ECLI:NL:RBOVE:2025:797

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
12 februari 2025
Zaaknummer
ak_24_1190 ak_24_1191 ak_24_1192 ak_24_1193 ak_24_1194 ak_24_1195 ak_24_1196 ak_24_1197
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering uitkeringen op grond van de ZW, WW en WAZO; geen privaatrechtelijke dienstbetrekking

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Overijssel de beroepen van eiseres tegen de intrekkingen van de uitkeringen die zij ontving op grond van de Ziektewet (ZW), Wet arbeid en zorg (WAZO) en de Werkloosheidswet (WW). Eiseres werkte vanaf 2 maart 2009 bij [bedrijf 1] B.V. en vanaf 1 september 2020 ook bij [bedrijf 2] B.V. Na beëindiging van haar dienstverbanden heeft zij verschillende uitkeringen ontvangen, maar het UWV heeft deze uitkeringen ingetrokken en teruggevorderd, omdat eiseres volgens hen geen privaatrechtelijke dienstbetrekking had met [bedrijf 2]. De rechtbank heeft de beroepen op 31 oktober 2024 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat het UWV aannemelijk heeft gemaakt dat er geen gezagsverhouding was tussen eiseres en [bedrijf 2], waardoor niet aan de voorwaarden voor een privaatrechtelijke dienstbetrekking was voldaan. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten 4 tot en met 8, omdat deze in strijd zijn met het motiveringsbeginsel. Het UWV moet nieuwe besluiten nemen op de bezwaren tegen deze besluiten binnen zes weken na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummers: ZWO 24/1190, 24/1191, 24/1192, 24/1193, 24/1194, 24/1195, 24/1196 en 24/1197

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres,

gemachtigde: mr. A. van den Os,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, het UWV,
gemachtigde: mr. C. Lubberts.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseres tegen de intrekkingen van de uitkeringen die eiseres op grond van de Ziektewet (ZW), Wet arbeid en zorg (WAZO) en de Werkloosheidswet (WW) ontving en de terugvorderingen die daaruit voortvloeien.
Dienstverbanden en uitkeringen
1.1.
Eiseres werkte vanaf 2 maart 2009 bij [bedrijf 1] B.V. ([bedrijf 1]). Vanaf
1 september 2020 werkte zij ook bij [bedrijf 2] B.V. ([bedrijf 2]).
1.2.
Eiseres ontving van 20 oktober 2020 tot en met 20 december 2020 een ZW-uitkering van het UWV (uitkering 1). Van 21 december 2020 tot en met 11 april 2021 ontving zij een WAZO-uitkering (uitkering 2). Van 12 april 2021 tot en met 23 februari 2022 ontving eiseres weer een ZW-uitkering (uitkering 3). Deze uitkeringen zijn gebaseerd op de (werknemers)verzekering vanuit het werk van eiseres bij [bedrijf 2].
1.3.
Op 1 maart 2022 is het dienstverband van eiseres met [bedrijf 2] geëindigd. Op 1 april 2022 is het dienstverband van eiseres met [bedrijf 1] geëindigd.
1.4.
Eiseres heeft op 2 maart 2022 een WW-uitkering aangevraagd, omdat haar dienstverband met [bedrijf 2] op 1 maart 2022 is geëindigd. Het UWV heeft haar een WW-uitkering toegekend vanaf 1 maart 2022 (uitkering 4). De hoogte van deze WW-uitkering is gebaseerd op het loon van zowel [bedrijf 2] als [bedrijf 1]. In het toekenningsbesluit staat dat de inkomsten vanuit [bedrijf 1] op de WW-uitkering in mindering zullen worden gebracht.
1.5.
Op 27 mei 2022 heeft eiseres zich ziek gemeld. Eiseres ontving van 27 mei 2022 tot en met 12 december 2022 een ZW-uitkering (uitkering 5). Van 13 december 2022 tot en met 21 maart 2023 ontving zij een WAZO-uitkering (uitkering 6). Van 22 maart 2023 tot en met 30 april 2023 ontving eiseres het resterende deel van haar in 1.4 genoemde WW-uitkering (uitkering 7).
Het onderzoek en de besluitvorming
1.6.
In het tweede kwartaal van 2022 heeft een themaonderzoeker van het UWV een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van het recht op uitkering van eiseres. In dit verband heeft het UWV onder meer Suwinet en het Suwi-bedrijvenregister geraadpleegd. Daarnaast heeft het UWV onderzoek gedaan in de eigen systemen. Ook is het register van de Kamer van Koophandel geraadpleegd en is informatie bij de Belastingdienst en de gemeente Olst-Wijhe opgevraagd. Verder heeft het UWV informatie bij de boekhouder opgevraagd en zijn bankafschriften bij eiseres opgevraagd. Ook zijn getuigen gehoord en is eiseres op 22 november 2022 gehoord. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in het Onderzoeksrapport Themaonderzoek van 21 april 2023.
1.7.
In het besluit van 2 juni 2023 (primair besluit 1) heeft het UWV uitkering 1 (ZW) ingetrokken. In het bestreden besluit van 20 december 2023 (bestreden besluit 1) heeft het UWV het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Het beroep tegen bestreden besluit 1 is geregistreerd onder nummer 24/1194.
1.8.
In het besluit van 1 juni 2023 (primair besluit 2) heeft het UWV uitkering 2 (WAZO) ingetrokken. In het bestreden besluit van 20 december 2023 (bestreden besluit 2) heeft het UWV het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Het beroep tegen bestreden besluit 2 is geregistreerd onder nummer 24/1193.
1.9.
In het besluit van 7 juni 2023 (primair besluit 3) heeft het UWV de uitkering 3 (ZW) ingetrokken. In het bestreden besluit van 20 december 2023 (bestreden besluit 3) heeft het UWV het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Het beroep tegen bestreden besluit 3 is geregistreerd onder nummer 24/1195.
1.10.
In het besluit van 31 mei 2023 (primair besluit 4) heeft het UWV uitkering 4 (WW) en uitkering 7 (WW) ingetrokken. In het bestreden besluit van 20 december 2023 (bestreden besluit 4) heeft het UWV het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Het beroep tegen bestreden besluit 4 is geregistreerd onder nummer 24/1191.
1.11.
In het besluit van 31 mei 2023 (primair besluit 5) heeft het UWV uitkering 5 (ZW) ingetrokken. In het bestreden besluit van 20 december 2023 (bestreden besluit 5) heeft het UWV het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Het beroep tegen bestreden besluit 5 is geregistreerd onder nummer 24/1192.
1.12.
In het besluit van 31 mei 2023 (primair besluit 6) heeft het UWV uitkering 6 (WAZO) ingetrokken. In het bestreden besluit van 20 december 2023 (bestreden besluit 6) heeft het UWV het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Het beroep tegen bestreden besluit 6 is geregistreerd onder nummer 24/1190.
1.13.
In het besluit van 8 juni 2023 (primair besluit 7) heeft het UWV de als gevolg van de intrekking van uitkering 4 (WW) en uitkering 7 (WW) teveel betaalde WW-uitkering van in totaal bruto € 9.391,50 van eiseres teruggevorderd. In het bestreden besluit van
20 december 2023 (bestreden besluit 7) heeft het UWV het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Het beroep tegen bestreden besluit 7 is geregistreerd onder nummer 24/1196.
1.14.
In het besluit van 8 juni 2023 (primair besluit 8) heeft het UWV de ten onrechte betaalde ZW- en WAZO-uitkeringen tot een totaal bedrag van bruto € 68.988,72 van eiseres teruggevorderd:
  • uitkering 1 (ZW) tot een brutobedrag van € 3.062,52;
  • uitkering 2 (WAZO) tot een brutobedrag van € 8.634,90;
  • uitkering 3 (ZW) tot een brutobedrag van € 24.965,13;
  • uitkering 5 (ZW) tot een brutobedrag van € 21.579,38;
  • uitkering 6 (WAZO) tot een brutobedrag van € 11.746,79.
In het bestreden besluit van 20 december 2023 (bestreden besluit 8) heeft het UWV het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Het beroep tegen bestreden besluit 8 is geregistreerd onder nummer 24/1197.
1.15.
De rechtbank heeft de beroepen op 31 oktober 2024 op zitting behandeld. De beroepszaken zijn gevoegd behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en haar echtgenoot, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het UWV. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
1.16.
Bij brieven van 6 en 26 november 2024 heeft het UWV te kennen gegeven voornemens te zijn om eiseres de volgende uitkeringen toe te kennen, voortvloeiend uit het dienstverband met [bedrijf 1]:
  • over de periode van 1 april 2022 tot en met 26 mei 2022 (deels dezelfde periode als uitkering 4) een WW-uitkering;
  • over de periode van 27 mei 2022 tot en met 12 december 2022 (dezelfde periode als uitkering 5) een ZW-uitkering;
  • over de periode van 3 december 2022 tot en met 21 maart 2023 (dezelfde periode als uitkering 6) een WAZO-uitkering;
  • over de periode van 22 maart 2023 tot 27 juli 2023 (deels dezelfde periode als uitkering 7) een WW-uitkering.
Het totaalbedrag van deze uitkeringen zal ongeveer € 13.181,11 bedragen.
1.17.
Bij brief van 12 december 2024 heeft de gemachtigde van eiseres op deze brieven gereageerd.
1.18.
De gemachtigde van eiseres heeft desgevraagd laten weten zich te kunnen vinden in het achterwege laten van een tweede zitting. Het UWV heeft niet binnen de gestelde termijn te kennen gegeven een nadere zitting te willen. De rechtbank heeft daarna het onderzoek gesloten.

Standpunten van partijen

Het standpunt van het UWV
2.1.
Volgens het UWV is er geen privaatrechtelijke dienstbetrekking geweest tussen eiseres en [bedrijf 2]. Onvoldoende is komen vast te staan dat eiseres loon heeft ontvangen. Evenmin is komen vast te staan dat sprake was van een gezagsverhouding tussen eiseres en [bedrijf 2]. Volgens het UWV is eiseres niet aan te merken als werknemer in de zin van de ZW, WAZO en de WW en was zij daarom niet vanuit haar arbeid voor [bedrijf 2] verzekerd voor deze wetten. Het UWV heeft het recht van eiseres op een ZW-, WAZO- en WW-uitkering om die reden ingetrokken. Deze uitkeringen waren allemaal gebaseerd op verzekering vanuit het dienstverband bij [bedrijf 2]. Eiseres moet een brutobedrag van € 9.391,50 aan te veel betaalde WW-uitkering en een brutobedrag van
€ 69.988,72 aan te veel betaalde ZW- en WAZO-uitkering terugbetalen. Volgens het UWV zijn er geen dringende redenen op grond waarvan geheel of gedeeltelijk van terugvordering moet worden afgezien.
2.2.
Het UWV heeft zich verder op het standpunt gesteld dat eiseres wel verzekerd was vanuit haar dienstverband bij [bedrijf 1]. Toen dat dienstverband eindigde op 1 april 2022, heeft zij echter geen WW-uitkering aangevraagd. Gelet op de al lang lopende procedures en daarbij behorende onzekerheid is het UWV wel bereid de menselijke maat toe te passen en zonder tweede aanvraag alsnog per 1 april 2022 een WW-uitkering toe te kennen op grond van het dienstverband bij [bedrijf 1]. Hetzelfde geldt voor de daaruit voortvloeiende ZW-en WAZO-uitkering. Dit heeft echter volgens het UWV niet tot gevolg dat de bestreden besluiten 1 tot en met 8 niet juist zijn.
Het standpunt van eiseres
2.3.
Eiseres stelt zich primair op het standpunt dat wel sprake was van een privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen eiseres en [bedrijf 2]. Het gaat hier om belastende besluiten en het UWV heeft niet voldaan aan de op hem rustende bewijslast. Ten onrechte wordt de bewijslast bij eiseres gelegd. Er was wel degelijk sprake van loonbetaling. Ook was er sprake van een gezagsverhouding. Het UWV heeft ten onrechte gesteld dat alleen eiseres contant betaald kreeg en de andere werknemers niet. Eén van de getuigen heeft immers verklaard ook contante betalingen te hebben ontvangen. Verder heeft het UWV ten onrechte van betekenis geacht dat eiseres een bedrag van € 1.650,- heeft uitgeleend aan werkgever. Eiseres stelt verder dat het feit dat zij zelfsturend was, opdrachten gaf aan het overige personeel en sollicitatiegesprekken afnam, niet betekent dat geen sprake was van een gezagsverhouding. De aard van het werk zorgde ervoor dat niet alleen eiseres, maar ook de overige werknemers, veelal alleen werkten en daardoor veel zelfstandige bevoegdheden hadden.
2.4.
Eiseres stelt subsidiair dat het UWV op grond van dringende redenen van intrekking en terugvordering van de uitkeringen af had moeten zien. Er is haar geen enkel verwijt te maken van de oorzaak van de intrekking en terugvordering. Zij verkeerde in de veronderstelling dat zij werkzaam was op basis van een privaatrechtelijke dienstbetrekking en dat zij om die reden verzekerd was voor de WW, WAZO en ZW. Eiseres mocht er ook op vertrouwen dat het UWV bij toekenning van de uitkeringen de aanvraag van eiseres toetst aan de geldende wet- en regelgeving en dat wanneer de uitkering is toegekend, zij ook daadwerkelijk recht heeft op de betreffende uitkering. De negatieve gevolgen van de intrekking en terugvordering zijn voor eiseres onevenredig groot en staan in geen verhouding tot het vele malen geringere belang dat het UWV heeft bij het vasthouden aan de intrekking en terugvordering.
2.5.
Tot slot stelt eiseres in reactie op het onder 2.2 genoemde standpunt van het UWV, dat het UWV de uitkeringen 4, 5, 6 en 7 niet in zijn geheel had mogen intrekken en terugvorderen. Bij de hoogte van het vastgestelde dagloon voor de WW-uitkering vanaf 1 maart 2022 is namelijk ook het inkomen in de referteperiode bij [bedrijf 1] meegenomen. Deze inkomsten zijn over de maand maart 2022 afgetrokken van de WW-uitkering, maar daarna niet meer. Vanaf 1 april 2022 ontving eiseres dus een WW-uitkering op basis van het maandloon dat is vastgesteld mede op basis van de inkomsten bij [bedrijf 1]. Niet valt in te zien waarom een tweede WW-aanvraag noodzakelijk zou zijn.

Wettelijk kader

4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

5. In geschil is of het UWV terecht heeft geoordeeld dat eiseres geen recht had op de (WW-, ZW- en WAZO-) uitkeringen 1 tot en met 7 en of het UWV deze uitkeringen terecht volledig van eiseres heeft teruggevorderd.
Had eiseres een privaatrechtelijke dienstbetrekking met [bedrijf 2]?
6.1
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] gaat het bij besluiten tot intrekking en terugvordering van socialezekerheidsuitkeringen, zoals hier aan de orde, om belastende besluiten, waarbij het aan het bestuursorgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten en omstandigheden te vergaren. Die last om informatie te vergaren brengt in deze procedure mee dat het UWV feiten moet aandragen aan de hand waarvan aannemelijk is dat er geen privaatrechtelijke dienstbetrekking is geweest tussen eiseres en ex-werkgever.
6.2
Naar vaste rechtspraak van de CRvB moet voor het aannemen van een privaatrechtelijke dienstbetrekking sprake zijn van een verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid, een gezagsverhouding en een verplichting tot het betalen van loon. Voor de toetsing of een rechtsverhouding beantwoordt aan de criteria voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst dient de vraag te worden beantwoord welke rechten en verplichtingen partijen zijn overeengekomen. Daarbij moet acht worden geslagen op alle omstandigheden van het geval, in onderling verband bezien, en dienen niet alleen de rechten en verplichtingen in aanmerking te worden genomen die partijen bij het aangaan van de rechtsverhouding voor ogen stonden, maar moet ook acht worden geslagen op de wijze waarop partijen uitvoering hebben gegeven aan hun rechtsverhouding en aldus daaraan inhoud hebben gegeven. Daarbij is niet één enkel element beslissend, maar moeten de verschillende rechtsgevolgen die partijen aan hun verhouding hebben verbonden in hun onderling verband worden bezien [2] . Niet van belang is of partijen ook daadwerkelijk de bedoeling hadden de overeenkomst onder de wettelijke regeling van de arbeidsovereenkomst te laten vallen. Waar het om gaat, is of de overeengekomen rechten en verplichtingen voldoen aan de wettelijke omschrijving van de arbeidsovereenkomst [3] .
6.3.
Niet in geschil is dat eiseres persoonlijk arbeid heeft verricht.
6.4.
De rechtbank is van oordeel dat het UWV aannemelijk heeft gemaakt dat geen sprake is geweest van een gezagsverhouding tussen eiseres en haar ex-werkgever, de eigenaar van [bedrijf 2], die ook haar echtgenoot is. Daarom is niet aan alle voorwaarden van een privaatrechtelijke dienstbetrekking voldaan. De rechtbank zal hieronder uitleggen hoe zij tot dat oordeel is gekomen.
6.4.1.
Het UWV heeft er terecht op gewezen dat eiseres contant betaald kreeg terwijl de andere werknemers hun salaris doorgaans per bank ontvingen. Tijdens de hoorzitting heeft eiseres aangegeven dat dit geld van de privérekening van haar ex-werkgever/echtgenoot kwam. Tijdens de zitting heeft ex-werkgever/echtgenoot van eiseres verklaard dat het geld van een van zijn andere ondernemingen kwam. Dat één van de andere werknemers heeft verklaard dat zij een enkele keer cash betaald kreeg in coronatijd, maakt niet dat aan het structurele ontbreken van loonbetaling per bank aan eiseres geen gewicht toekomt. Deze andere werkneemster heeft immers ook verklaard dat het salaris doorgaans per bank aan haar werd uitbetaald. Dit is anders dan bij eiseres, die geen enkele keer per bank loon heeft ontvangen van [bedrijf 2]. Ook mocht het UWV er betekenis aan toekennen dat eiseres in
oktober en november 2020 in totaal een bedrag van € 1.650.- aan haar werkgever heeft
overgemaakt als lening omdat deze de middelen niet had om zaken te bestellen, en dat zij spullen van het bedrijf via Marktplaats verkocht. Dit, in samenhang gezien met de contante loonbetaling van andere rekeningen van de echtgenoot van eiseres, duidt op een financiële verstrengeling die niet past bij een gezagsverhouding tussen werkgever en werknemer.
6.4.2.
Daarnaast heeft het UWV er terecht op gewezen dat eiseres heeft verklaard dat er eigenlijk geen leidinggevende binnen het bedrijf was en dat zij zelfsturend was. De echtgenoot van eiseres bevestigde dit en uit de getuigenverklaringen kwam naar voren dat eiseres instructies gaf aan het overige personeel, dat zij sollicitatiegesprekken voerde en dat eiseres één van de getuigen heeft aangenomen. De feitelijke invulling van de werkzaamheden door eiseres wijkt daarmee af van wat in de arbeidsovereenkomst is afgesproken. Dat is ook zo voor wat betreft de werktijden. In de overeenkomst is afgesproken dat zij 40 uur per week zou werken, terwijl de getuigen hebben verklaard dat eiseres 24 uur werkte. Dat dit komt omdat eiseres ziek was, zoals zij heeft verklaard, volgt de rechtbank niet. Op de aanvraag om een ZW-uitkering van 12 november 2020 heeft eiseres namelijk juist ingevuld dat zij gemiddeld 24 uur per week werkte in de functie waaruit zij is uitgevallen.
6.5.
Omdat het UWV aannemelijk heeft gemaakt dat geen sprake is geweest van een gezagsverhouding, is niet voldaan aan de voorwaarden van een privaatrechtelijke dienstbetrekking en kan de vraag of sprake is geweest van loonbetaling in het midden blijven.
Had eiseres deels een resterend recht op uitkeringen 4 tot en met 7 uit het dienstverband met [bedrijf 1]?
6.6.
Het recht op uitkering wordt op grond van artikel 22 van de WW op aanvraag vastgesteld. De hoogte van de uitkering op grond van artikel 5 van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringswetten wordt gebaseerd op het loon dat de werknemer heeft genoten bij alle werkgevers. Maar dat betekent niet dat eiseres vanaf 1 april 2022 een zelfstandig WW-recht uit het dienstverband van [bedrijf 1] had, naast de WW-uitkering die zij sinds 1 april 2022 kreeg omdat zij niet meer voor [bedrijf 2] werkte. Daarvoor was nodig dat zij voor het verlies van werk uit het dienstverband met [bedrijf 1] een aparte aanvraag zou doen. Het UWV heeft daarom terecht geoordeeld dat, formeel gezien, het recht op de uitkeringen 4 tot en met 7 in zijn geheel verloren is gegaan doordat zij niet verzekerd was uit haar werk voor [bedrijf 2].
Mocht het UWV de uitkeringen in zijn geheel intrekken en terugvorderen?
7.1.
Omdat eiseres niet verzekerd was voor de werknemersverzekeringen, zijn de uitkeringen 1 tot en met 7 ten onrechte toegekend en uitbetaald. Het UWV is daarom in beginsel verplicht om deze uitkeringen in te trekken en terug te vorderen. Dit is alleen anders als er dringende redenen zijn om geheel of gedeeltelijk van intrekking en /of terugvordering af te zien.
7.2.
Het begrip dringende redenen is een open norm waarbinnen het UWV, tegenover het uitgangspunt dat wat ten onrechte is ontvangen in beginsel moet worden terugbetaald, de relevante feiten en omstandigheden zodanig moet afwegen dat die afweging een toetsing aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zal kunnen doorstaan. Daarbij moet niet alleen rekening worden gehouden met de gevolgen van de herziening of intrekking en terugvordering, maar ook met de oorzaak daarvan. Voor zover de beroepsgronden daartoe aanleiding geven, zal de bestuursrechter een herzienings- of intrekkings- en terugvorderingsbesluit dat een dergelijke belangenafweging bevat, voortaan toetsen op geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid, waarbij de uitkomst niet onevenredig mag zijn. Als uitgangspunt geldt daarbij dat de wetgever heeft gekozen voor een systeem van verplichte herziening of intrekking en terugvordering, indien achteraf blijkt dat een recht op een uitkering niet op de juiste wijze is vastgesteld. [4]
Uitkeringen 1 tot en met 3
7.3.
Voor wat betreft de uitkeringen 1 tot en met 3 komt de rechtbank tot het oordeel dat het UWV niet vanwege dringende redenen geheel of gedeeltelijk van intrekking en / of terugvordering hoefde af te zien. In de reactie van 25 oktober 2024 heeft het UWV in de situatie van eiseres, zowel bij de oorzaak als bij de gevolgen van de intrekking en terugvordering, alle relevante feiten en omstandigheden meegewogen.
7.4.
Het UWV mocht zwaar laten wegen dat iedereen bijdraagt aan het sociale zekerheidsstelsel en dat uitkeringen worden betaald van gemeenschappelijk geld. Om het brede draagvlak voor de sociale zekerheid te behouden, is het van belang dat deze gelden rechtmatig worden besteed. Het is daarom ook van belang dat uitkering waar geen recht op bestaat, wordt terugbetaald. Gelet op de financiële verwevenheid en de afwijkende voorwaarden waaronder eiseres de werkzaamheden verrichte, moet het voor eiseres redelijkerwijs duidelijk zijn geweest dat zij niet verzekerd was. Uit het dossier volgt niet dat het UWV een aandeel heeft gehad in de oorzaak van de intrekking en terugvordering. Ook blijkt niet dat het UWV bij zijn onderzoek niet voortvarend heeft gehandeld. Een zorgvuldig onderzoek naar het bestaan van een al dan niet gefingeerd dienstverband kost tijd. Met betrekking tot de financiële gevolgen is van belang dat het UWV akkoord is gegaan met een betalingsregeling van € 50,- per maand.
Uitkeringen 4 tot en met 7
7.5.
Voor wat betreft de uitkeringen 4 tot en met 7 komt de rechtbank in het kader van de evenredigheidsafweging tot het oordeel dat het UWV in alle omstandigheden van het geval een dringende reden had moeten zien om gedeeltelijk van intrekking en / of terugvordering af te zien. Daarvoor is het volgende van belang.
7.6.
Hoewel, gelet op wat onder 6.6 is overwogen, formeel gezien het recht op de uitkeringen 4 tot en met 7 in zijn geheel verloren is gegaan, is niet in geschil dat eiseres materieel wel recht had op deze uitkeringen voor zover ze voortvloeien uit het dienstverband met [bedrijf 1]. Het UWV heeft hierin ten onrechte geen aanleiding gezien om de intrekking en / of terugvordering te matigen.
7.7.
Daar komt nog bij dat de uitkeringen 6 en 7 zijn toegekend op momenten dat het onderzoek naar de vraag of eiseres in een privaatrechtelijke dienstbetrekking stond tot [bedrijf 2] al in een vergevorderd stadium was. Het kon het UWV daarom op het moment dat deze uitkeringen werden toegekend, redelijkerwijs duidelijk zijn dat eiseres mogelijk niet verzekerd was. Het UWV heeft, door deze uitkeringen zonder nader onderzoek toe te kennen, een aandeel gehad in het ontstaan van deze vordering. Dit aandeel is ten onrechte niet meegewogen.

Conclusie en gevolgen

8.1.
De beroepen tegen bestreden besluiten 1 tot en met 3 zijn ongegrond. Dat betekent dat deze besluiten in stand blijven. De beroepen tegen de bestreden besluiten 4 tot en met 8 zijn gegrond, omdat die bestreden besluiten in strijd zijn met het motiveringsbeginsel op grond van artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat het UWV opnieuw moet beslissen op de bezwaarschriften die zijn gericht tegen de primaire besluiten 4 tot en met 8. De rechtbank vernietigt daarom de bestreden besluiten 4 tot en met 8. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van de besluiten in stand te laten of zelf een beslissing te nemen. Ook draagt de rechtbank niet aan het UWV op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of andere besluiten (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat dit volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen.
8.2.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het UWV over de bezwaren tegen de besluiten 4 tot en met 8 nieuwe besluiten moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het UWV hiervoor een termijn van zes weken.
8.3.
Eiseres heeft alleen griffierecht betaald in de zaak met nummer 24/1190 (het beroep tegen bestreden besluit 6). Omdat het beroep tegen dit besluit gegrond is moet het UWV het griffierecht aan eiseres vergoeden.
8.4.
Eiseres krijgt ook een vergoeding van haar proceskosten in de beroepen tegen de bestreden besluiten 4 tot en met 8. Dit zijn de beroepen met de nummers 24/1190, 24/1191, 24/1192, 24/1196 en 24/1197. In dit geval is sprake van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De vergoeding bedraagt € 2.267,50 omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend, aan de zitting heeft deelgenomen en een zienswijze heeft ingediend. Het UWV moet deze vergoeding betalen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen tegen de bestreden besluiten 1, 2 en 3 ongegrond;
  • verklaart de beroepen tegen de bestreden besluiten 4, 5, 6, 7 en 8 gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten 4, 5, 6, 7 en 8;
  • draagt het UWV op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak nieuwe besluiten te nemen op de bezwaren tegen de primaire besluiten 4, 5, 6, 7 en 8 met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat het UWV het betaalde griffierecht van € 51,- aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt het UWV tot betaling van € 2.267,50 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eikelenboom, rechter, in aanwezigheid van
A. van den Ham, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
de griffier is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hoger beroepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hoger beroepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
BIJLAGE
Ziektewet (ZW)
Artikel 3
1. Werknemer is de natuurlijke persoon die in privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.
(…)
Artikel 7
Voor de toepassing van deze wet wordt als werknemer beschouwd:
a. degene, die krachtens de verplichte verzekering op grond van de Werkloosheidswet uitkering ontvangt;
b. in door Onze Minister aan te wijzen gevallen degene die:
1° in een kalenderweek ten minste vijf arbeidsuren minder heeft dan zijn gemiddeld aantal arbeidsuren per kalenderweek of een aantal arbeidsuren heeft dat ten hoogste gelijk is aan de helft van zijn gemiddeld aantal arbeidsuren per kalenderweek als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel a, van de Werkloosheidswet, doch aan wie geen uitkering wordt verleend op grond van enige bepaling van die wet; of
2° als gevolg van de regels gesteld in de ministeriële regeling op grond van artikel 1a, tweede lid, van de Werkloosheidswet geen arbeidsuren minder heeft als bedoeld onder 1°.
Artikel 30a
1. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van ziekengeld en terzake van weigering van ziekengeld, herziet het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een dergelijk besluit of trekt hij dat in:
a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 30, 31, 38, 45 of 49 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van ziekengeld;
(…)
2. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking afzien indien daarvoor dringende redenen zijn.
Artikel 33
1. Het ziekengeld, dat als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 30, tweede lid, 30a of 45 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen teruggevorderd.
(…)
3. In afwijking van het eerste lid kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten van terugvordering of van verdere terugvordering af te zien, indien degene van wie wordt teruggevorderd:
a. gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;
b. gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald;
c. gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of
d. een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom in één keer aflost.
4. De in het derde lid, onderdelen a, b en c, genoemde termijn is tien jaar indien de terugvordering het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in de artikelen 31, eerste lid, of 49.
(…)
6. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
7. Degene van wie wordt teruggevorderd is verplicht desgevraagd aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de inlichtingen te verstrekken die voor de terugvordering van belang zijn.
8. In afwijking van het eerste lid kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, onder voorwaarden die Onze Minister kan stellen, besluiten van terugvordering af te zien indien het terug te vorderen bedrag een door Onze Minister vast te stellen bedrag niet te boven gaat.
Wet arbeid en zorg (WAZO)
Artikel 1:1
Tenzij anders is bepaald, wordt voor de toepassing van deze wet verstaan onder:
a. werkgever: degene die een ander krachtens arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht of publiekrechtelijke aanstelling arbeid laat verrichten;
b. werknemer: de ander, bedoeld in onderdeel a.
Artikel 3:6
1. Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. werknemer: de werknemer, bedoeld in artikel 1:1, onderdeel b, met uitzondering van degene die op grond van de Eerste Afdeling, Paragraaf 2, van de Ziektewet geen werknemer in de zin van die wet is;
b. gelijkgestelde: degene die geen werknemer is als bedoeld in artikel 1:1, onderdeel b, doch
1°. op grond van de Eerste Afdeling, Paragraaf 2, van de Ziektewet, met uitzondering van artikel 8a, wel werknemer in de zin van die wet is, of
2°. op grond van hoofdstuk 7 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen recht heeft op de loongerelateerde uitkering van de werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten;
c. werkgever: de werkgever, bedoeld in artikel 1:1, onderdeel a, of de artikelen 10, 11 of 12 van de Ziektewet.
2. Voor de toepassing van deze paragraaf wordt mede verstaan onder:
a. werknemer: de werknemer, bedoeld in artikel 1:1, onderdeel b, die vrijwillig verzekerd is als bedoeld in de Tweede Afdeling, Hoofdstuk IV, van de Ziektewet;
b. gelijkgestelde: degene die geen werknemer is als bedoeld in onderdeel a doch wel vrijwillig verzekerd is als bedoeld in de Tweede Afdeling, Hoofdstuk IV, van de Ziektewet.
Artikel 3:7
1. De vrouwelijke werknemer heeft gedurende de periode dat het zwangerschaps- en bevallingsverlof wordt genoten overeenkomstig artikel 3:1, tweede, derde en vijfde lid, recht op uitkering.
2. De werknemer heeft gedurende de periode dat het verlof in verband met adoptie of de opname van een pleegkind wordt genoten overeenkomstig artikel 3:2, tweede lid of vijfde lid, recht op uitkering.
Artikel 3:16
1. Met betrekking tot een uitkering op grond van deze paragraaf zijn de volgende artikelen van de Ziektewet en de op die artikelen berustende bepalingen van overeenkomstige toepassing:
a. ter zake van het recht op uitkering: de artikelen 19a, 19b, 19c en 87c;
b. ter zake van herziening of intrekking: artikel 30a;
m. ter zake van terugvordering: de artikelen 33 tot en met 34a;
(…)
Werkloosheidswet (WW)
Artikel 3
1. Werknemer is de natuurlijke persoon, jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die in privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.
Artikel 22
1. Het UWV stelt op aanvraag vast of het recht op uitkering bestaat.
Artikel 22a
1. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van uitkering en terzake van weigering van uitkering, herziet het UWV een dergelijk besluit of trekt het dat in:
indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 24, 25 of 26 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering;
indien anderszins de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting bedoeld in artikel 25 ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op uitkering bestaat.
2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het UWV besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
Artikel 36
1. De uitkering die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 22a of 27 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door het UWV teruggevorderd.
(…)
6. Op grond van het zesde lid kan het UWV indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Burgerlijk Wetboek
Boek 7
Artikel 610
1. De arbeidsovereenkomst is de overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten.

Voetnoten

1.zie de uitspraak van de CRvB van 17 mei 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1479.
2.zie de uitspraak van de CRvB van 23 januari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:156
3.zie de uitspraak van de CRvB van 12 februari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:335
4.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726.