
10.10.
De rechtbank merkt verder nog op dat ook (de milieueffecten van) alle andere bedrijfsactiviteiten uit de genoemde hoofdcategorie maximaal in milieucategorie 3.2 vallen, met uitzondering van de subcategorie “Houtconserveringsbedrijven:- met creosootolie”. De bedrijven die in deze subcategorie vallen, zijn op grond van het milieuaspect “geur” ingedeeld in milieucategorie 4.1. Bij de bedrijfsactiviteiten van IceBear wordt geen creosootolie gebruikt, zodat dit geen reden is om aan te nemen dat deze activiteiten in een hogere milieucategorie vallen dan categorie 3.2.
10.11.
Uit het voorgaande volgt dat deze beroepsgrond niet slaagt.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat [eiser] geen gelijk krijgt en dat de afwijzing van het handhavingsverzoek in stand blijft. [eiser] krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P.W. Esmeijer, rechter, in aanwezigheid van mr. F.F. van Emst, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 15 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2068, rechtsoverweging (hierna: r.o.) 5.
2.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 27 april 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AT4737, r.o. 2.5.
3.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 27 april 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AT4737, r.o. 2.5.
4.Zie bijvoorbeeld de websites www.opmaatzagen.nl, www.houtbouwnetwerk.nl en www.bouwgezond.nl.