ECLI:NL:RBOVE:2025:841

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 februari 2025
Publicatiedatum
13 februari 2025
Zaaknummer
08/996021-18 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Grootschalige belastingfraude door feitelijke leidinggeving aan onjuiste aangiften omzetbelasting

Op 13 februari 2025 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 43-jarige man, die werd beschuldigd van grootschalige belastingfraude. De verdachte was feitelijk leidinggevende van [bedrijf 1] B.V. en werd verweten onjuiste en onvolledige aangiften omzetbelasting te hebben gedaan, alsook valsheid in geschrift te hebben gepleegd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte betrokken was bij een btw-carrousel, waarbij valse facturen werden gebruikt om belastingfraude te plegen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk onjuiste aangiften heeft ingediend, wat resulteerde in een fiscaal nadeel van € 947.164,00 voor de Belastingdienst. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 28 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de criminele organisatie die verantwoordelijk was voor de btw-fraude.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/996021-18 (P)
Datum vonnis: 13 februari 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1981 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 13 oktober 2022, 17 november 2022, 25 november 2024, 26 november 2024, 28 november 2024, 9 januari 2025 en 13 februari 2025.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officieren van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. R.A.C. Frijns, advocaat in Arnhem, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:betrokkenheid als opdrachtgever of feitelijke leidinggever bij omzetbelastingfraude in de periode van 21 april 2017 tot en met 28 april 2018 door [bedrijf 1] B.V.;
feit 2:betrokkenheid als opdrachtgever of feitelijke leidinggever bij valselijk opmaken en/of vervalsen van de bedrijfsadministratie van [bedrijf 1] B.V. in de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 maart 2018;
feit 3:deelname, in de periode van 1 januari 2017 tot en met 30 mei 2018, aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van valsheid in geschrift, belastingfraude en witwassen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
[bedrijf 1] B.V. op een of meer verschillende tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 21 april 2017 tot en met 28 april 2018, in de gemeente(n) Apeldoorn en/of Almelo, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) en/of alleen, als ondernemer in de zin van de Wet op de Omzetbelasting 1968, (telkens) opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te
weten een (digitale) aangifte voor de Omzetbelasting over:
-het eerste kwartaal van 2017 en/of
-het tweede kwartaal van 2017 en/of
-het derde kwartaal van 2017 en/of
-het vierde kwartaal van 2017 en/of
-het eerste kwartaal van 2018,
onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, en/of heeft laten doen, bij de Inspecteur der belastingen / de Belastingdienst, terwijl dat feit/die feiten er (telkens) toe strekte(n) dat te weinig belasting wordt geheven, tot het plegen van welke bovenomschreven strafba(a)ar(e) feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven, en/of aan welk(e) bovenomschreven verbodengedraging(en) verdachte feitelijke leiding heeft gegeven.
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt, SUBSIDIAIR,
hij op een of meer verschillende tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 21 april 2017 tot en met 28 april 2018, in de gemeente(n) Apeldoorn en/of Almelo en/of Doetinchem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) en/of alleen, (telkens) opzettelijk een of meer (digitale) aangifte(n) voor de omzetbelasting, op naam van [bedrijf 1] B.V. over:
-het eerste kwartaal van 2017 en/of
-het tweede kwartaal van 2017 en/of
-het derde kwartaal van 2017 en/of
-het vierde kwartaal van 2017 en/of
-het eerste kwartaal van 2018,
zijnde (telkens) (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken en/of laten opmaken of vervalst en/of doen vervalsen en/of laten vervalsen, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) valselijk en/of in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - op/in die (digitale) aangifte(n) omzetbelasting (telkens) een onjuist te betalen bedrag aan omzetbelasting en/of een onjuist bedrag aan voorbelasting opgegeven, zulks met
het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt, MEER
SUBSIDIAIR,
[bedrijf 1] B.V. op een of meer verschillende tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 21 april 2017 tot en met 28 april 2018, in de gemeente(n) Apeldoorn en/of Almelo en/of Doetinchem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) en/of alleen, (telkens) opzettelijk een of meer (digitale) aangifte(n) voor de omzetbelasting op naam
van [bedrijf 1] B.V. over:
-het eerste kwartaal van 2017 en/of
-het tweede kwartaal van 2017 en/of
-het derde kwartaal van 2017 en/of
-het vierde kwartaal van 2017 en/of
-het eerste kwartaal van 2018,
zijnde (telkens) (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken en/of laten opmaken of vervalst en/of doen vervalsen en/of laten vervalsen, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) valselijk en/of in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - op/in die (digitale) aangifte(n) omzetbelasting (telkens) een onjuist te betalen bedrag aan omzetbelasting en/of een onjuist bedrag aan voorbelasting opgegeven, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven, en/of aan welk(e) bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte feitelijke leiding heeft gegeven.
2.
[bedrijf 1] B.V. op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari 2017 tot en met 31 maart 2018, in de gemeente(n) Utrecht en/of Doetinchem althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) en/of alleen, (telkens) de bedrijfsadministratie van [bedrijf 1] B.V. over het/de ja(a)r(en) 2017 en/of 2018, -(elk) zijnde een samenstel van geschriften welke in onderlinge samenhang bestemd zijn om te dienen tot bewijs van het daarin gestelde, althans (elk) zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd is/zijn om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken en/of laten opmaken of vervalst en/of doen vervalsen en/of laten vervalsen, (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, hebbende dat valselijk opmaken en/of dat vervalsen hierin bestaan dat (telkens) in die bedrijfsadministratie is opgenomen een of meer factu(u)r(en), waaronder (onder meer) :
- een factuur van [bedrijf 1] B.V. gericht aan [bedrijf 2] B.V. met factuurnummer [factuurnummer 1] , gedateerd 24-02-2017, [vindplaats document d-361/p.3475] en/of
- een factuur van [bedrijf 1] B.V. gericht aan [bedrijf 3] B.V., met factuurnummer [factuurnummer 2] , gedateerd 24-04-2017, [vindplaats document d-334/p.3398] en/of
- een factuur van [bedrijf 1] B.V. gericht aan [bedrijf 4] , met factuurnummer [factuurnummer 3] gedateerd 12-05-2017, [vindplaats document d-344/p.3429] en/of
- een factuur van [bedrijf 1] B.V. gericht aan [bedrijf 5] B.V., met factuurnummer [factuurnummer 4] , gedateerd 05-07-2017, [vindplaats document d-274/p.3189] en/of
- een factuur van [bedrijf 1] B.V. gericht aan [bedrijf 6] , met factuurnummer [factuurnummer 5] , gedateerd 11-10-2017, [vindplaats document d-261/p.3157] en/of
- een factuur van [bedrijf 1] B.V. gericht aan [bedrijf 7] B.V., met factuurnummer [factuurnummer 6] , gedateerd 27-12-2017, [vindplaats document d-255/p.3151] en/of
- een factuur van [bedrijf 1] B.V. gericht aan [bedrijf 8] B.V., met factuurnummer [factuurnummer 7] , gedateerd 05-01-2018, [vindplaats document d-240/p.3116] en/of
- een factuur van [bedrijf 1] B.V. gericht aan [bedrijf 6] , met factuurnummer [factuurnummer 8] , gedateerd 16-01-2018, [vindplaats document d-244/p.3124] en/of
- een factuur van [bedrijf 1] B.V. gericht aan [bedrijf 7] B.V., met factuurnummer [factuurnummer 9] , gedateerd 07-03-2018, [vindplaats document d-251/p.3138] en/of
- een factuur van [bedrijf 1] B.V. gericht aan [bedrijf 9] B.V., met factuurnummer [factuurnummer 10] , gedateerd 09-03-2018, [vindplaats document d-252/p.3140],
terwijl op genoemde factu(u)r(en) (telkens) werkzaamheden en/of inkopen en/of
verkopen werd(en) vermeld die in werkelijkheid, geheel en/of gedeeltelijk niet
hebben plaatsgevonden, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte(telkens) opdracht heeft gegeven, en/of aan welk(e) bovenomschreven verboden
gedraging(en) verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt, SUBSIDIAIR,
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari 2017 tot en met 31 maart 2018, in de gemeente(n) Utrecht en/of Doetinchem althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) en/of alleen, (telkens) de bedrijfsadministratie van [bedrijf 1] B.V. over het/de ja(a)r( en) 2017 en/of 2018, -(elk) zijnde een samenstel van
geschriften welke in onderlinge samenhang bestemd zijn om te dienen tot bewijs van het daarin gestelde, althans (elk) zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd is/zijn om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken en/of laten opmaken of vervalsten/of doen vervalsen en/of laten vervalsen, (telkens) met het oogmerk om
dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te
doen gebruiken, hebbende dat valselijk opmaken en/of dat vervalsen hierin
bestaan dat (telkens) in die bedrijfsadministratie is opgenomen een of meer
factu(u)r(en), waaronder (onder meer):
- een factuur van [bedrijf 1] B.V. gericht aan [bedrijf 2]
[bedrijf 2] B.V. met factuurnummer [factuurnummer 1] , gedateerd 24-02-2017,
[vindplaats document d-361/p.3475] en/of
- een factuur van [bedrijf 1] B.V. gericht aan [bedrijf 3] B.V., met factuurnummer

[factuurnummer 2] , gedateerd 24-04-2017, [vindplaats document d-334/p.3398] en/of

- een factuur van [bedrijf 1] B.V. gericht aan [bedrijf 4] , met
factuurnummer [factuurnummer 3] gedateerd 12-05-2017, [vindplaats document
d-344/p.3429] en/of
- een factuur van [bedrijf 1] B.V. gericht aan [bedrijf 5] B.V., met
factuurnummer [factuurnummer 4] , gedateerd 05-07-2017, [vindplaats document
d-274/p.3189] en/of
- een factuur van [bedrijf 1] B.V. gericht aan [bedrijf 6] , met
factuurnummer [factuurnummer 5] , gedateerd 11-10-2017, [vindplaats document
d-261/p.3157] en/of
- een factuur van [bedrijf 1] B.V. gericht aan [bedrijf 7] B.V., met
factuurnummer [factuurnummer 6] , gedateerd 27-12-2017, [vindplaats document
d-255/p.3151] en/of
- een factuur van [bedrijf 1] B.V. gericht aan [bedrijf 8]
B.V.,
met factuurnummer [factuurnummer 7] , gedateerd 05-01-2018, [vindplaats document
d-240/p.3116] en/of
- een factuur van [bedrijf 1] B.V. gericht aan [bedrijf 6] , met
factuurnummer [factuurnummer 8] , gedateerd 16-01-2018, [vindplaats document
d-244/p.3124] en/of
- een factuur van [bedrijf 1] B.V. gericht aan [bedrijf 7] B.V., met
factuurnummer [factuurnummer 9] , gedateerd 07-03-2018, [vindplaats document
d-251/p.3138] en/of
- een factuur van [bedrijf 1] B.V. gericht aan [bedrijf 9] B.V., met
factuurnummer [factuurnummer 10] , gedateerd 09-03-2018, [vindplaats document
d-252/p.3140],
terwijl op genoemde factu(u)r(en) (telkens) werkzaamheden en/of inkopen en/of
verkopen werd(en) vermeld die in werkelijkheid, geheel en/of gedeeltelijk niet hebben plaatsgevonden;
3.
hij op een of meer verschillende tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van
01 januari 2017 tot en met 30 mei 2018 in de gemeente(n) Duiven en/of Almelo
en/of Doetinchem en/of Arnhem, dan wel elders in Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer ander(en) heeft deelgenomen aan een
organisatie, die gevormd werd door
- [medeverdachte 1] en/of
- [verdachte] en/of
- [bedrijf 1] B.V. en/of
- [bedrijf 2] B.V. en/of
een of meer andere (rechts)perso(o)n(en),
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten
- het plegen van valsheid in geschrift en/of
- het plegen van belastingfraude en/of
- het plegen van witwassen en/of.

3.De voorvragen

3.1
Geldigheid van de dagvaarding
De raadsman heeft bepleit dat de dagvaarding ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde partieel nietig is, omdat de tenlastelegging ten aanzien van een deel van dit feit onvoldoende duidelijk en feitelijk is. De woorden “waaronder (onder meer)” maken onvoldoende duidelijk op welke andere facturen dan die in de tenlastelegging staan, wordt gedoeld.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde in zoverre als door de verdediging is bepleit partieel nietig kan worden verklaard, maar dat de tenlastelegging voor het overige in combinatie met het dossier voldoende duidelijk maakt waartegen de verdachte zich dient te verdedigen.
De rechtbank stelt voorop dat op grond van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) de dagvaarding een opgave moet behelzen van het feit dat ten laste wordt gelegd met vermelding omstreeks welke tijd en waar ter plaatse het begaan zou zijn, alsmede met vermelding van de omstandigheden waaronder het feit zou zijn begaan. Bij de uitleg van deze bepaling staat de vraag centraal of de verdachte zich op basis van de tenlastelegging goed kan verdedigen. Ook voor de rechter moet de tenlastelegging begrijpelijk zijn. De eis van ”opgave van het feit” wordt zo uitgelegd dat het tenlastegelegde in de eerste plaats duidelijk en begrijpelijk moet zijn, in de tweede plaats niet innerlijk tegenstrijdig en in de derde plaats voldoende feitelijk.
Onder feit 2 wordt verdachte, kort gezegd, verweten dat hij als opdrachtgever of feitelijke leidinggever betrokken is geweest bij het valselijk opmaken en/of vervalsen van de bedrijfsadministratie van [bedrijf 1] B.V. door één of meerdere facturen in die administratie op te nemen. Vervolgens wordt in de tenlastelegging met de zinsnede ”waaronder (onder meer)” tot uiting gebracht, naar de rechtbank begrijpt, dat de specifiek genoemde facturen behoren tot een veelheid van facturen die niet nader zijn omschreven. De rechtbank is van oordeel dat gezien de omvang van het dossier en de grote hoeveelheid facturen die daarin is opgenomen, wat er vanuit taalkundig oogpunt ook zij van genoemde zinsnede, onvoldoende duidelijk is op welke andere facturen dan de specifiek genoemde de tenlastelegging doelt. Voor wat betreft de aangehaalde zinsnede zal de rechtbank de tenlastelegging dan ook partieel nietig verklaren en de woorden “waaronder (onder meer)” schrappen.
Hetgeen na deze partiële nietigverklaring van de tenlastelegging onder feit 2 resteert, is naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk en bepaald, nu het onder dat feit aan verdachte gemaakte verwijt is beperkt tot de daar specifiek genoemde facturen. Daarmee is ook voor verdachte duidelijk, zoals ook tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waartegen hij zich dient te verdedigen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de dagvaarding voor het overige dan ook geldig.
3.2
De overige voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4
woord vooraf
De zaak tegen verdachte maakt deel uit van het strafrechtelijk onderzoek “ [medeverdachte 2] ”. In dit strafrechtelijk onderzoek is van maart 2017 tot 19 februari 2019 onderzoek gedaan omdat het vermoeden van omzetbelastingfraude met handel in sloopzilver was gerezen. Aanvankelijk richtte het onderzoek zich op [bedrijf 2] B.V. (hierna ook: [bedrijf 2] B.V.). Dit onderzoek is later uitgebreid naar [bedrijf 1] B.V. (hierna ook: [bedrijf 1] B.V.). Het vermoeden is ontstaan dat een btw-carrouselfraude is opgezet.
Het FIOD-onderzoek heeft twee strafdossiers opgeleverd, te weten 60761/ [bedrijf 2] B.V. en 60761/ [bedrijf 1] B.V. Beide dossiers bevatten (deels overlappende) overzichtsprocessen-verbaal. Beide dossiers beschikken over een documenten- en ambtshandelingenbibliotheek. Een deel van de documenten en ambtshandelingen komt, onder dezelfde nummering en benaming, in beide dossiers voor. Een ander deel komt slechts in één van beide strafdossiers voor, terwijl de inhoud van dat document belang heeft voor het gehele onderzoek. De rechtbank noemt als voorbeeld DOC-406. Dit document is onder de naam “Zilverleveringen van [bedrijf 1] aan [bedrijf 10] ” alleen opgenomen in het dossier [bedrijf 1] B.V., terwijl ook de zilverleveringen van [bedrijf 2] B.V. in het document zijn opgesomd. Als tweede voorbeeld noemt de rechtbank DOC-012. Dit document is aan verdachte [naam 1] voorgehouden tijdens diens verdachtenverhoor. Het verhoor is in beide dossiers opgenomen, terwijl DOC-012 slechts in het [bedrijf 1] -dossier is opgenomen.
Ter terechtzitting heeft de rechtbank vastgesteld dat aan (de verdediging van) alle verdachten steeds beide dossiers zijn verstrekt. De rechtbank heeft beide dossiers aan de verdachten voorgehouden. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen beide dossiers niet los van elkaar beoordeeld worden. De rechtbank heeft de redengevende feiten en omstandigheden uit beide dossiers afgeleid. Voor de leesbaarheid van dit vonnis wordt in de voetnoot telkens verwezen naar het nummer en de naam van het betreffende document. Het daaropvolgende paginanummer verwijst vervolgens naar de vindplaats, in één van beide dossiers, ongeacht de vraag of het document in alleen dat dossier of beide dossiers voorkomt.
4.1
Inleiding
De term “btw-carrouselfraude” wordt gebruikt voor een samenstel van strafbare, frauduleuze, gedragingen waarbij minimaal één bedrijf (een zogenaamde “ploffer”) in een handels- en facturenketen wel btw in rekening brengt bij zijn afnemers, maar die btw niet afdraagt aan de fiscus. De schakels in de handelsketen na de ploffer – zogenaamde “buffers” – vragen de aan hen gefactureerde btw terug. De namen en btw-nummers van bedrijven die als ploffer fungeren worden meestal maar korte tijd gebruikt, waarna de activiteiten worden gestaakt. Dit gaat veelal gepaard met een ontbinding of faillissement, waarna een nieuwe ploffer de plaats van de eerdere ploffer inneemt. De Belastingdienst kan vervolgens de eerste ploffer niet meer aanspreken op zijn fiscale verplichtingen. De meeste bestuurders van de bedrijven die fungeren als ploffer of buffer zijn slechts formeel leidinggevende en niet feitelijk betrokken bij de ondernemingen; zij zetten de bedrijven en bankrekeningen slechts op naam van “katvangers”. Het komt ook voor dat bestuurders van de bedrijven die fungeren als ploffers onwetend zijn dat het (veelal: inactieve) bedrijf gebruikt wordt voor de aanwas van facturen waarop BTW vermeld is. Dit gebeurt dan met valse facturen of creditfacturen. Eén van de kenmerken van btw-carrouselfraude is dat sprake is van een prijsval: ploffers factureren goederen aan bufferbedrijven voor een lager bedrag dan waarvoor die aan de ploffers waren gefactureerd. Deze prijsval kan alleen worden gerealiseerd doordat plofferbedrijven geen btw afdragen. De “winst” die ten gevolge van deze handelwijzen ontstaat, wordt doorgaans over de diverse schakels verdeeld. [1]
De rechtbank stelt voorop dat een btw-carrousel alleen dan goed kan werken als elke schakel in de factuurstroom van die carrousel daarvan op de hoogte is, met uitzondering van eventuele onwetend betrokken schakels die überhaupt geen kennis hebben van de betreffende fictieve handelstransacties en onwetend moeten blijven, zodat het risico op doorbreking van die carrousel door een deelnemer is uitgesloten. Tenzij nadrukkelijk anders blijkt, gaat de rechtbank er daarom in beginsel vanuit dat de deelnemer aan een ‘goederen’- en factuurstroom in de btw-carrouselfraude weet dat sprake is van vooraf georganiseerde handel, waarbij er in de keten van bedrijven enkel winst kan worden gegenereerd omdat de zogenaamde ploffer de door hem in rekening gebrachte btw niet afdraagt. [2]
In het onderzoek naar het handelen van [bedrijf 2] B.V. heeft de FIOD over de jaren 2015 en 2016 tien bedrijven aangemerkt als ploffers. [bedrijf 2] B.V. werd aangemerkt als vermoedelijke buffer. [3]
In het onderzoek naar het handelen van [bedrijf 1] B.V. heeft de FIOD over de jaren 2017 en 2018 14 bedrijven aangemerkt als vermoedelijke ploffers. [bedrijf 1] B.V. werd aangemerkt als vermoedelijke buffer. [4]
De verdenking is dat [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 1] B.V. omzetbelastingfraude hebben gepleegd door (op papier) op grote schaal (sloop)zilver in te kopen van de hiervoor bedoelde ploffers. [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 1] B.V. maakten daarbij gebruik van valse facturen van Nederlandse leveranciers, terwijl het sloopzilver in werkelijkheid bij ondernemers in andere lidstaten van de Europese Unie of Turkije zou zijn ingekocht. Volgens de FIOD hebben [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 1] B.V. vervolgens de omzetbelasting die op deze valse facturen was vermeld in de aangiften voor de omzetbelasting ten onrechte in vooraftrek gebracht dan wel teruggevraagd als voorbelasting.
4.2
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat alle tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen verklaard.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft overeenkomstig zijn overgelegde pleitnota integrale vrijspraak bepleit. Daartoe heeft hij – verkort weergegeven – het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat het medeplegen niet wettig en overtuigend bewezen is. De medeverdachte [medeverdachte 1] heeft ter terechtzitting van 26 november 2024 een bekennende verklaring afgelegd. Die verklaring is gevoegd in het dossier in de strafzaak tegen verdachte [verdachte] . [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij alleen heeft gehandeld. Het dossier bevat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs waaruit kan worden afgeleid dat sprake is geweest van een voor een bewezenverklaring vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en anderen. Voorts heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat niet is bewezen dat verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen begaan door [bedrijf 1] B.V.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs voor het tenlastegelegde feitelijke leidinggeven en heeft daartoe aangevoerd dat [medeverdachte 1] degene was die als bestuurder en leidinggevende van [bedrijf 1] B.V. moet worden aangemerkt en dat [medeverdachte 1] verantwoordelijk was voor de administratie en de daarop gebaseerde aangiften voor de omzetbelasting van [bedrijf 1] B.V.
Met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsman bepleit dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1
De redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van het dossier en van hetgeen ter terechtzitting is besproken de volgende feiten en omstandigheden vast.
4.4.1.1 Aanleiding en tijdlijn
4.4.1.1.1 Boekenonderzoek [bedrijf 11] B.V.
Bij leveringen binnen de Europese Unie geldt ter zake van btw als vertrekpunt het nultarief. Bij intracommunautaire leveringen van goederen of diensten hoeft geen btw in rekening te worden gebracht door de verkoper. Daartoe is vereist dat de verkoper periodiek haar intracommunautaire leveringen meldt aan de belastingdienst binnen het EU-land waar zij gevestigd is (listing). De door verkopers geliste intracommunautaire leveringen worden door de lidstaten in het VAT Information Exchange System (VIES) met elkaar gedeeld. De afnemer in het andere EU-land (in deze zaak Nederland) dient in de aangifte voor de omzetbelasting aan te geven tot welk bedrag zij vanuit andere EU-landen goederen heeft verworven. Dit bedrag wordt vergeleken met de listingen vanuit het VIES. Indien de informatie in het VIES niet overeenkomt met het bedrag dat door de afnemer (in dit geval in Nederland) in de aangifte voor de omzetbelasting is aangegeven, dan is sprake van een mismatch.
In 2016 heeft de Belastingdienst ten aanzien van de onderneming [bedrijf 11] B.V. een mismatch geconstateerd. Uit het VIES volgde dat het Tsjechische bedrijf [bedrijf 12] intracommunautaire leveringen aan [bedrijf 11] B.V. had gelist. In de aangiften voor de omzetbelasting van [bedrijf 11] B.V. waren deze intracommunautaire verwervingen niet aangegeven. Naar aanleiding van deze mismatch heeft de Belastingdienst op 30 juni 2016 een boekenonderzoek ingesteld op het bedrijfsadres van [bedrijf 11] B.V. aan [adres 2] . [5]
Blijkens de gegevens uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel bestonden de bedrijfsactiviteiten van [bedrijf 11] B.V. uit “advisering op het gebied van management en bedrijfsvoering” en “het verlenen van diensten, met name op het gebied van het organiseren en uitvoeren van arbeidsprocessen van cliënten, al dan niet met eigen machines en/of hulpmiddelen”. De bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 11] B.V. was de heer [naam 1] . [6] [naam 1] verklaarde tijdens het boekenonderzoek dat hij met zijn onderneming [bedrijf 11] B.V. edelmetalen had gekocht van [bedrijf 12] en dat deze goederen waren doorverkocht aan [bedrijf 2] B.V. en dat ter zake van al deze verkopen facturen waren uitgeschreven. [7]
[bedrijf 2] B.V. werd opgericht op 2 oktober 2014 en is gevestigd geweest op de adressen [adres 3] en (later) [adres 4] . Blijkens een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel bestonden de bedrijfsactiviteiten van [bedrijf 2] B.V. uit “groothandel in juweliersartikelen en uurwerken”. Uit de historie van de uitgetreden functionarissen van [bedrijf 2] B.V blijkt dat [bedrijf 13] B.V. en [bedrijf 14] B.V. van 2 oktober 2014 tot 16 september 2016 de bestuurders van [bedrijf 2] B.V waren. [8] De enige bestuurder en aandeelhouder van [bedrijf 13] B.V. was medeverdachte [medeverdachte 2] . [9] De enige bestuurder en aandeelhouder van [bedrijf 14] B.V was medeverdachte [medeverdachte 3] tot 27 december 2017 en daarna [naam 2] . [10]
4.4.1.1.2 Derdenonderzoek [bedrijf 2] B.V.
Naar aanleiding van de bevindingen tijdens het boekenonderzoek bij [bedrijf 11] B.V., heeft de Belastingdienst op 12 juli 2016 een derdenonderzoek ingesteld bij [bedrijf 2] B.V. op het adres [adres 3] . Uit het onderzoek bleek dat [bedrijf 2] B.V. sloopzilver had ingekocht, achtereenvolgend bij de bedrijven [bedrijf 15] B.V. (april 2015), [bedrijf 16] B.V. (van mei tot en met september 2015) en [bedrijf 11] B.V. op het moment van het derdenonderzoek (vanaf oktober 2015). Blijkens de aangetroffen facturen had [bedrijf 2] B.V. van deze bedrijven voor totaalbedragen (inclusief btw) van € 219.791,74, € 706.459,36 respectievelijk € 398.031,09 in 2015 en € 2.224.323,99 in 2016 aan sloopzilver ingekocht. [11]
Naar aanleiding hiervan hebben de controleambtenaren de geautomatiseerde systemen van de Belastingdienst geraadpleegd. Hieruit volgde dat [bedrijf 11] B.V. in het jaar 2015 een nihilaangifte en in het jaar 2016 in het geheel geen aangiften voor de omzetbelasting had ingediend. Per 1 augustus 2016 is het btw-identificatienummer van [bedrijf 11] B.V. ingetrokken. [12] [naam 1] is medegedeeld dat hij aangemerkt werd als verdachte van het opzettelijk onjuist doen van aangifte voor de omzetbelasting over het vierde kwartaal van 2015 en het niet doen van de aangiften over het eerste en het tweede kwartaal van 2016. [naam 1] gaf hierop aan dat hij alles wilde rechtzetten en dat het tijd was om de zaak onder vier ogen te bespreken. [13] Op 3 augustus 2016 heeft [naam 1] tegenover de controleambtenaren van de Belastingdienst een spontane verklaring afgelegd. [naam 1] verklaarde dat hij naar aanleiding van het boeken- en derdenonderzoek van de Belastingdienst was bedreigd door mensen uit [plaats 1] en dat hij doodsbang was. [naam 1] verklaarde dat hij slechts een klein radertje was in een groot Turks netwerk. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] zouden contacten hebben met prominente Turkse personen. [naam 1] verklaarde dat hij door financiële problemen in contact was gekomen met de mensen uit [plaats 1] . Zij vertelden hem hoe hij de verkoopfacturen van [bedrijf 11] B.V. aan [bedrijf 2] B.V. moest opmaken. [14]
Controleambtenaren van de Belastingdienst hebben een voortzetting van het derdenonderzoek bij [bedrijf 2] B.V. aangekondigd. [15] Dit heeft op 22 en 23 augustus 2016 plaatsgevonden. [16] [medeverdachte 2] en de belastingadviseur van [bedrijf 2] B.V., [naam 3] , waren bij het derdenonderzoek aanwezig. [naam 3] heeft ten behoeve van het derdenonderzoek het inkoopboek overgelegd waarin de inkopen van [bedrijf 2] B.V. over het jaar 2015 en over eerste halfjaar van 2016 waren geboekt (hierna ook: inkoopboek G&W). Volgens het overgelegde inkoopboek en de bijbehorende facturen had [bedrijf 2] B.V. over de jaren 2015 en 2016 sloopzilver ingekocht van de ondernemingen [bedrijf 17] B.V., [bedrijf 18] B.V., [bedrijf 19] B.V. / [bedrijf 20] , [bedrijf 15] B.V., [bedrijf 16] B.V. en [bedrijf 11] B.V. [17]
Voor de leesbaarheid van het vonnis wordt hier volstaan met op te merken dat uit onderzoek van de Belastingdienst verder bleek dat, voor zover in deze zaak relevant, geen van deze leveranciers (correcte) aangiften voor de omzetbelasting over 2015 of 2016 heeft ingediend (verwezen wordt naar de overwegingen in paragraaf 4.4.1.2).
Naar aanleiding van de bevindingen uit de derdenonderzoeken van 12 juli 2016 en 22 en 23 augustus 2016, werd in september 2016 de zaak aangemeld voor strafrechtelijk onderzoek. [18]
4.4.1.1.3 Boekenonderzoek [bedrijf 2] B.V.
Op 30 december 2016 heeft [medewerker belastingdienst] , namens de Belastingdienst, per e-mailbericht aangekondigd een onderzoek in te stellen naar de geclaimde voorbelasting over het vierde kwartaal van 2016 door [bedrijf 2] B.V. De aankondiging was gericht aan [medeverdachte 2] . [19] Op 2 januari 2017 heeft [naam 4] op de e-mail van [medewerker belastingdienst] gereageerd. [naam 4] schreef dat hij sinds september 2016 de enig aandeelhouder en bestuurder was van [bedrijf 2] B.V. [20] [medewerker belastingdienst] en [naam 4] spraken af dat het boekenonderzoek op 13 februari 2017 zou plaatsvinden. [21]
Blijkens informatie uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel was [naam 4] per 16 september 2016 enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 2] B.V. [22] Volgens de akten van leveringen van 16 september 2016 en 18 oktober 2016 waren de aandelen van [bedrijf 2] B.V. in twee leveringen overgedragen door [bedrijf 13] B.V. en [bedrijf 14] B.V. aan [naam 4] voor € 100.000,00. De koopprijs werd volledig betaald vanaf de bankrekening van [bedrijf 2] B.V. [23] [naam 4] heeft het boekhoudkantoor [bedrijf 21] , vertegenwoordigd door [medeverdachte 1] , gevolmachtigd om gedurende een periode van drie jaren de zaken van [naam 4] met de Belastingdienst en overige financiële en fiscale instanties te beheren, zijn belangen waar te nemen, voor zijn rechten op te komen en hem bij dit alles zowel in als buiten rechte te vertegenwoordigen en te begeleiden. [24] Tevens zijn [bedrijf 2] B.V en [bedrijf 21] een overeenkomst aangegaan inzake het verwerken van de boekhoudadministratie over het jaar 2016. [25] Daarnaast verzorgde [bedrijf 21] (in de persoon van [medeverdachte 1] ) de aangiften voor de omzetbelasting van [bedrijf 2] B.V.
Op 13 februari 2017 heeft op het bedrijfsadres van [bedrijf 2] B.V. aan de [adres 4] een boekenonderzoek door de Belastingdienst plaatsgevonden. [naam 4] en [medeverdachte 1] waren bij het boekenonderzoek aanwezig. Tijdens het boekenonderzoek vertelde [medeverdachte 1] dat er geen kasboek was en dat hij de hele boekhouding van [bedrijf 2] B.V. over het jaar 2016 opnieuw had ingeboekt. Daarnaast waren er ten opzichte van het derdenonderzoek op 22 en 23 augustus 2016 twee nieuwe werknemers in dienst gekomen, te weten [naam 5] en [naam 6] . Sieraden werden volgens [medeverdachte 1] via het verkoopplatform [platform] verkocht. Het sloopzilver werd afgevoerd naar het afvalverwerkings- en recyclingbedrijf [bedrijf 10] B.V. (verder [bedrijf 10] ). [26]
Op 14 februari 2017 stuurde [medeverdachte 1] een e-mailbericht naar de controleambtenaar van de Belastingdienst. In deze e-mail gaf [medeverdachte 1] aan dat [bedrijf 2] B.V. in haar aangiften voor de omzetbelasting over het eerste en het tweede kwartaal 2016 te weinig voorbelasting had aangegeven. Volgens [medeverdachte 1] betrof de voorbelasting over het eerste tot en met het derde kwartaal van 2016 in werkelijkheid € 1.296.588,00 in plaats van het tot dat moment in de aangiften aangegeven bedrag van € 979.379,00. [27] In het e-mailbericht was als bijlage in de vorm van een pdf-bestand een grootboek inkoopboek over 2016 en een grootboek “te vorderen OB 21%” gevoegd (hierna ook: inkoopboek B). [28]
Uit onderzoek bleek dat inkoopboek B op verschillende onderdelen afweek van inkoopboek G&W.
Volgens inkoopboek G&W had [bedrijf 2] B.V. over het eerste en het tweede kwartaal van 2016 geen (sloop)zilver ingekocht van [bedrijf 16] B.V. Uit inkoopboek B bleek daarentegen dat in het eerste en tweede kwartaal van 2016 acht transacties hadden plaatsgevonden voor een totaalbedrag van € 140.287,54 (inclusief € 24.347,43 omzetbelasting). In totaal zijn er 25 facturen aangetroffen die duiden op transacties die hadden plaatsgevonden in 2016 tussen [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 16] B.V. [29] In de aangiften voor de omzetbelasting over 2016 van [bedrijf 16] B.V was geen omzet aangegeven. [medeverdachte 1] was – naast de boekhouder van [bedrijf 2] B.V. – ook de boekhouder van [bedrijf 16] B.V. en werd als contactpersoon opgegeven in de aangiften omzetbelasting van [bedrijf 16] B.V. [30]
Met betrekking tot [bedrijf 11] B.V. bleek uit inkoopboek G&W dat [bedrijf 2] B.V. over het eerste en het tweede kwartaal van 2016 voor een totaalbedrag van € 2.224.323,99 (inclusief € 386.038,99 omzetbelasting) aan (sloop)zilver had gekocht van [bedrijf 11] B.V. [31] Uit inkoopboek B kwam echter naar voren dat tussen [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 11] B.V. in het eerste en het tweede kwartaal van 2016 43 transacties hadden plaatsgevonden voor een totaalbedrag van € 2.900.516,72 (inclusief € 503.395,47 omzetbelasting).
Uit onderzoek van de Belastingdienst bleek dat [bedrijf 11] B.V. geen aangiften omzetbelasting over 2016 had ingediend. [32]
Voorts kwamen in inkoopboek B bedrijven naar voren die al in het eerste halfjaar van 2016 (sloop)zilver zouden hebben verkocht aan [bedrijf 2] B.V. Het betreft de bedrijven [bedrijf 22] B.V., [bedrijf 23] B.V., [bedrijf 6] en [bedrijf 24] B.V. [33] Deze leveranciers waren niet vermeld in inkoopboek G&W.
In maart 2017 heeft de Stuur- en Weegploeg de aanmelding van [bedrijf 2] B.V. voor strafrechtelijk onderzoek geaccepteerd. [34]
4.4.1.1.4 Bedrijfsbezoek [bedrijf 1] B.V.
Blijkens het uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel was [bedrijf 2] B.V. per 9 mei 2017 uitgeschreven uit het handelsregister. Op 9 mei 2017 is door de Kamer van Koophandel geregistreerd dat de ontbonden rechtspersoon is opgehouden te bestaan omdat geen bekende baten meer aanwezig zijn met ingang van 1 mei 2017. [35]
Uit onderzoek van de Belastingdienst bleek dat [medeverdachte 1] enkele maanden voor de ontbinding van [bedrijf 2] B.V. een nieuwe B.V. had opgericht die in de eerste zes weken een omzet van € 509.829,00 had gegenereerd en – net als [bedrijf 2] B.V. – zich bezighield met de in- en doorverkoop van (sloop)zilver. Naar aanleiding hiervan hebben belastingambtenaren in juni 2017 contact opgenomen met [medeverdachte 1] en aangekondigd een bedrijfsbezoek te willen brengen aan de nieuwe onderneming van [medeverdachte 1] , te weten [bedrijf 1] B.V (verder: [bedrijf 1] B.V.). [36]
Blijkens een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel werd [bedrijf 1] B.V. op 9 februari 2017 opgericht en was zij gevestigd op het adres [adres 5] . De bedrijfsactiviteiten bestonden uit “handel, daaronder begrepen de inkoop van, de verkoop van, de distributie van en de handel in edelmetaal, sieraden en apparatuur voor recycling van edelmetaal en de recycling van edelmetaal”. De bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 1] B.V. was [bedrijf 25] B.V. [37] De bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 25] B.V. was [medeverdachte 1] . [38]
Op 31 augustus 2017 hebben ambtenaren van de Belastingdienst een bedrijfsbezoek gebracht aan [bedrijf 1] B.V. op het adres [adres 6] . Dit is ook het adres waar het administratiekantoor van [medeverdachte 1] , [bedrijf 21] , is gevestigd. [medeverdachte 1] verklaarde dat hij met zijn onderneming [bedrijf 1] B.V. (sloop)zilver en sieraden inkocht van juweliers. Het zilver werd gewogen bij [bedrijf 10] in [plaats 2] en aan de hand van het gewicht en het zilvergehalte werd afgerekend met de leverancier tegen de geldende koers van het zilver. Daarna ontving [bedrijf 1] B.V. een factuur van [bedrijf 10] voor de inkoop waarbij de afrekening in de meeste gevallen geschiedde in goud. De leveranciers van [bedrijf 1] B.V. werden contant of in goud betaald. [medeverdachte 1] verklaarde dat hij voor de zilverhandel één vaste kracht in dienst had, te weten [verdachte] , (verdachte, hierna: [verdachte] ). Voorts verklaarde [medeverdachte 1] dat hijzelf de administratie van [bedrijf 1] B.V verzorgde en de aangiften voor de omzetbelasting opstelde en indiende bij de Belastingdienst. Uit de geraadpleegde administratie kwam naar voren dat [bedrijf 1] B.V. zelf de inkoopfacturen opmaakte en het (sloop)zilver inkocht van zeven verschillende bedrijven, te weten [bedrijf 9] B.V., [bedrijf 3] B.V., [bedrijf 2] B.V., [bedrijf 26] B.V., [bedrijf 27] B.V. en de eenmanszaken [bedrijf 6] en [bedrijf 4] . [39] Na afloop van het bedrijfsonderzoek hebben de controleambtenaren van de Belastingdienst nader onderzoek gedaan naar deze zeven leveranciers. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat de hiervoor beschreven ondernemingen geen aangiften voor de omzetbelasting hadden gedaan of in hun aangiften geen omzet hadden aangegeven in het eerste en het tweede kwartaal van 2017. Daarop is ook [bedrijf 1] B.V. in verband met aangiften omzetbelasting over het eerste en tweede kwartaal 2017 aangemeld voor strafrechtelijk onderzoek. [40]
4.4.1.1.5 Strafrechtelijk onderzoek
Op 22 mei 2018 heeft in het kader van het strafrechtelijk onderzoek een doorzoeking ter inbeslagneming plaatsgevonden op het adres [adres 7] ( [bedrijf 21] B.V.) en [adres 6] ( [bedrijf 1] B.V.) in [adres 6] . [41] Tijdens de doorzoeking van het bedrijfspand van [bedrijf 1] B.V. werden bedrijfsstempels aangetroffen van in het onderzoek betrokken bedrijven: [bedrijf 28] B.V., [bedrijf 8] B.V., [bedrijf 29] B.V. en [bedrijf 2] B.V. [42] Tijdens de doorzoeking van het vestigingsadres van [bedrijf 21] B.V. is een bedrijfsstempel van het Tsjechische bedrijf [bedrijf 12] aangetroffen. [43] Tijdens de netwerkdoorzoeking van de bij [bedrijf 21] B.V. aanwezige computers werden vanuit het boekhoudpakket “Accountview” auditfiles gemaakt van de aangetroffen administratie (grootboekmutaties) over de boekjaren 2017 en 2018 van [bedrijf 1] B.V. en over de boekjaren 2016 en 2017 van [bedrijf 2] B.V. De auditfiles zijn door medewerkers van de Belastingdienst verwerkt in excel-bestanden. [44] Daarnaast zijn images van de computers gemaakt en diverse bestanden gekopieerd. [45] Op de computers van [bedrijf 21] werden facturen aangetroffen met betrekking tot de inkoop van sloopzilver door [bedrijf 1] B.V. Van deze inkopen heeft [bedrijf 1] B.V. de aankoopfacturen opgemaakt. De klant krijgt van [bedrijf 1] B.V. een (credit)factuur voor de inkoop. Blijkens de aangetroffen aankoopfacturen heeft [bedrijf 1] B.V. in 2017 en 2018 sloopzilver gekocht van de bedrijven [bedrijf 9] B.V., [bedrijf 3] B.V., [bedrijf 26] B.V., [bedrijf 27] B.V., [bedrijf 2] B.V., [bedrijf 8] B.V., [bedrijf 5] B.V., [bedrijf 7] B.V., [bedrijf 30] B.V en [bedrijf 31] B.V. en de eenmanszaken [bedrijf 6] , [bedrijf 32] , [bedrijf 4] en [bedrijf 9] . [46]
Uit de systemen van de Belastingdienst (“FIBASE”) volgt dat [verdachte] van 1 februari 2017 tot 31 maart 2017 in loondienst was bij [bedrijf 2] B.V. en vanaf 1 april 2017 werkzaam was bij [bedrijf 1] B.V. [47] Op 22 februari 2018 heeft in de woning van [verdachte] , gelegen aan de [adres 1] , een doorzoeking ter inbeslagname plaatsgevonden. [48] Bij het woonadres stond een personenauto, te weten een Volkswagen Polo met het kenteken [kenteken] . In de Volkswagen Polo werd in een bruine tas van het merk Burberry een blanco factuur aangetroffen van de onderneming [bedrijf 31] B.V. [49] Ook werd in de tas een kopie van het paspoort van [naam 7] , eigenaar van de eenmanszaak [bedrijf 9] , aangetroffen. [50]
Uit onderzoek van de FIOD is het vermoeden bij de FIOD ontstaan dat [bedrijf 1] B.V. is opgericht om de btw-carrouselfraude van [bedrijf 2] B.V. voort te zetten.
4.4.1.2 Leveranciers [bedrijf 2] B.V. op basis van inkoopboek d.d. 22 augustus 2016 (inkoopboek G&W)
Blijkens een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel werd
[bedrijf 17] B.V.op 18 maart 2013 opgericht en was zij gevestigd aan [adres 8] . De bedrijfsactiviteiten bestonden uit “detailhandel in cadeauartikelen, meubels en decoratie” en “handel in tuinbouwproducten, groothandel in schildersmaterialen”. In de periode 19 januari 2015 tot en met 22 juni 2016 was [bedrijf 33] B.V. de bestuurder van [bedrijf 17] B.V. [51] Uit de systemen van de Belastingdienst bleek dat [naam 8] enig aandeelhouder is geweest van [bedrijf 17] B.V. in de periode van 1 oktober 2014 tot en met 14 december 2016. Op 14 december 2016 is de rechtspersoon ontbonden. [52]
Uit het inkoopboek kwam naar voren dat [bedrijf 2] B.V. in 2015 voor een totaalbedrag van € 76.076,81 (inclusief € 13.203,41 omzetbelasting) aan (sloop)zilver heeft gekocht van [bedrijf 17] B.V. [53] Uit onderzoek van de Belastingdienst bleek dat [bedrijf 17] B.V. voor het laatst op 27 oktober 2014 een aangifte voor de omzetbelasting had ingediend. Deze aangifte had betrekking op het derde kwartaal van 2014. [bedrijf 17] B.V. heeft geen aangiften voor de omzetbelasting over 2015 ingediend bij de Belastingdienst. [54]
[naam 8] is gedurende het onderzoek niet gevonden en heeft geen verklaring afgelegd.
[bedrijf 18] B.V.werd opgericht op 4 november 2005 en was gevestigd op het adres [adres 9] . De bedrijfsactiviteiten bestonden uit “bemiddeling bij handel, huur of verhuur van onroerend goed”, “het verkrijgen, vervreemden, bezwaren en exploiteren van registeren en andere vermogenswaarden, alsmede het beleggen van vermogen in effecten en obligaties”. Uit de systemen van de Belastingdienst bleek dat de hiervoor reeds genoemde [naam 8] ook enig aandeelhouder is geweest van [bedrijf 18] B.V. in de periode van 11 september 2014 tot en met 10 november 2016. Op 10 november 2016 werd de rechtspersoon ontbonden. [55]
Uit het inkoopboek bleek dat [bedrijf 2] B.V. in 2015 voor een totaalbedrag van € 79.232,01 (inclusief € 13.751,01 omzetbelasting) aan (sloop)zilver heeft gekocht van [bedrijf 18] B.V. [56] In de administratie van [bedrijf 2] B.V. werd één creditfactuur aangetroffen. [57]
Uit onderzoek van de Belastingdienst bleek dat [bedrijf 18] B.V. nooit aangiften voor de omzetbelasting heeft ingediend bij de Belastingdienst. [58]
[naam 8] is, zoals gezegd, gedurende het onderzoek niet gevonden en heeft geen verklaring afgelegd.
Blijkens een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel werd
[bedrijf 16] B.V.op 30 april 2015 opgericht en was zij gevestigd aan de [adres 10] . De bedrijfsactiviteiten bestonden uit “groothandel in voedings- en genotmiddelen algemeen assortiment”, “groothandel in non-ferrometalen en -halffabricaten” en “handel in en reparatie van personenauto’s en lichte bedrijfsauto’s”. De bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 16] B.V. was [naam 9] . Op 19 mei 2015 heeft een ambtenaar van de belastingdienst een bedrijfsbezoek aan deze B.V. gebracht en daarop volgend informatie en aanvulling ontvangen van [naam 9] en zijn adviseur [medeverdachte 1] , die namens [bedrijf 21] de administratie voor [bedrijf 16] B.V. deed. [naam 9] verklaarde aan de controleambtenaar dat de bedrijfsactiviteiten bestonden uit in- en verkoop van babyvoedingsmiddelen. De bedrijfsactiviteiten waren op het moment van het bezoek, 19 mei 2015, nog niet gestart. Na het bezoek zijn kopie inkoopfacturen aan de Belastingdienst ter hand gesteld. Uit deze facturen bleek dat
[bedrijf 19] B.V.(zie hierna) babyvoeding “Nutrilon 1 tot en met 5” leverde aan [bedrijf 16] B.V. De facturen waren contant betaald. [59]
Uit het inkoopboek van [bedrijf 2] B.V. kwam naar voren dat zij zeven inkoopfacturen van [bedrijf 16] B.V. in haar boekhouding had opgenomen met een eerdere datum dan het bedrijfsbezoek van 19 mei 2015, te weten op 6, 7, 8, 11, 13, 15 en 18 mei 2015 voor een totaalbedrag van € 90.816,72. [60]
Uit de historie van de uitgetreden functionarissen van [bedrijf 16] B.V. bleek dat in de periode van 11 mei 2015 tot 25 november 2015 [naam 2] medebestuurder van [bedrijf 16] B.V. was. [61] [naam 2] was/is de zwager van [medeverdachte 3] , en per 27 december 2017 de (middellijk) bestuurder van [bedrijf 2] B.V.
Uit het inkoopboek kwam voorts naar voren dat [bedrijf 2] B.V. in 2015 voor een totaalbedrag van € 819.095,74 (inclusief € 142.157,11,01 omzetbelasting) aan (sloop)zilver had gekocht van [bedrijf 16] B.V. [62] Uit het inkoopboek bleek dat er geen inkopen van [bedrijf 16] B.V. hadden plaatsgevonden over het eerste en tweede kwartaal van 2016. [63] De controleambtenaren van de Belastingdienst hebben 24 facturen gefotografeerd [64] en vijf facturen gekopieerd. [65] Tien van de aangetroffen facturen waren niet verwerkt in het inkoopboek van [bedrijf 2] B.V. [66]
Uit de ambtsedige verklaring omzetbelasting van [bedrijf 16] B.V. van 24 oktober 2018 volgt dat [bedrijf 16] B.V. over 2015 een totale omzet had aangegeven van niet meer dan € 550.714,00 (inclusief € 115.650,00 omzetbelasting). [67]
[naam 9] heeft aan de FIOD verklaard dat hij niet meer beschikt over de administratie van [bedrijf 16] B.V. omdat die in een auto lag die naar de sloop is gebracht. [68]
Blijkens een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel werd
[bedrijf 19] B.V.(handelsnaam: [bedrijf 19] ) op 22 september 2008 opgericht en was zij gevestigd op de [adres 11] . De bedrijfsactiviteiten bestonden uit “groothandel in juweliersartikelen en uurwerken” en “in- en verkoop van edelmetalen”. Volgens de inschrijving van de Kamer van Koophandel beheerde Stichting [bedrijf 34] sinds 16 december 2014 de aandelen van [bedrijf 19] B.V. [naam 10] was bestuurder van Stichting [bedrijf 34] . [69]
Uit het inkoopboek kwam naar voren dat [bedrijf 2] B.V. in 2015 voor een totaalbedrag van € 564.835,28 (inclusief € 84.877,89 omzetbelasting) aan (sloop)zilver heeft gekocht van [bedrijf 19] . [70] De controleambtenaren van de Belastingdienst hadden van zeven facturen een kopie gemaakt. [71] Uit onderzoek van de Belastingdienst bleek dat [bedrijf 19] B.V. nooit een aangifte voor de omzetbelasting had ingediend. [72]
[naam 10] verklaarde bij de FIOD dat hij kok was in een restaurant in [plaats 3] . Hij kende [medeverdachte 1] als de boekhouder van het restaurant en medeverdachte [verdachte] als klant van dat restaurant. [naam 10] verklaarde bij de FIOD voorts dat hij [bedrijf 2] B.V. niet kent en niet weet wie de facturen heeft opgemaakt. [73]
Blijkens een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel werd
[bedrijf 15] B.V.op 16 januari 2015 opgericht en was zij gevestigd aan de [adres 12] . De bedrijfsactiviteiten bestonden uit “handelsbemiddeling gespecialiseerd in overige goederen”, “het verlenen van koerierdiensten” en “de inkoop en verkoop van goud, zilver, juwelen, sieraden en/of andere goederen”. De bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 15] B.V. was [naam 11] . Op 1 december 2015 werd door de Kamer van Koophandel geregistreerd dat de ontbonden rechtspersoon is opgehouden te bestaan omdat geen bekende baten meer aanwezig waren met ingang van 14 augustus 2015. [74]
Uit het inkoopboek bleek dat [bedrijf 2] B.V. in 2015 voor een totaalbedrag van € 568.088,97 (inclusief € 98.593,93 omzetbelasting) aan (sloop)zilver heeft gekocht van [bedrijf 15] B.V. In de administratie van [bedrijf 2] B.V. werden 16 creditfacturen [75] en één verkoopfactuur [76] van [bedrijf 15] B.V. aangetroffen.
Uit onderzoek van de Belastingdienst bleek dat [bedrijf 15] B.V. nooit een aangifte voor de omzetbelasting had ingediend en het op de facturen vermelde btw-nummer op naam stond van de onderneming [bedrijf 35] B.V. welke onderneming bij de fiscus bekend stond als
“veelpleger”. [77]
[naam 11] heeft verklaard dat hij [naam 4] , [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 1] B.V. niet kende en nooit goud of zilver heeft verkocht aan [bedrijf 2] B.V. [naam 11] verklaarde dat hij in feite als stroman had gediend en daarom bij de notaris om ontbinding had gevraagd. [78]
Met betrekking tot
[bedrijf 11] B.V.bleek uit het inkoopboek en de aangetroffen facturen [79] dat [bedrijf 2] B.V. in 2015 voor een totaalbedrag van € 398.031,32 (inclusief € 69.013,70 omzetbelasting) aan (sloop)zilver had gekocht van [bedrijf 11] B.V. In het eerste halfjaar van 2016 had [bedrijf 2] B.V. voor een totaalbedrag van € 2.224.323,99 (inclusief € 386.038,99 omzetbelasting) aan (sloop)zilver gekocht van [bedrijf 11] B.V. [80]
Uit onderzoek van de Belastingdienst bleek dat [bedrijf 11] B.V. in haar aangiften voor de omzetbelasting over het vierde kwartaal 2015 een nihilaangifte had ingediend. [bedrijf 11] B.V. heeft geen aangiften voor de omzetbelasting over 2016 ingediend. [81]
[naam 1] heeft aan de FIOD verklaard dat [bedrijf 11] ertussen geschoven was voor de omzetbelasting (btw). [naam 1] wist dat het [bedrijf 2] B.V. om de btw te doen was en ontving hiervoor 2% van de btw. “Zij” hadden daarvoor de [bedrijf 11] facturen nodig. [bedrijf 11] B.V. factureerde aan [bedrijf 2] B.V. met btw. Deze btw kon [bedrijf 2] B.V. vervolgens als voorbelasting aftrekken. [naam 1] kocht het sloopzilver op papier in bij [bedrijf 12] uit [vestigingsplaats 1] en [bedrijf 36] uit [vestigingsplaats 2] . Het sloopzilver was voor [bedrijf 2] bedoeld. [naam 1] werd verteld hoe hij vanuit [bedrijf 11] moest factureren aan [bedrijf 2] B.V. De partijen sloopzilver had [naam 1] nooit gezien en waren gelijk naar [bedrijf 10] gegaan. [82] [naam 1] heeft voorts verklaard dat hij geen sloopzilver buiten Nederland heeft opgehaald en niet zou weten waar hij dat vandaan zou moeten halen. [83]
4.4.1.3 Leveranciers [bedrijf 2] BV op basis van inkoopboek d.d. 14 februari 2017 (inkoopboek B)
Blijkens een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel werd
[bedrijf 22] B.V.op 28 december 2000 opgericht en was zij gevestigd op het adres [adres 13] . De bestuurder van [bedrijf 22] B.V. was [naam 12] . [bedrijf 22] B.V. is met ingang van 26 juli 2016 in staat van faillissement verklaard. [84]
Uit inkoopboek B bleek dat [bedrijf 2] B.V in 2016 acht keer (sloop)zilver had gekocht van [bedrijf 22] B.V. voor een totaalbedrag van € 116.458,87 (inclusief € 20.211,87 aan omzetbelasting). In de administratie van [bedrijf 2] B.V. hebben de controleambtenaren drie facturen aangetroffen. [85] [naam 12] heeft bij de FIOD verklaard dat de bedrijfsactiviteiten van [bedrijf 22] B.V. bestonden uit onder meer groothandel in ijzer- en staalschroot en oude non-ferrometalen en ook dat de bedrijfsactiviteiten stillagen sinds het overlijden van haar man. Voorts verklaarde [naam 12] dat zij de administratie deed van [bedrijf 22] B.V., dat zij de in de administratie van [bedrijf 2] B.V. aangetroffen facturen niet kende en dat de lay-out en factuurnummeringen niet overeenkwam met de gebruikelijke wijze waarop [bedrijf 22] B.V. aan haar klanten factureerde. [86]
Blijkens een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel werd [bedrijf 23]
B.V.op 23 oktober 2013 opgericht en was zij gevestigd op het adres [adres 14] . De bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 23] B.V. was [naam 13] . [bedrijf 23] B.V. werd met ingang van 29 maart 2016 in staat van faillissement verklaard. [87]
Uit inkoopboek B bleek dat [bedrijf 2] B.V in 2016 tien keer (sloop)zilver had gekocht van [bedrijf 23] B.V. voor een totaalbedrag van € 154.946,56 (inclusief € 26.891,56 aan omzetbelasting). In de administratie van [bedrijf 2] B.V. hebben de controleambtenaren twee facturen aangetroffen. [88]
Uit onderzoek van de Belastingdienst bleek dat [bedrijf 23] nooit een aangifte voor de omzetbelasting heeft ingediend. De bestuurder [naam 13] kon niet worden getraceerd. [89]
Blijkens een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel werd de eenmanszaak
[bedrijf 6]op 1 mei 2010 opgericht en was zij gevestigd op het adres [adres 15] . De bedrijfsactiviteiten bestonden uit “winkels in bovenkleding en modeartikelen” en “groothandel in zaden, pootgoed en peulvruchten” en “detailhandel in kleding. Handelsonderneming in onder andere landbouw, tuinbouw en handelsproducten”. De eigenaar van [bedrijf 6] was [naam 14] . [90]
Uit inkoopboek B bleek dat [bedrijf 2] B.V in 2016 voor een totaalbedrag van € 1.578.213,17 (inclusief € 273.904,80 aan omzetbelasting) aan (sloop)zilver had gekocht van [bedrijf 6] . [91] In de administratie van [bedrijf 2] B.V. werden twaalf facturen aangetroffen. [92]
Uit onderzoek van de Belastingdienst bleek dat [naam 14] over het jaar van 2016 een totale omzet (exclusief omzetbelasting) van € 5.448,00 had opgegeven in zijn aangiften voor de omzetbelasting. [93]
[naam 14] verklaarde tegenover een Duitse belastingambtenaar van het
Finanzamt für Steuerstrafsachen und Steuerfahndung Düsseldorfdat hij [bedrijf 2] B.V. niet kende en nooit iets aan deze firma heeft verkocht. Voorts verklaarde [naam 14] dat hij met zijn eenmanszaak niet in de zilverbranche zit en de in de administratie van [bedrijf 2] B.V. aangetroffen facturen niet heeft opgesteld. [94]
Blijkens een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel werd de onderneming
[bedrijf 24] B.V.op 12 oktober 1993 opgericht en was zij gevestigd op het adres [adres 16] . De bedrijfsactiviteiten bestonden uit “het ontwikkelen van, adviseren over, en voeren van interim-management met betrekking tot hardware en software voor technische toepassingen”. De bestuurder van [bedrijf 24] B.V. was [naam 15] , de vader van [naam 1] (de eerder genoemde bestuurder van [bedrijf 11] B.V.). Op 23 maart 2017 werd door de Kamer van Koophandel geregistreerd dat de rechtspersoon was ontbonden met ingang van 23 maart 2017. [95]
Uit inkoopboek B bleek dat [bedrijf 2] B.V in 2016 voor een totaalbedrag van € 292.215,00 (inclusief € 50.715,00 aan omzetbelasting) aan (sloop)zilver had gekocht van [bedrijf 24] B.V. [96] In de administratie van [bedrijf 2] B.V. werd één factuur aangetroffen. [97] Op deze factuur stond hetzelfde btw-nummer, handelsnummer en telefoonnummer als op de facturen van [bedrijf 11] B.V. [98] Daarnaast leken de facturen van [bedrijf 24] B.V. en [bedrijf 11] B.V. qua lay-out sterk op elkaar. Volgens inkoopboek B hadden er drie transacties plaatsgevonden in het eerste halfjaar van 2016. Deze transacties stonden niet in inkoopboek G&W. [99] Volgens de systemen van de Belastingdienst was [bedrijf 24] B.V. in 2015 reeds afgevoerd als btw-ondernemer, waaruit de rechtbank begrijpt dat zij voordien al minimaal één jaar geen dan wel nihilaangiften voor de omzetbelasting had ingediend. [100]
[naam 1] heeft bij de FIOD verklaard dat zijn vader er niets mee te maken heeft en dat het zo kan zijn dat hij deze facturen zelf heeft gemaakt en deze per e-mail heeft verstuurd naar [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] . De transacties zoals vermeld op de facturen, hadden in werkelijkheid niet plaatsgevonden. [101]
4.4.1.4 Leveranciers [bedrijf 1] B.V.
Blijkens een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel was
[bedrijf 9] B.V.op 21 augustus 2015 opgericht en was zij gevestigd op het adres [adres 17] . De bedrijfsactiviteiten bestaan uit “groothandel in juweliersartikelen en uurwerken” en “het importeren, exporteren en het exploiteren van een groothandel in sieraden gemaakt van metalen, edelmetalen, (half)edelstenen en sieraden van dergelijke materialen”. De bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 9] B.V. was [naam 16] . [102]
In de administratie van [bedrijf 1] B.V. werden aankoopfacturen aangetroffen waaruit volgt dat [bedrijf 1] B.V. in 2017 en 2018 sloopzilver zou hebben ingekocht van [bedrijf 9] B.V. Blijkens de facturen werd omzetbelasting in rekening gebracht. [bedrijf 1] B.V. heeft de facturen betaald door terug levering van goud. [103] Op basis van de op de aankoopfacturen vermelde omzetbelasting heeft [bedrijf 1] B.V. over het eerste, tweede en derde kwartaal van 2017 en het eerste kwartaal van 2018 voor een totaalbedrag van € 122.223,84 aan voorbelasting geclaimd in haar aangiften voor de omzetbelasting. [104] Dit bedrag komt overeen met de in de bedrijfsadministratie aangetroffen grootboekmutaties. [105]
Uit onderzoek van de FIOD bleek dat de bedrijfsactiviteiten van [bedrijf 9] B.V. in het jaar 2016 waren gestopt. [106]
[naam 16] heeft bij de FIOD verklaard dat hij nog nooit heeft gehoord van [bedrijf 1] B.V. en met deze onderneming nog nooit zaken heeft gedaan. [107]
Blijkens een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel werd
[bedrijf 3] B.V.op 7 april 2005 opgericht en was zij gevestigd op het adres [adres 18] . De bestuurder van [bedrijf 3] B.V. was [naam 17] . [bedrijf 3] B.V. is met ingang van 22 augustus 2017 in staat van faillissement verklaard. [108]
In de administratie van [bedrijf 1] B.V. werden aankoopfacturen aangetroffen waaruit volgt dat [bedrijf 1] B.V. in 2017 sloopzilver zou hebben ingekocht van [bedrijf 3] B.V. Blijkens de facturen werd omzetbelasting in rekening gebracht. [bedrijf 1] B.V. heeft de facturen betaald door middel van terug levering van goud. [109] Op basis van de op de aankoopfacturen vermelde omzetbelasting heeft [bedrijf 1] B.V. over het tweede en derde kwartaal van 2017 voor een totaalbedrag van € 115.455,85 aan voorbelasting geclaimd in haar aangiften voor de omzetbelasting. [110] Dit bedrag komt overeen met de in de bedrijfsadministratie aangetroffen grootboekmutaties. [111]
Uit onderzoek van de FIOD bleek dat de bedrijfsactiviteiten van [bedrijf 3] B.V. bestonden uit “kledingwinkel en -handel” en dat de bedrijfsactiviteiten van [bedrijf 3] B.V. in 2016 waren gestopt. [112]
[naam 17] heeft bij de FIOD verklaard dat hij nog nooit van de onderneming [bedrijf 1] B.V. heeft gehoord en met deze onderneming nooit zakelijke transacties heeft verricht. [113]
Blijkens een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel werd
[bedrijf 26] B.V.op 29 oktober 2014 opgericht en was zij gevestigd op het adres [adres 19] . Bij de bedrijfsactiviteiten is vermeld “houdster- en financieringsmaatschappij”. De bestuurders van [bedrijf 26] B.V. waren [naam 18] en [naam 19] . [114]
In de administratie van [bedrijf 1] B.V. werden aankoopfacturen aangetroffen waaruit volgde dat [bedrijf 1] B.V. in 2017 sloopzilver zou hebben gekocht van [bedrijf 26] B.V. Blijkens de facturen werd omzetbelasting in rekening gebracht. [bedrijf 1] B.V. heeft de facturen betaald door middel van terug levering van goud. [115] Op basis van de op de aankoopfacturen vermelde omzetbelasting heeft [bedrijf 1] B.V. over het eerste en het tweede kwartaal van 2017 voor een totaalbedrag van € 119.761,02 aan voorbelasting geclaimd in haar aangiften voor de omzetbelasting. [116] Dit bedrag komt overeen met de in de bedrijfsadministratie aangetroffen grootboekmutaties. [117]
Uit onderzoek van de FIOD bleek dat de onderneming [bedrijf 26] B.V. weliswaar beschikte over een btw-nummer, maar geen btw-belaste activiteiten verrichte. [118]
[naam 19] heeft bij de FIOD verklaard dat de naam [bedrijf 1] B.V. hem niets zegt en dat er nooit een zakelijke transactie heeft plaatsgevonden tussen [bedrijf 26] B.V. en [bedrijf 1] B.V. [bedrijf 26] beperkt zich tot staal en aluminium en heeft nog nooit gehandeld in zilver of goud. [119]
Blijkens een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel werd
[bedrijf 27] B.V.op 30 januari 2017 opgericht en was zij gevestigd op het adres [adres 20] . De bedrijfsactiviteiten bestonden uit “ingenieurs en overig technisch ontwerp en advies. Bouwadvies, toezicht en bouwservice, tevens deelname in andere vennootschappen”. De bestuurder van [bedrijf 27] B.V. was Stichting [bedrijf 37] . De enig aandeelhouder was [naam 20] . [120]
In de administratie van [bedrijf 1] B.V. werden aankoopfacturen aangetroffen waaruit volgt dat [bedrijf 1] B.V. in 2018 sloopzilver zou hebben gekocht van [bedrijf 27] B.V. Blijkens de facturen werd omzetbelasting in rekening gebracht. [bedrijf 1] B.V. heeft de facturen betaald door terug levering van goud. [121] Op basis van de op de aankoopfacturen vermelde omzetbelasting heeft [bedrijf 1] B.V. over het eerste, tweede en derde kwartaal van 2017 een totaalbedrag van € 85.395,65 aan voorbelasting geclaimd in haar aangiften voor de omzetbelasting. [122] Dit bedrag komt overeen met de in de bedrijfsadministratie aangetroffen grootboekmutaties. [123]
Uit onderzoek van de FIOD bleek dat [bedrijf 27] B.V. per augustus 2017 is afgevoerd voor de omzetbelasting vanwege een intern signaal dat mogelijk sprake zou kunnen zijn van fraude. [124]
[naam 20] heeft bij de FIOD verklaard dat hij [bedrijf 1] B.V. niet kent en nog nooit zaken heeft gedaan met deze onderneming. [125]
Blijkens een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel werd
[bedrijf 31] B.V.op 4 september 2009 opgericht en was zij gevestigd op het adres [adres 21] . De bedrijfsactiviteiten bestonden uit “gesorteerd materiaal voorbereiden tot recycling, daaronder begrepen de inkoop van, de verkoop van de distributie van en de handle in edelmetaal, sieraden en apparatuur voor recycling van edelmetaal en de recycling van edelmetaal”. De bestuurders van [bedrijf 31] B.V. zijn [naam 21] en [naam 22] . [126]
In de administratie van [bedrijf 1] B.V. werden facturen aangetroffen waaruit volgt dat [bedrijf 1] B.V. in 2018 sloopzilver zou hebben gekocht van [bedrijf 31] B.V. Blijkens de facturen werd omzetbelasting in rekening gebracht. [bedrijf 1] B.V. heeft de facturen betaald door terug levering van goud. [127] Op basis van de op de aankoopfactuur vermelde omzetbelasting heeft [bedrijf 1] B.V. over het eerste kwartaal van 2018 een bedrag van € 13.063,03 aan voorbelasting geclaimd in haar aangiften voor de omzetbelasting. [128] Dit bedrag komt overeen met de in de bedrijfsadministratie aangetroffen grootboekmutaties. [129]
Bij de doorzoeking op 22 mei 2018 bij [bedrijf 21] , waarvan medeverdachte [medeverdachte 1] bestuurder is, werd een blanco factuur van [bedrijf 31] B.V. aangetroffen. [130]
[naam 21] heeft bij de FIOD verklaard dat hij [bedrijf 1] B.V. niet kent en noch met [bedrijf 31] B.V. noch met [bedrijf 8] B.V. heeft gehandeld in zilver en goud met [bedrijf 1] B.V. [131]
Blijkens een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel werd
[bedrijf 8] B.V.op 21 juni 2017 opgericht en was zij gevestigd op het adres [adres 21] . De bedrijfsactiviteiten bestonden uit “groothandel in non-ferrometalen en -halffabrikaten. Het uitoefenen van een handelsonderneming die zich bezig houdt met de inkoop en verkoop, de distributie van en handel in edelmetaal en sieraden”. De bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 8] B.V. was het eerdergenoemde [bedrijf 31] B.V. Als gevolmachtigde van [bedrijf 8] B.V. was [naam 23] geregistreerd. [132] [naam 23] is de neef van de eerdergenoemde [naam 21] . [133]
In de administratie van [bedrijf 1] B.V. zijn facturen aangetroffen waaruit volgt dat [bedrijf 1] B.V. in 2017 en 2018 sloopzilver zou hebben gekocht van [bedrijf 8] B.V. Blijkens de facturen is omzetbelasting in rekening gebracht. [bedrijf 1] B.V. heeft de facturen betaald door terug levering van goud. [134] Op basis van de op de aankoopfacturen vermelde omzetbelasting heeft [bedrijf 1] B.V. over het derde en vierde kwartaal van 2017 en het eerste kwartaal van 2018 een totaalbedrag van € 47.191,02 aan voorbelasting geclaimd in haar aangiften voor de omzetbelasting. [135] Dit bedrag komt overeen met de in de bedrijfsadministratie aangetroffen grootboekmutaties. [136]
Bij de doorzoeking op 22 mei 2018 bij [bedrijf 21] , waarvan medeverdachte [medeverdachte 1] bestuurder is, werd in de printer briefpapier van [bedrijf 8] B.V. aangetroffen. Daarnaast werden onder andere een inktstempel van [bedrijf 8] B.V., een kopie van een identiteitskaart van [naam 21] en de inloggegevens van de ING-bankrekening van [bedrijf 8] B.V. aangetroffen. [137]
Uit onderzoek van de FIOD bleek dat op naam van [bedrijf 8] B.V. negatieve aangiften omzetbelasting waren ingediend. Vanwege het feit dat deze onderneming tijdens het strafrechtelijk onderzoek gemonitord werd, is er een blokkade gelegd op teruggaven omzetbelasting.
Blijkens een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel werd
[bedrijf 30] B.V.op 22 juli 2016 opgericht en was zij gevestigd op het adres [adres 22] . De bedrijfsactiviteiten bestonden uit “overige specialistische zakelijke dienstverlening” en “winkels in tweedehands goederen (geen kleding). Het taxeren, inkopen, reinigen, herstellen, bewerken, opslaan, bewaren, in onderpand nemen en verkopen van sieraden, juwelen, uurwerken, edelmetalen, edelstenen, parels, serviesgoed, antiek en kunstvoorwerpen en andere waardevolle roerende zaken, alsmede het adviseren en bemiddelen daarbij, zowel voor zich als voor derden.” De bestuurder van [bedrijf 30] B.V. was [bedrijf 14] B.V. [medeverdachte 3] was tot 27 december 2017 de enig bestuurder en aandeelhouder van [bedrijf 14] B.V. Vanaf deze datum was [naam 2] dat. [138]
Op 31 mei 2018 werd door de Kamer van Koophandel geregistreerd dat [bedrijf 30] B.V. is opgehouden te bestaan omdat geen bekende baten meer aanwezig zijn met ingang van 15 april 2018. [139]
In de administratie van [bedrijf 1] B.V. werden facturen aangetroffen waaruit volgt dat [bedrijf 1] B.V. in 2017 en 2018 sloopzilver zou hebben gekocht van [bedrijf 30] B.V. Blijkens de facturen werd omzetbelasting in rekening gebracht. [bedrijf 1] B.V. heeft de facturen betaald door terug levering van goud. [140] Op basis van de op de aankoopfacturen vermelde omzetbelasting heeft [bedrijf 1] B.V. over het vierde kwartaal van 2017 en het eerste kwartaal van 2018 een totaalbedrag van € 11.403,11 aan voorbelasting geclaimd in haar aangiften voor de omzetbelasting. [141] Dit bedrag komt overeen met de in de bedrijfsadministratie aangetroffen grootboekmutaties. [142]
[naam 2] is de zwager van [medeverdachte 3] en heeft zich bij de FIOD beroepen op zijn zwijgrecht. [143]
Uit onderzoek van de FIOD bleek dat de aangiften over het vierde kwartaal van 2017 op naam van drie van de hiervoor genoemde bedrijven, te weten [bedrijf 8] B.V. alsmede [bedrijf 31] B.V. en [bedrijf 30] B.V. alle op 12 januari 2018 omstreeks hetzelfde tijdstip zijn ingediend vanuit hetzelfde internetcafé in [plaats 4] . Deze drie aangiften betreffen zogenaamde “negatieve aangiften”. [144]
Blijkens een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel werd
[bedrijf 7] B.V.op 14 juni 2011 opgericht en was zij gevestigd op het adres [adres 23] . De bedrijfsactiviteiten bestonden uit “groothandel in juweliersartikelen en uurwerken. Het uitoefenen van een onderneming op het gebied van de (groot)handel in goud en zilver, overige edelmetalen en sieraden”. De bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 7] B.V. was [naam 24] . [145]
In de administratie van [bedrijf 1] B.V. werden facturen aangetroffen waaruit volgt dat [bedrijf 1] B.V. in 2017 en 2018 sloopzilver zou hebben ingekocht van [bedrijf 7] B.V. Blijkens de facturen werd omzetbelasting in rekening gebracht. [bedrijf 1] B.V. heeft de facturen betaald door terug levering van goud. [146] Op basis van de op de aankoopfacturen vermelde omzetbelasting heeft [bedrijf 1] B.V. over het vierde kwartaal van 2017 en het eerste kwartaal van 2018 een totaalbedrag van € 58.742,44 aan voorbelasting geclaimd in haar aangiften voor de omzetbelasting. [147] Dit bedrag komt overeen met de in de bedrijfsadministratie aangetroffen grootboekmutaties. [148]
Bij de doorzoeking op 22 mei 2018 in het kantoorpand van [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 21] werd op een computer een digitale map “ [bedrijf 7] ” aangetroffen. [149]
[naam 24] heeft bij de FIOD verklaard dat hij [bedrijf 1] B.V. niet kent en er geen zakelijke transacties tussen [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 7] B.V. hebben plaatsgevonden. [150]
Blijkens een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel werd
[bedrijf 5] B.V.op 13 maart 2017 opgericht en was zij gevestigd op het adres [adres 4] . De bedrijfsactiviteiten bestonden uit “groothandel in juweliersartikelen en uurwerken”, “detailhandel via internet in kleding en modeartikelen”, “bewerken van edelstenen en vervaardiging van sieraden e.d. (geen imitatie)” en “het uitoefenen van een handelsonderneming, waaronder begrepen de inkoop van, de verkoop van, de distributie van en de handel in edelmetaal, sieraden en apparatuur voor recycling van edelmetaal alsmede de recycling van edelmetaal, alles in de meest ruime zin des woords”. De bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 5] B.V. was [naam 5] . [151]
In de administratie van [bedrijf 1] B.V. werden facturen aangetroffen waaruit volgt dat [bedrijf 1] B.V. in 2017 en 2018 sloopzilver zou hebben ingekocht van [bedrijf 5] B.V. Blijkens de facturen werd omzetbelasting in rekening gebracht. [bedrijf 1] B.V. heeft de facturen betaald door terug levering van goud. [152] Op basis van de op de aankoopfacturen vermelde omzetbelasting heeft [bedrijf 1] B.V. over het vierde kwartaal van 2017 € 1.518,51 aan voorbelasting heeft geclaimd in haar aangiften voor de omzetbelasting. [153] Dit bedrag komt overeen met de in de bedrijfsadministratie aangetroffen grootboekmutaties. [154]
Uit onderzoek van de Belastingdienst bleek dat de aangifte over het vierde kwartaal van 2017 digitaal is ingezonden vanaf het IP-adres dat op naam stond van de onderneming [bedrijf 21] . [155]
[naam 5] heeft verklaard dat [medeverdachte 1] en [verdachte] haar hebben gevraagd om de onderneming [bedrijf 5] B.V. op haar naam te zetten. [medeverdachte 1] was in het bezit van een volmacht met betrekking tot [bedrijf 5] B.V. en verzorgde de boekhouding. [156] [naam 5] heeft verklaard dat zij de aankoopfacturen van [bedrijf 1] B.V. gericht aan [bedrijf 5] B.V. niet kent. [157]
Blijkens een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel werd de eenmanszaak
[bedrijf 4]met ingang van 9 mei 2017 gevoerd en was zij gevestigd op het adres [adres 24] . De bedrijfsactiviteiten bestonden uit “winkels in juweliersartikelen en uurwerken”. De eigenaar van de eenmanszaak [bedrijf 4] was [naam 25] . [158]
In de administratie van [bedrijf 1] B.V. werden facturen aangetroffen waaruit volgt dat [bedrijf 1] B.V. in 2017 sloopzilver zou hebben gekocht van [bedrijf 4] . Blijkens de facturen werd omzetbelasting in rekening gebracht. [bedrijf 1] B.V. heeft de facturen betaald door terug levering van goud. [159] Op basis van de op de aankoopfacturen vermelde omzetbelasting heeft [bedrijf 1] B.V. over het eerste en het tweede kwartaal van 2017 een totaalbedrag van € 9.034,63 aan voorbelasting geclaimd in haar aangiften voor de omzetbelasting. [160] Dit bedrag komt overeen met de in de bedrijfsadministratie aangetroffen grootboekmutaties. [161]
Uit onderzoek van de Belastingdienst bleek dat de aankoopfacturen betrekking hadden op transacties die zouden hebben plaatsgevonden in het eerste en het tweede kwartaal van 2017, terwijl [bedrijf 4] pas op 9 mei 2017 was gestart en deze eenmanszaak volgens de systemen van de Belastingdienst geen aangiften voor de omzetbelasting over het eerste en het tweede kwartaal van 2017 heeft gedaan. [162]
[naam 25] heeft bij de FIOD verklaard dat hij [bedrijf 1] B.V. en de aangetroffen aankoopfacturen. niet kent en deze geadresseerd zijn aan zijn vader. [163]
Blijkens een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel werd de eenmanszaak
[bedrijf 32]met ingang van 1 juli 2018 gevoerd en was zij gevestigd op het adres [adres 25] . De bedrijfsactiviteiten bestonden uit “groothandel in juweliersartikelen en uurwerken” en “handelsbemiddeling gespecialiseerd in overige goederen. Het in- en verkopen van edelmetalen, sieraden en tevens de recycling van deze producten. Handelsonderneming van non-food goederen”. De eigenaar van de eenmanszaak [bedrijf 32] was [naam 22] . Op 6 september 2017 werd door de Kamer van Koophandel geregistreerd dat de onderneming is opgeheven met ingang van 28 augustus 2017. [164] [naam 22] was ook (mede)bestuurder van [bedrijf 31] B.V.
In de administratie van [bedrijf 1] B.V. is een factuur aangetroffen waaruit volgt dat [bedrijf 1] B.V. in 2017 sloopzilver zou hebben ingekocht van [bedrijf 32] . Blijkens de factuur werd omzetbelasting in rekening gebracht. [bedrijf 1] B.V. heeft de factuur betaald door middel van terug levering van goud. [165] Op basis van de op de factuur vermelde omzetbelasting heeft [bedrijf 1] B.V. over het derde kwartaal van 2017 een totaalbedrag van € 8.494,52 aan voorbelasting geclaimd in haar aangifte voor de omzetbelasting. [166] Dit bedrag komt overeen met de in de bedrijfsadministratie aangetroffen grootboekmutaties. [167]
[naam 22] is gedurende het onderzoek niet getraceerd en heeft geen verklaring afgelegd.
Blijkens een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel werd de eenmanszaak
[bedrijf 9]vanaf 25 september 2017 gevoerd en was zij gevestigd op het adres [adres 26] . De bedrijfsactiviteiten bestonden uit “algemene burgerlijke- en utiliteitsbouw” en “klussenbedrijf, tegels zetten, stucwerk verrichten, zolder verbouwen, schilderswerk, etc”. De eigenaar van de eenmanszaak [bedrijf 9] was volgens het uittreksel uit het Handelsregister [naam 7] . [168]
In de administratie van [bedrijf 1] B.V. werden aankoopfacturen aangetroffen waaruit volgt dat [bedrijf 1] B.V. in 2017 en 2018 sloopzilver zou hebben gekocht van [bedrijf 9] . Blijkens de facturen werd omzetbelasting in rekening gebracht. [bedrijf 1] B.V. heeft de facturen betaald door terug levering van goud. [169] Op basis van de op de aankoopfacturen vermelde omzetbelasting heeft [bedrijf 1] B.V. over het vierde kwartaal van 2017 en het eerste kwartaal van 2018 een totaalbedrag van € 14.917,26 aan voorbelasting geclaimd in haar aangiften voor de omzetbelasting. [170] Dit bedrag komt overeen met de in de bedrijfsadministratie aangetroffen grootboekmutaties. [171]
Uit onderzoek van de Belastingdienst bleek dat de aangifte over het vierde kwartaal van 2017 was ingezonden op 31 januari 2018 vanaf een IP-adres dat was gekoppeld aan een internetcafé in [plaats 4] . Vanaf deze locatie waren enkele weken daarvoor op 12 januari 2018 ook de drie negatieve aangiften omzetbelasting over hetzelfde kwartaal ingediend ten name van [bedrijf 8] , [bedrijf 31] B.V. en [bedrijf 30] B.V. De aangifte omzetbelasting over het vierde kwartaal van 2017 betrof eveneens een negatieve aangifte omzetbelasting. [172]
Een kopie van het paspoort van [naam 7] werd bij een doorzoeking op 22 februari 2018 aangetroffen in een tas in de auto van [verdachte] (zie 4.4.1.1.5 hiervoor).
[naam 7] heeft verklaard dat hij de eenmanszaak [bedrijf 9] en [bedrijf 1] B.V. niet kent en nooit zakelijke transacties met [bedrijf 1] B.V. heeft verricht. [173]
Met betrekking tot de al eerder in het kader van de leveranciers van [bedrijf 2] B.V. genoemde eenmanszaak
[bedrijf 6]werden in de administratie [bedrijf 1] B.V. aankoopfacturen van sloopzilver aangetroffen. Uit de facturen volgt dat [bedrijf 1] B.V. in 2017 en 2018 sloopzilver zou hebben gekocht. Blijkens de facturen werd omzetbelasting in rekening gebracht. [bedrijf 1] B.V. heeft de facturen betaald door terug levering van goud. [174] Op basis van de op de aankoopfacturen vermelde omzetbelasting heeft [bedrijf 1] B.V. over alle kwartalen van 2017 en het eerste kwartaal van 2018 een totaalbedrag van € 163.428,04 aan voorbelasting geclaimd in haar aangiften voor de omzetbelasting. [175]
Bij de doorzoeking op 22 mei 2018 van het kantoorpand van [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 21] , beide gevestigd op het adres [adres 6] , zijn een stempel en blanco facturen van [bedrijf 6] aangetroffen. [176]
[naam 14] verklaarde tegenover een Duitse belastingambtenaar van het
Finanzamt für Steuerstrafsachen und Steuerfahndung Düsseldorfdat hij [bedrijf 1] B.V. niet kent en nooit met deze firma heeft gehandeld. Voorts heeft [naam 14] verklaard dat het raar is dat er aankoopfacturen uit het jaar 2017 en 2018 zijn aangetroffen omdat hij sinds 2016 in detentie zit. [177]
Met betrekking tot
[bedrijf 2] B.V.werden in de administratie [bedrijf 1] B.V. aankoopfacturen van sloopzilver aangetroffen. Uit de facturen volgt dat [bedrijf 1] B.V. in 2017 en 2018 sloopzilver zou hebben gekocht. Blijkens de facturen werd omzetbelasting in rekening gebracht. [bedrijf 1] B.V. heeft de facturen betaald door terug levering van goud. [178] Op basis van de op de aankoopfacturen vermelde omzetbelasting heeft [bedrijf 1] B.V. over het eerste en het tweede kwartaal van 2017 een totaalbedrag van € 103.654,13 aan voorbelasting geclaimd in haar aangiften voor de omzetbelasting. [179] Dit bedrag komt overeen met de in de bedrijfsadministratie aangetroffen grootboekmutaties. [180] [bedrijf 2] B.V. is, zoals gezegd, op 9 mei 2017 uitgeschreven uit het Handelsregister omdat geen bekende baten meer aanwezig zijn.
4.4.1.5 Goederenstroom
4.4.1.5.1 Verkoop zilver
Zowel [bedrijf 2] B.V. als [bedrijf 1] B.V. handelde in (sloop)zilver. De voornaamste afnemer van beiden was [bedrijf 10] B.V. (hierna ook: [bedrijf 10] ), ten aanzien van [bedrijf 1] B.V. totdat [bedrijf 10] liet weten per 1 oktober 2017 geen BTW meer te vergoeden omdat zij zorgen had over de afdracht van btw door de betrokken partijen. [181] Vanaf november 2017 heeft [bedrijf 1] B.V. sloopzilver geleverd aan [bedrijf 38] B.V. (hierna ook: [bedrijf 38] ). [182]
Uit de verkoopadministratie van [bedrijf 2] B.V. volgt dat er ook sieraden te koop werden aangeboden op de website van [platform] B.V. Deze goederenstroom vertegenwoordigde een relatief klein deel van de verkoop. [183] \
In het dossier is een door getuige [getuige 1] aangeleverd document opgenomen waarin de zilverleveringen aan [bedrijf 10] zijn opgesomd. Ten onrechte is aan het document de benaming “Zilverleveringen van [bedrijf 1] aan [bedrijf 10] ” gegeven, omdat conform het verzoek van de FIOD ook een overzicht is verstrekt van de transacties met [bedrijf 2] B.V. [184] Uit die overzichten is het volgende af te leiden.
In de periode van 1 januari 2015 tot 16 september 2016 heeft [bedrijf 2] B.V. een hoeveelheid van
18.979 kgsloopzilver geleverd aan [bedrijf 10] . [185]
In de periode van 16 september 2016 tot en met 22 maart 2017 heeft [bedrijf 2] B.V. een hoeveelheid van
13.013 kgsloopzilver geleverd aan [bedrijf 10] . [186]
In de periode van 9 februari 2017 tot en met 12 april 2018 is door [bedrijf 1] B.V. in totaal
11.889,4 kgsloopzilver ingeleverd bij recyclingbedrijven, waarvan 9.176,8 kg bij [bedrijf 10] en 2.712,6 kg bij [bedrijf 38] . [187] De FIOD heeft berekend, zij het conservatief, dat deze 11.889,4 kg zilver een waarde vertegenwoordigde van € 5.112.270,00. [188]
4.4.1.5.2 Inkoop zilver
Door de FIOD is geen rondrekening gemaakt van alle goederen die bij [bedrijf 10] B.V. en [bedrijf 38] B.V. zijn afgeleverd.
Volgens opgave van de Douane is door [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 1] B.V. (ook) zilver ingevoerd uit Turkije.
- [bedrijf 2] B.V. heeft in de periode van 28 juli 2016 tot 16 september 2016 een hoeveelheid van
1.476 kgmet een factuurbedrag van in totaal € 765.058,19 ingevoerd uit Turkije.
- [bedrijf 2] B.V. heeft van 16 september 2016 tot en met 15 februari 2017 een hoeveelheid van
5.528 kgmet een factuurbedrag van in totaal € 2.584.367,14 ingevoerd uit Turkije.
- [bedrijf 1] B.V. heeft vanaf 9 februari 2017 voor een hoeveelheid van
587 kgmet een factuurbedrag van in totaal € 238.735,39 ingevoerd uit Turkije. [189]
4.4.2
Overwegingen van de rechtbank
Hierna wordt eerst de verklaring weergegeven die door de medeverdachte [medeverdachte 1] ter terechtzitting is afgelegd en is gevoegd in het dossier in de strafzaak tegen [verdachte] . Vervolgens zal de rechtbank in het algemeen overwegingen wijden aan de vraag of sprake is van btw-carrouselfraude. Daarna komt de rechtbank tot beoordeling van de ten laste gelegde feiten. Gelet op de verwevenheid en onderlinge samenhang, zal de rechtbank het onder 1 en 2 gezamenlijk behandelen. Vervolgens wordt overgegaan tot bespreking van het onder 3 ten laste gelegde.
4.4.2.1 De verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1]
Het wettelijke uitgangspunt is dat de verklaring van een verdachte alleen in zijn eigen strafzaak gebruikt kan worden voor het bewijs. De Hoge Raad heeft echter in 2021 geoordeeld dat de feitenrechter geoorloofd is de verklaring van een medeverdachte, die zijn verklaring heeft afgelegd als verdachte in zijn eigen (separate) strafzaak, te gebruiken als bewijsmiddel in de zaak tegen de verdachte die terechtstaat. Het bepaalde in artikel 341, derde lid, Sv is volgens de Hoge Raad dan ook niet van toepassing op verklaringen van medeverdachten van wie de strafzaak niet gevoegd met die van de andere verdachte wordt behandeld. [190] Een verklaring van een medeverdachte kan aan het bewijs bijdragen indien die persoon als getuige is gehoord in de strafzaak tegen verdachte, alsook wanneer de verklaring is opgetekend in een door de voorzitter en de griffier opgemaakt proces-verbaal ter terechtzitting. Gelet op artikel 301 Sv is vereist dat het proces-verbaal deel uitmaakt van het procesdossier tegen verdachte en dat de inhoud van het stuk aan verdachte is meegedeeld.
In onderhavig geval heeft de medeverdachte [medeverdachte 1] ter terechtzitting, zoals blijkt uit het proces-verbaal van de terechtzittingen van 25 en 26 november 2024 in zijn strafzaak, voor wat betreft onderhavige tenlastegelegde feiten een bekennende verklaring afgelegd. De raadsman van [verdachte] heeft verzocht medeverdachte [medeverdachte 1] te horen als getuige in de strafzaak van [verdachte] , dan wel het proces-verbaal van de terechtzitting in de zaak tegen medeverdachte [medeverdachte 1] , onder meer inhoudende de verklaring van [medeverdachte 1] als verdachte ter zitting, te voegen in het dossier van [verdachte] . De officier van justitie heeft zich niet tegen dat verzoek verzet.
De rechtbank heeft het verzoek ter terechtzitting van 26 november 2024 toegewezen in die zin dat het proces-verbaal van de terechtzitting van 25 en 26 november 2024 in de zaak tegen medeverdachte [medeverdachte 1] wordt gevoegd in het dossier van [verdachte] . Op grond van bovenstaand kader is de rechtbank van oordeel dat de wet zich niet verzet tegen het gebruik van de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] als bewijsmiddel in de zaak tegen [verdachte] .
De medeverdachte [medeverdachte 1] heeft ter terechtzitting van 25 en 26 november 2024, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende verklaard:
“Ik maakte de inkoopfacturen van [bedrijf 1] B.V. en verzorgde de administratie. Ook was ik degene die de aangiften voor de omzetbelasting van [bedrijf 1] B.V. indiende bij de Belastingdienst. [verdachte] deed van alles en nog wat. [verdachte] gaf de medewerkers van [bedrijf 1] B.V. opdrachten wat zij moesten doen. [verdachte] kan worden omschreven als de bedrijfsleider van [bedrijf 1] B.V.
Binnen de onderneming [bedrijf 1] B.V. was ik de hoogste baas. Ik was verantwoordelijk. [verdachte] was werkzaam in de buitendienst. Hij was niet alleen bedrijfsleider, maar hij deed daarnaast ook andere werkzaamheden. [verdachte] was een “manusje van alles”.
Ik was verantwoordelijk voor de boekhouding van [bedrijf 1] B.V. De facturen die in het dossier zitten heb ik opgemaakt. De facturen zijn vals met als doel om te camoufleren. De officier van justitie noemt het een btw-carrousel. Dat klopt. De facturen hadden betrekking op fictieve transacties. Het klopt dat de bestuurders van de betrokken ondernemingen [bedrijf 1] B.V. niet kennen. Er heeft geen handel plaatsgevonden met deze ondernemingen. De facturen zijn door mij gefabriceerd. Feitelijk kwam het sloopzilver uit andere landen, voornamelijk uit Duitsland. Het sloopzilver werd gebracht naar [bedrijf 10] en later naar [bedrijf 38] . U, jongste rechter, vraagt mij of het sloopzilver naar [bedrijf 38] werd gebracht omdat [bedrijf 10] eind 2017 te kennen had gegeven geen btw meer te vergoeden. Dat kan kloppen, het ging mij namelijk om financieel gewin. Het kan zijn dat ik een andere ingang heb gezocht als de btw niet meer vergoed werd door [bedrijf 10] .
Ik heb [bedrijf 2] B.V. als blauwdruk gebruikt. Ik dacht: “dit kan ik ook wel”. Ik bedoel hiermee dat [bedrijf 2] B.V. inspiratie voor mij was. Inspiratie in de zin van handel in sloopzilver. Deze handel is niet arbeidsintensief omdat het zilver niet hoeft te worden bewerkt. Er is relatief weinig mankracht nodig in verhouding tot het geld dat het oplevert. Ik heb de klantenlijst/afnemers van [bedrijf 2] B.V. overgenomen. Ik heb [verdachte] benaderd om voor [bedrijf 1] B.V. te komen werken. [verdachte] had veel contacten. Ik wist op dat moment niet dat [bedrijf 2] B.V. ook fraude pleegde. Nadat ik afscheid had genomen van [bedrijf 2] B.V. en [naam 4] , kwam ik erachter dat ook de facturen in de administratie van [bedrijf 2] B.V. vals waren. Ik heb [bedrijf 2] B.V., zonder medeweten van [naam 4] , als ploffer gebruikt. Het is toeval dat [bedrijf 2] B.V. dezelfde handelwijze had als [bedrijf 1] B.V. Ik heb deze domme keuze gemaakt om mijn onderneming overeind te houden.
Niemand mocht van de fraude weten. Niemand was van de fraude op de hoogte. Ik heb het alleen gedaan.” [191]
4.4.2.2 Ten aanzien van het verwijt van btw-carrouselfraude
4.4.2.2.1 De btw-carrousel
Van geen van de hiervoor beschreven 24 leveranciers kan aantoonbaar vastgesteld worden dat de in de bedrijfsadministratie van [bedrijf 2] B.V. respectievelijk [bedrijf 1] B.V. opgenomen facturen overeenstemmen met een daadwerkelijke goederenstroom. Immers, een aanzienlijk deel van de (zogeheten) leveranciers verklaren niet bekend te zijn met [bedrijf 2] B.V. of [bedrijf 1] B.V. of met handel in (sloop)zilver dan wel verklaren dat zij in het geheel geen bedrijfsactiviteit hadden; zij herkennen de facturen die transacties met [bedrijf 2] B.V. dan wel [bedrijf 1] B.V. weergeven niet. Een ander deel heeft geen administratie bewaard en kan derhalve niet aantonen, dan wel onderbouwen wat de herkomst is van het volgens factuur geleverde (sloop)zilver. Van een klein deel van de betrokken (zogeheten) bestuurders is de verblijfplaats niet vastgesteld en deze personen konden dus niet worden gehoord. [naam 1] , de bestuurder van de grootste leverancier van [bedrijf 2] B.V., heeft daarentegen onomwonden verklaard dat de facturen die hij heeft opgesteld allemaal vals zijn, zijn bedrijf [bedrijf 11] B.V. in het geheel geen goederen heeft geleverd aan [bedrijf 2] B.V. en “het allemaal om de btw te doen was”. Voorts blijkt uit het voorgaande overzicht van leveranciers dat zij hetzij in het geheel geen aangifte omzetbelasting hebben gedaan, hetzij louter nihil aangiftes, hetzij wel aangifte hebben gedaan maar in geen van de gevallen ter hoogte van de omzetbelasting die aan [bedrijf 2] B.V. respectievelijk [bedrijf 1] B.V. in rekening was gebracht, terwijl [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 1] B.V. de aan hen gefactureerde omzetbelasting in achtereenvolgende periodes wél in vooraftrek hebben genomen.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het hiervoor overwogene dat alle genoemde leveranciers moeten worden aangemerkt als ploffer en dat sprake was van een btw-carrouselfraude. Zowel [bedrijf 2] B.V. (in eerste instantie) als [bedrijf 1] B.V. (in latere instantie) hebben daarbij de rol van buffer uitgeoefend. Steun voor die conclusie – want tekenend voor een btw-carrousel – wordt gevonden in het feit dat de bedrijfsvoering van de buffer drie keer wijzigingen heeft ondergaan telkens vrijwel direct nadat zich een – voor een carrousel onwelgevallig – incident voordeed dat het risico van ontdekking deed toenemen. Het betreft de volgende incidenten en daarop gevolgde wijzigingen:
a. [bedrijf 2] B.V. is kort na het intrekken van het btw-nummer van [bedrijf 11] B.V. en het invasieve derdenonderzoek van 22 en 23 augustus 2016 voor een relatief laag bedrag overgenomen door een nieuwe aandeelhouder die (formeel) zelf ook bestuurder werd. Deze aandelentransactie is binnen een zeer kort tijdsbestek van ongeveer een week gerealiseerd, waarbij [medeverdachte 1] , naar hij ter terechtzitting heeft verklaard, de verkrijger, [naam 4] , heeft geadviseerd dat te doen op basis van slechts een balans zonder dat een
due diligenceonderzoek was verricht. [192] Op hetzelfde moment trad [medeverdachte 1] aan als adviseur en boekhouder van [bedrijf 2] B.V.
b. Kort na het boekenonderzoek van [bedrijf 2] B.V. op 13 februari 2017 werd de volmacht die [bedrijf 21] B.V. (i.e. [medeverdachte 1] ) voor drie jaar had om alle belangen van [naam 4] te behartigen, ingetrokken en is de gehele bedrijfsadministratie van [bedrijf 2] B.V. van 1 januari 2016 tot en met 21 april 2017 door [medeverdachte 1] overgedragen aan de in Turkije woonachtige [naam 4] . Per dezelfde datum kwam de volmacht te vervallen en werd de samenwerking per direct geëindigd. [193] Dit terwijl [medeverdachte 1] (een dag later) nog de aangifte omzetbelasting over het eerste kwartaal van 2017 indiende. [194] Vervolgens is [bedrijf 2] B.V. op 9 mei 2017 uitgeschreven uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel omdat er op dat moment geen bekende baten meer aanwezig zijn. [195] Deze sterfhuisconstructie is bedrijfseconomisch niet uitlegbaar zonder het in samenhang te zien met de aankondiging aan [bedrijf 2] B.V. van het hiervoor genoemde boekenonderzoek. Na die aankondiging en enkele dagen voordat dat boekenonderzoek op 13 februari 2017 plaatsvond, heeft [medeverdachte 1] op 9 februari 2017 [bedrijf 1] B.V. opgericht. [bedrijf 1] B.V. vervulde eenzelfde schakel in de (sloop)zilverhandel als voorheen [bedrijf 2] B.V., maar dan met [medeverdachte 1] in de rol van bestuurder én boekhouder, en overigens met dezelfde bedrijfsvoering en betrokken personen en met deels dezelfde (fictieve) leveranciers, waarvan [bedrijf 2] B.V. er (tijdelijk) één was. In zoverre zette [bedrijf 1] B.V. feitelijk en in de kern de hiervoor beschreven activiteiten van [bedrijf 2] B.V. voort.
c. Vrijwel direct vanaf het moment waarop [bedrijf 10] aankondigde de btw niet meer te vergoeden vanwege haar zorgen over de afdracht van btw, koos [bedrijf 1] B.V. een andere afnemer die de BTW wel vergoedde, namelijk [bedrijf 38]
Het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, brengt de rechtbank tot het oordeel dat sprake was van een vooropgezet plan om btw-fraude te plegen. Er was sprake van een systematische en structurele btw-carrouselfraude, waarbij alle 24 beschreven ondernemingen hebben gefungeerd als ploffer en waarin [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 1] B.V. achtereenvolgend als buffer hebben gefungeerd. Gelet hierop en het feit dat voornoemde ondernemingen de in rekening gebrachte btw niet hebben afgedragen, concludeert de rechtbank dat de facturen die aan de inkooptransacties ten grondslag liggen schijntransacties betreffen binnen het verband van de beschreven btw-carrouselfraude.
Uit onderzoek van de Belastingdienst is gebleken dat [bedrijf 2] B.V. over de jaren 2015 en 2016 als gevolg van het voorgaande in totaal € 1.331.818,00 ten onrechte aan voorbelasting heeft geclaimd met betrekking tot de in- en verkoop van sloopzilver. [196] Ten aanzien van [bedrijf 1] B.V. is gebleken dat de aangiften voor de omzetbelasting van [bedrijf 1] B.V. over het eerste kwartaal 2017 tot en met het eerste kwartaal van 2018 een fiscaal nadeel voor de Belastingdienst hebben opgeleverd van een totaalbedrag van € 947.164,00. [197]
4.4.2.2.2 Betrokken personen
Zoals hiervoor onder 4.1 overwogen, gaat de rechtbank er in beginsel vanuit dat de deelnemer aan een goederenstroom in die btw-carrousel weet dat sprake is van vooraf georganiseerde handel, waarbij er in de keten van bedrijven enkel winst kan worden gegenereerd omdat de zogenaamde ploffer de door hem in rekening gebrachte btw niet afdraagt. De vraag die zich derhalve aandient is waar de door [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 1] B.V. geleverde goederen werkelijk vandaan kwamen en wie daarvan op de hoogte was/waren.
[naam 26] is eind 2014 in dienst bij [bedrijf 2] B.V. aangenomen door [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] en moest aan hen verantwoording afleggen. Haar werkgevers zaten in het [locatie] . [198] Na drie maanden werd zij bedrijfsleider, van 3 september 2015 tot 20 december 2016. Zij is tot februari 2017 in dienst van [bedrijf 2] B.V. gebleven. [naam 26] heeft aan de FIOD verklaard dat zij niet bekend was met de eerdergenoemde leveranciers in beide perioden van [bedrijf 2] B.V. [199] [naam 26] verklaarde voorts dat het Turks/Duitse klanten waren die zilver kwamen brengen en soms werd het opgehaald. Ook heeft [naam 26] wel eens op Schiphol zendingen opgehaald, die zij naar [bedrijf 10] bracht. Dit ging altijd om grote partijen van 500 a 600 kg. Op een parkeerplaats werd de zending door haar overgepakt. Het was geseald en moest uitgepakt worden en in eigen kratten van [bedrijf 2] B.V. omgepakt worden. Zij mocht nergens over praten, maar kon aan de pakbonnen zien dat het uit Turkije kwam. [200] [naam 26] heeft verklaard dat [bedrijf 2] B.V. sloopzilver inkocht dat met het vliegtuig uit Turkije kwam en dat “die Duitse Turken naar het [locatie] kwamen”. Zij mocht daar niet bij zijn en zag dat ze met grote kratten aankwamen. Ze ging er van uit dat het zilver was. [201]
[naam 27] heeft verklaard dat zij in dienstverband heeft gewerkt voor [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] vanaf november 2015. Zij werkte met [naam 26] in [plaats 5] . [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] werkten in [plaats 6] . Het merendeel van de facturen gericht aan [bedrijf 2] B.V. kwam uit [plaats 6] . [naam 27] verklaarde dat op de facturen het adres van [plaats 5] vermeld stond. Ze had er nooit bij stilgestaan waarom deze facturen dan toch uit [plaats 6] kwamen. Die facturen boekte zij in. Het meeste zilver werd volgens haar ingekocht in Turkije door [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] , omdat zij regelmatig naar Turkije gingen. Dit was volgens hen zakelijk. Ze heeft een enkele Turkse factuur gezien. [202]
[naam 1] heeft namens [bedrijf 11] B.V. in de periode van 1 augustus 2015 tot 1 augustus 2016 facturen voor de levering van een grote hoeveelheid (sloop)zilver opgemaakt en gestuurd aan [bedrijf 2] B.V. Hij heeft verklaard dat zijn bedrijf [bedrijf 11] B.V. nooit zilver heeft geleverd aan [bedrijf 2] B.V. Het zilver werd volgens [naam 1] in werkelijkheid rechtstreeks aan [bedrijf 2] B.V. geleverd door [bedrijf 12] uit [vestigingsplaats 1] en [bedrijf 36] uit Duitsland. [naam 1] heeft verklaard dat iemand het ophaalde uit Tsjechië. Dit gebeurde met een busje dat voor korte tijd door [naam 1] werd geleased op naam van [bedrijf 11] . Die reed daarmee gelijk door naar [bedrijf 10] . Van [bedrijf 2] B.V. werd er geld op de ING-rekening van [naam 1] overgemaakt, waarna [naam 1] dat in delen overmaakte naar [bedrijf 12] in Tsjechië. [naam 1] heeft voorts verklaard dat hij in die periode ongeveer één keer per week op kantoor in [plaats 6] een gesprek had met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] die hem vertelden hoe hij vanuit [bedrijf 11] moest factureren aan [bedrijf 2] . [203]
Tijdens het boekenonderzoek van [bedrijf 2] B.V. op 13 februari 2017 heeft de controleambtenaar van de Belastingdienst gesproken met [naam 4] en [medeverdachte 1] . [naam 4] verklaarde dat de markt van sloopzilver nieuw is, maar dat hij in Turkije wel al langer op het gebied van recycling actief was. Inkoop van sieraden voor [platform] zou voor 90% via [bedrijf 30] B.V. lopen. Inkoop van sloopzilver uit Turkije zou verlopen door transport via vliegtuig naar Schiphol en van daar direct naar [bedrijf 10] . [204]
[naam 5] heeft verklaard dat zij in 2016 in dienst kwam van [bedrijf 2] B.V. [verdachte] vertegenwoordigde [bedrijf 2] B.V. en heeft aan [naam 5] uitgelegd hoe het allemaal werkte en ook [naam 26] heeft haar het een en ander uitgelegd. [205] [naam 5] heeft aan de FIOD verklaard dat zij niet bekend was met de aan haar voorgehouden leveranciers van [bedrijf 1] B.V. [206]
Zij werkte veel samen met [verdachte] met betrekking tot de ritjes van het vervoer van zilver naar [bedrijf 10] en [bedrijf 38] . De voorraden zilver werden opgehaald uit Duitsland ( [plaats 7] , [plaats 8] , [vestigingsplaats 2] ) en op Schiphol. Samengevat kocht [bedrijf 1] grote partijen zilver in Turkije in [plaats 9] , bij “ [naam 28] ”. De kleinere partijen werden ingekocht bij de zakenpartners, Turken met juwelierszaken, in Duitsland. Onder grote partijen verstaat [naam 5] partijen van honderden kilo's. Onder kleinere partijen verstaat [naam 5] partijen tot 200 kilo. Ze kreeg opdracht van [verdachte] of [medeverdachte 1] om een gedeelte van de partij over te nemen en naar de afnemers te brengen. [207]
Ter zitting heeft [medeverdachte 1] verklaard dat de facturen van Nederlandse leveranciers in de administratie van [bedrijf 1] B.V. vals zijn. Hij had daarvoor “de klantenlijst/afnemers van [bedrijf 2] B.V. overgenomen”. In werkelijkheid heeft [bedrijf 1] B.V. het sloopzilver gekocht bij leveranciers in onder meer en in elk geval [plaats 9] , [vestigingsplaats 1] , [plaats 8] en [vestigingsplaats 2] . [208]
Gelet op de Douaneverklaring en de hiervoor genoemde verklaringen is de rechtbank van oordeel dat het sloopzilver in de in het onderzoek betrokken periode van 2015 tot en met 2018 in werkelijkheid niet is geleverd door Nederlandse bedrijven aan [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 1] B.V., maar door bedrijven in Turkije, Tsjechië en Duitsland.
De hiervoor genoemde verklaringen, in samenhang bezien, brengen de rechtbank voorts tot het oordeel dat:
- in elk geval [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] bekend waren met de werkelijke goederenstroom en betrokken waren bij de btw-carrouselfraude in de periode van 1 januari 2015 tot 16 september 2016 (rondom [bedrijf 2] B.V. als buffer). 16 september 2016 is de datum waarop het bestuur volgens KvK uittreksel is overgedragen aan [naam 4] ;
- in elk geval [medeverdachte 1] bekend was met de werkelijke goederenstroom en betrokken was bij de btw-carrouselfraude in de periode van 9 februari 2017 tot en met 22 mei 2018 (rondom [bedrijf 1] B.V. als buffer). 22 mei 2018 is de datum van de doorzoekingen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat in elk geval [medeverdachte 1] bekend was met de werkelijke goederenstroom en betrokken was bij de btw-carrouselfraude in de periode van 16 september 2016 tot en met 22 maart 2017 (rondom [bedrijf 2] B.V. als buffer). 22 maart 2017 is de laatste datum waarop door [bedrijf 2] B.V. sloopzilver is geleverd aan [bedrijf 10] . Op het moment dat [naam 4] (formeel) bestuurder en aandeelhouder werd van [bedrijf 2] B.V., trad [medeverdachte 1] aan als adviseur en boekhouder van [bedrijf 2] B.V. Dit terwijl hij reeds in dezelfde rol of in de rol van bestuurder betrokken was bij ploffers (te weten [bedrijf 16] B.V.) of ‘leveranciers’ van ploffers ( [bedrijf 28] B.V.). De rechtbank is gelet daarop van oordeel dat het niet anders kan dan dat [medeverdachte 1] wist dat hij in een carrousel stapte.
4.4.2.2.3 Betrokkenheid en wetenschap van [verdachte] en rolverdeling [medeverdachte 1] en [verdachte]
Door de rechter-commissaris is een bevel gegeven tot het opnemen van de telecommunicatie van de telefoon met de nummers [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 2] welke op naam staan van [bedrijf 1] B.V. In het onderzoek en op grond van het verhandelde ter terechtzitting is komen vast te staan dat de telefoon in gebruik is bij [verdachte] . [209]
Op 28 december 2017 heeft een telefoongesprek plaatsgevonden tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] . Hieronder worden enkele passages uit dat gesprek weergegeven.
[medeverdachte 1] :
“wat is er binnen bij [bedrijf 31] ?”
[verdachte] :
“daar kan ik niet in. Ik heb daar geen code van. Ik heb daar geen app. Ik zou wel op kantoor kunnen.”
[medeverdachte 1] :
“als je op [bedrijf 8] kunt, moet je ook op [bedrijf 31] kunnen, er zou wel wat komen. Dat weet je bij deze”
[verdachte] :
“oke, maar ik wil het niet daar overmaken. Ik moet dat zien ergens anders over te maken”
[medeverdachte 1] :
“heb jij dan geen [bedrijf 31] pasje?”
[verdachte] :
“Ook dat heb ik niet (…)
[medeverdachte 1] : “
Als [bedrijf 31] binnen is, kan je dat ook naar [naam 29] geven”. [210]
Uit het voornoemde tapgesprek, bezien in de context van het dossier, concludeert de rechtbank dat [medeverdachte 1] en [verdachte] spreken over de ploffers [bedrijf 31] B.V. en [bedrijf 8] B.V. en dat zij de beschikking hebben over de bankrekeningen van deze bedrijven en bepalen hoe en hoeveel geld er wordt overgeboekt.
Op 26 januari 2018 heeft een telefoongesprek plaatsgevonden tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] . Hieronder worden enkele passages uit dat gesprek weergegeven.
[verdachte] :
“wanneer moet die aangifte weg?”
[medeverdachte 1] :
“oh je bedoelt die aangifte, die kan aan het eind van de maand sturen, maar je kunt het ook nu direct doen, het is verder geen probleem. Als de boekhouding klaar is, kan dat ook nu. Welke bedoel je nou eigenlijk?”
[verdachte] :
“die van de koningin”
[medeverdachte 1] :
“om dat te kunnen afronden, moet [bedrijf 1] eerst weg en ik heb voor [bedrijf 1] echter geen tijd gehad”
[verdachte] :
“als ik 65 terugvraag kan dat dan 3-4 worden?”
[medeverdachte 1] :
“ik kan daarover nog niets zeggen, omdat ik eerst de boekhouding klaar moet hebben. Ik zal dat sowieso vragen, maar ik weet niet wat voor bedrag eruit komt. Ik kan dat nu opvragen, maar ik heb daarvoor nog geen basis, als het straks dinges wordt”.
[verdachte] :
“doe rustig aan dan”
[medeverdachte 1]
“ik denk niet aan 3-5, maar 7-8”
[verdachte] :
“je moet die van ons hoog houden”. [211]
Uit het voornoemde tapgesprek, bezien in de context van het dossier, concludeert de rechtbank dat [medeverdachte 1] en [verdachte] spreken over de aangiften voor de omzetbelasting over het vierde kwartaal van 2017 van [bedrijf 1] B.V. en dat het bedrag dat moet worden teruggevraagd “hoog moet worden gehouden”.
Op 26 januari 2018 heeft een telefoongesprek plaatsgevonden tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] . Hieronder worden enkele passages uit dat gesprek weergegeven.
[medeverdachte 1] :
“jouw zwager heeft toch iets p zijn naam gezet laatst, weet je vanaf wanneer dat is geweest?”
[verdachte] :
“ik weet het niet zeker, 2 maanden terug of zo. Ik dacht 1 november, hoezo?”
[medeverdachte 1] :
“ik ben de administratie aan het regelen”
[verdachte] :
“per 1 november volgens mij”
(…)
[medeverdachte 1] :
“oké dat komt goed”. [212]
Uit het voornoemde tapgesprek, bezien in de context van het dossier, concludeert de rechtbank dat [medeverdachte 1] en [verdachte] spreken over het gebruiken van het bedrijf van de zwager van [verdachte] in de criminele organisatie. Uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden volgt dat de zwager van [verdachte] , [naam 2] , de onderneming [bedrijf 30] B.V. op zijn naam heeft gezet.
Op 26 januari 2018 heeft een telefoongesprek plaatsgevonden tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] . Hieronder worden enkele passages uit dat gesprek weergegeven.
[medeverdachte 1] :
“Ik heb een vraag aan jou. Er was toch een dode muis. Je weet toch dat een vriend de firma op zijn naam heeft gezet met dezelfde naam in [vestigingsplaats 3] ?”
[verdachte] :
“Ja”
[medeverdachte 1] :
“je zei tegen mij dat die dood was, maar die cucuk (kuikentjes) zijn nog actief. Hoe kan dat nou?”
[verdachte] :
“die bedrijf is dood, failliet”
[medeverdachte 1] :
“niet waar, nee, er staat helemaal niets bij de KvK. Ik heb even gecontroleerd, rechter-commissaris, curator enzovoort, er staat helemaal niets op. Het is nog steeds actief, ik weet het niet meer”
[verdachte] :
“Het is failliet en gevlucht. Je moet dinges gebruiken… [bedrijf 7] ”. [213]
Uit het voornoemde tapgesprek, bezien in de context van het dossier, concludeert de rechtbank dat [medeverdachte 1] en [verdachte] spreken over een failliete ploffer waarop [verdachte] zegt dat “ [bedrijf 7] ” gebruikt moet worden. De rechtbank leidt af dat met “ [bedrijf 7] ” wordt bedoeld “ [bedrijf 7] B.V.”. Uit de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden is gebleken dat [bedrijf 7] B.V. gebruikt is als ploffer in het verband van een btw-carrousel.
Uit de hiervoor beschreven tapgesprekken leidt de rechtbank af dat [verdachte] bekend was met de werkelijke goederenstroom en betrokken was bij de btw-carrouselfraude. Dit wordt ondersteund door de verklaring van [naam 5] en de omstandigheid dat in een auto voor de woning van [verdachte] een blanco factuur van [bedrijf 31] B.V. (een ploffer) en een kopie paspoort van de eigenaar van eenmanszaak [bedrijf 9] (een andere ploffer) zijn aangetroffen.
Uit de taps volgt bovendien dat [verdachte] en [medeverdachte 1] beiden een leidinggevende rol hadden binnen de btw-carrousel. Deze conclusie vindt steun in de verklaring van de getuige [getuige 2] , werkneemster van [bedrijf 1] B.V. [getuige 2] heeft verklaard dat [verdachte] en [medeverdachte 1] het bedrijf aansturen. “Alles wat in de onderneming gebeurt wordt bepaald door [verdachte] en [medeverdachte 1] ”, aldus [getuige 2] . [medeverdachte 1] was verantwoordelijk voor de administratie en [verdachte] voor het klantenbestand van [bedrijf 1] B.V. [getuige 2] omschrijft de functie van [verdachte] als “uitvoerend leidinggevende”. [214] [naam 5] heeft met betrekking tot [bedrijf 1] B.V. verklaard dat [verdachte] de touwtjes in handen had, maar niet wilde dat iedereen dat wist. [naam 5] heeft verklaard dat [medeverdachte 1] zich bemoeide met het administratieve en financiële gedeelte van [bedrijf 1] B.V. [215]
Dat, zoals [medeverdachte 1] ter zitting heeft verklaard, hij de enige was bij [bedrijf 1] B.V. die van de carrouselfraude af wist, acht de rechtbank gelet op al het voorgaande dan ook volstrekt ongeloofwaardig.
4.4.2.3 Ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde
[verdachte] wordt primair verweten feitelijke leiding te hebben gegeven aan het opzettelijk doen van onjuiste aangiften voor de omzetbelasting (feit 1) en het plegen van valsheid in geschrift (feit 2) door [bedrijf 1] B.V. Bij de beantwoording van de vraag of een verdachte strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld ter zake van het feitelijke leidinggeven aan een door een rechtspersoon verrichte verboden gedraging, dient eerst te worden vastgesteld of die rechtspersoon een strafbaar feit heeft gepleegd of daaraan heeft deelgenomen. Wanneer de delictsomschrijving van het strafbare feit waarvan de rechtspersoon wordt verdacht, opzet vereist (zoals in deze zaak het geval), dient ook dat opzet van de rechtspersoon te worden vastgesteld. Als die vragen bevestigend worden beantwoord, komt de vraag aan de orde of bewezen is dat verdachte aan die gedragingen feitelijke leiding heeft gegeven.
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of de bedrijfsadministratie van [bedrijf 1] B.V. valselijk is opgemaakt of vervalst is en aangiften voor de omzetbelasting onjuist en/of onvolledig zijn. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
4.4.2.3.1 Valsheid bedrijfsadministratie [bedrijf 1] B.V.
In de bedrijfsadministratie van [bedrijf 1] B.V. zijn inkoopfacturen aangetroffen waaruit volgt dat [bedrijf 1] B.V. sloopzilver inkocht van [bedrijf 9] B.V., [bedrijf 3] B.V., [bedrijf 6] , [bedrijf 26] B.V., [bedrijf 27] B.V., [bedrijf 2] B.V., [bedrijf 8] B.V., [bedrijf 5] B.V., [bedrijf 7] B.V., [bedrijf 30] B.V, [bedrijf 31] B.V., [bedrijf 32] , [bedrijf 4] en [bedrijf 9] . Alle in de tenlastelegging genoemde facturen zijn creditfacturen, waarin is vermeld dat [bedrijf 1] B.V. van de leverancier een hoeveelheid (sloop)zilver heeft aangekocht en tegen welke prijs.
De rechtbank heeft hiervoor, onder 4.4.2.1.1, overwogen dat de inkooptransacties schijntransacties betreffen binnen het verband van btw-carrouselfraude en dat de facturen daarvoor vals zijn. De valsheid bestond hierin dat in werkelijkheid geen enkele inkoop van (sloop)zilver heeft plaatsgevonden bij één van voornoemde bedrijven, maar de goederenstroom rechtstreeks uit andere landen binnen de Europese Unie (namelijk Tsjechië en Duitsland) of Turkije afkomstig was. De facturen en de daarop volgende boekingen in het inkoopboek gaven opzettelijk een verkeerde voorstelling van zaken en hadden geen enkel ander doel dan mogelijk te maken dat [bedrijf 1] B.V. ten onrechte grote bedragen aan voorbelasting kon claimen bij de Belastingdienst.
[medeverdachte 1] heeft ter terechtzitting, zakelijk weergegeven, verklaard dat hij met zijn onderneming [bedrijf 1] B.V. heeft deelgenomen aan btw-carrouselfraude en dat de in de bedrijfsadministratie van [bedrijf 1] B.V. opgenomen inkoopfacturen vals zijn en dat hij deze zelf heeft opgemaakt. Zijn verklaring vindt onder meer steun in de tijdens de doorzoeking op 22 mei 2018 op zijn kantoor aangetroffen blanco facturen en bedrijfsstempel van [bedrijf 6] B.V. [216] Het sloopzilver was in werkelijkheid afkomstig uit andere landen binnen de Europese Unie of Turkije, aldus [medeverdachte 1] . De ploffers zijn er enkel en alleen tussengeschoven om omzetbelastingfraude te kunnen plegen.
De bedrijfsadministratie dient te voldoen aan de eisen gesteld in artikel 52 AWR. Daarin is kort gezegd bepaald dat administratieplichtigen, zoals in deze zaak [bedrijf 1] B.V., een zodanige administratie dienen te voeren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen en de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens, daaruit duidelijk blijken. Gedurende de ten laste gelegde periode heeft [bedrijf 1] B.V. niet aan die verplichting voldaan.
4.4.2.3.2 Onjuistheid aangiften omzetbelasting [bedrijf 1] B.V. en strekkingsvereiste
[medeverdachte 1] heeft voorts ter zitting verklaard dat hij de aangiften voor de omzetbelasting opzettelijk valselijk heeft opgemaakt aan de hand van de valse bedrijfsadministratie. De aangiften voor de omzetbelasting over het eerste kwartaal van 2017 tot en met het eerste kwartaal van 2018 die onder meer waren gebaseerd op de in de tenlastelegging opgenomen facturen zijn aldus onvolledig en onjuist.
Deze feiten hebben er telkens toe gestrekt dat te weinig belasting werd geheven. Immers, uit een ambtsedige verklaring van de Belastingdienst volgt dat er van [bedrijf 1] B.V. te weinig aan omzetbelasting werd geheven:
- over het eerste kwartaal van 2017 een bedrag van € 102.919,00 en
- over het tweede kwartaal van 2017 een bedrag van € 382.898,00 en
- over het derde kwartaal van 2017 een bedrag van € 254.994,00 en
- over het vierde kwartaal van 2017 een bedrag van € 48.936,00 en
- over het eerste kwartaal van 2018 een bedrag van € 157.417,00
Aldus is van [bedrijf 1] B.V. een totaalbedrag van € 947.164,00 te weinig aan omzetbelasting geheven. [217]
4.4.2.3.3 Daderschap van [bedrijf 1] B.V.
[bedrijf 1] B.V. heeft valse inkoopfacturen in haar bedrijfsadministratie opgenomen met de bedoeling om die bedrijfsadministratie te gebruiken bij het doen van aangiften voor de omzetbelasting. [bedrijf 1] B.V. heeft vervolgens op basis van valselijk opgemaakte bedrijfsadministratie aangiften voor de omzetbelasting over het eerste kwartaal van 2017 tot en met het eerste kwartaal van 2018 ingediend.
De hiervoor genoemde gedragingen houden verband met een of meer wettelijke verplichtingen op grond van de AWR en de Wet OB 1968 en hebben naar het oordeel van de rechtbank telkens plaatsgevonden binnen de sfeer van de rechtspersoon en kunnen aan haar worden toegerekend.
4.4.2.3.4 Opzet van [bedrijf 1] B.V. op het valselijk opmaken/vervalsen van de bedrijfsadministratie en het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting
De rechtbank acht ten aanzien van de toerekening van het opzet van een natuurlijk persoon aan de rechtspersoon [bedrijf 1] B.V. van belang dat, zoals uit de bewijsmiddelen als hiervoor weergegeven volgt, [medeverdachte 1] – via [bedrijf 25] B.V. – de enig bestuurder en aandeelhouder was van [bedrijf 1] B.V. [medeverdachte 1] was als (indirect) bestuurder verantwoordelijk voor de juistheid van de administratie en de aangiften voor de omzetbelasting van [bedrijf 1] B.V. [medeverdachte 1] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij doelbewust valse facturen opmaakte en onjuiste aangiften voor de omzetbelasting heeft ingediend bij de Belastingdienst om voorbelasting te kunnen claimen. Uit het opzet van [medeverdachte 1] , die als (indirect) bestuurder van [bedrijf 1] B.V. handelde, kan het opzet van [bedrijf 1] B.V. worden afgeleid.
4.4.2.3.5 Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat om vast te kunnen stellen dat sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering en daarmee een nauwe en bewuste samenwerking tussen [bedrijf 1] B.V. en anderen.
4.4.2.3.6 Feitelijke leidinggeven
In aanvulling op hetgeen de rechtbank hiervoor onder 4.4.2.2.3 heeft overwogen, het volgende.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft ter terechtzitting van 25 en 26 november 2024 het volgende verklaard: “
[verdachte] deed van alles en nog wat. [verdachte] gaf de medewerkers van [bedrijf 1] B.V. opdrachten wat zij moesten doen. [verdachte] kan worden omschreven als de bedrijfsleider van [bedrijf 1] B.V. [verdachte] was een “manusje van alles”.
[getuige 2] was in de tenlastegelegde periode in loondienst bij [bedrijf 1] B.V. [getuige 2] heeft verklaard dat [verdachte] en [medeverdachte 1] het bedrijf aansturen. “
Alles wat in de onderneming gebeurt, wordt bepaald door [verdachte] en [medeverdachte 1]”. [medeverdachte 1] was verantwoordelijk voor de administratie en [verdachte] voor het klantenbestand van [bedrijf 1] B.V. [getuige 2] omschrijft de functie van [verdachte] als “uitvoerend leidinggevende”. [218]
Uit de verklaring van [naam 5] volgt dat zij zowel met de onderneming [bedrijf 5] als persoonlijk betrokken was bij [bedrijf 1] B.V. [naam 5] heeft verklaard dat verdachte een leidinggevend persoon was bij [bedrijf 1] B.V. “
Hij heeft daar wel de touwtjes in handen. Hij wilde niet dat iedereen dat wist”, aldus [naam 5] . [naam 5] heeft voorts verklaard dat zij veel met [verdachte] heeft samengewerkt met betrekking tot de ritjes van het vervoer van het (sloop)zilver.
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van [medeverdachte 1] , [getuige 2] en [naam 5] met betrekking tot de rol van [verdachte] binnen [bedrijf 1] B.V. in grote mate overeenkomen. De rechtbank ziet, gelet hierop, geen reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van de verklaring van [naam 5] te twijfelen, zoals door de verdediging is betoogd.
[verdachte] heeft ter terechtzitting van 25 november 2024 verklaard dat hij de medewerkers van [bedrijf 1] B.V. aanstuurde. In zijn arbeidscontract stond als functie: “bedrijfsleider”. [219]
De rechtbank overweegt dat [verdachte] weliswaar formeel gezien in loondienst werkzaam was bij [bedrijf 1] B.V., maar uit de hiervoor weergegeven verklaringen in onderling verband en samenhang bezien blijkt dat verdachte zich in alle opzichten bezighield met de feitelijke, alledaagse bedrijfsvoering van [bedrijf 1] B.V. Verdachte stuurde het personeel van [bedrijf 1] B.V. aan en gaf hen instructies wat zij moesten doen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte in een leidinggevende rol was betrokken bij de frauduleuze handel in (sloop)zilver door [bedrijf 1] B.V.
Voor strafrechtelijke aansprakelijkheid is vereist dat de feitelijke leidinggever opzet heeft op de deelnemingsgedraging (het feitelijke leidinggeven) en het grondfeit dat door de rechtspersoon is gepleegd. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Uit een reeds hiervoor onder 4.4.2.2.3 weergegeven passage uit een op 26 januari 2018 gevoerd telefoongesprek tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] , leidt de rechtbank af dat [verdachte] en [medeverdachte 1] spreken over de aangiften voor de omzetbelasting over het vierde kwartaal van 2017 van [bedrijf 1] B.V. en dat het bedrag dat moet worden teruggevraagd “hoog moet worden gehouden”.
Op 26 januari 2018 heeft een telefoongesprek plaatsgevonden tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] . Hieronder worden de enkele passages uit dat gesprek weergegeven.
[medeverdachte 1] :
“ik heb hier een probleem, ik ben er bijna met de boekhouding, de cijfers zijn nog niet bekend, maar het komt heel hoog uit. Ik zal er over nadenken, maar ik weet nog niet wat ik ermee zal gaan doen.”
[verdachte] :
“hoezo zo hoog?”
[medeverdachte 1] :
“Cucuk, cucuk. Op dit moment staat er 42.”
[verdachte] :
“moeten wij dit betalen?”
[medeverdachte 1] :
“neen, dat hebben wij nog te goed. De boekhouding periode is nog niet afgelopen, maar wij moeten iets mee met het verschil. Stel dat het verschil 12 is en wij komen dan op 30.”
[verdachte] :
“je kunt de koningin er afhalen toch?”
[medeverdachte 1] :
“die van de koningin zal ik er ook opzetten, maar…. Als ik 10 cucuk heb, moet ik minimaal 60 op de factuur vermelden. Dan wordt de factuur groter. De koningin heeft tot op heden kleine omzet opgegeven en als wij nu de omzet ineens laten exploderen, ik weet het niet, ik kan dat alsnog doen. Als wij een derde van 30 daar vandaan halen en wat doen wij dan met de rest?”
[verdachte] :
“ik denk dat je dan 4-5 moet vragen.”
[medeverdachte 1] :
“wat moet ik met de rest doen?”
[verdachte] :
“stuur het naar de rode”. [220]
In het hiervoor weergegeven gesprek wordt door [medeverdachte 1] en [verdachte] gesproken over de boekhouding die “heel hoog uit komt” en de aangifte over het vierde kwartaal 2017 van [bedrijf 1] B.V. waar op dit moment “42” staat die [medeverdachte 1] en [verdachte] “nog te goed hebben”. Uit onderzoek van de Belastingdienst bleek dat door [bedrijf 1] B.V. in de aangifte voor de omzetbelasting over het vierde kwartaal van 2017 € 42.754,00 aan voorbelasting is teruggevraagd. [221] Voorts blijkt uit het gesprek dat [verdachte] en [medeverdachte 1] overleggen “dat minimaal 60 op de factuur” moet worden vermeld en spreken over “het exploderen van de omzet van de koningin”. [verdachte] instrueert [medeverdachte 1] dat hij “4-5 moet vragen”. Gelet hierop acht de rechtbank bewezen dat [verdachte] opzet heeft gehad op het valselijk opmaken van de bedrijfsadministratie en het onjuist doen van de aangiften omzetbelasting van [bedrijf 1] B.V.
4.4.2.3.7 Conclusie
De rechtbank is van oordeel, gelet op hetgeen hiervoor is vastgesteld ten aanzien van de gedragingen van [verdachte] en zijn rol bij de door de rechtspersoon begane strafbare feiten, dat [verdachte] feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen van [bedrijf 1] B.V. Dit betekent dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde kan worden bewezen verklaard.
4.4.2.4 Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
4.4.2.4.1 Btw-carrousel is een criminele organisatie
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie onder een organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt verstaan een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen ten minste twee personen. Van deelneming aan een dergelijke organisatie kan slechts sprake zijn, als de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteuning geeft aan, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in artikel 140 Sr bedoelde oogmerk. Voor deelneming is voldoende dat de deelnemer in zijn algemeenheid weet dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. [222]
De rechtbank herhaalt de eerdere overweging dat een btw-carrousel alleen dan goed kan werken als elke schakel in de factuurstroom van die carrousel daarvan op de hoogte is, met uitzondering van eventuele onwetend betrokken schakels die überhaupt geen kennis hebben van de betreffende fictieve handelstransacties en onwetend moeten blijven, zodat het risico op doorbreking van die carrousel door een deelnemer is uitgesloten. Tenzij nadrukkelijk anders blijkt gaat de rechtbank er daarom in beginsel vanuit dat de deelnemer aan een ‘goederen’ en factuurstroom in die btw-carrousel weet dat sprake is van vooraf georganiseerde handel, waarbij er in de keten van bedrijven enkel winst kan worden gegenereerd als de zogenaamde ploffer de door hem in rekening gebrachte btw niet afdraagt. Valsheid in geschrift en omzetbelastingfraude zijn onlosmakelijk met een btw-carrousel verbonden, met financieel gewin als motief en doel van de deelnemers. Dit vergt doorgaans een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur. Nauwe afstemming van de planmatige activiteiten tussen de bij de fraude betrokken deelnemers is een vereiste.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet een btw-carrousel dan ook in beginsel aan de criteria van een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr. In deze zaak is dat niet anders en werd de criminele organisatie tenminste gevormd door de (rechts-)personen die ten behoeve van de buffer(s) betrokken waren bij de factuurstroom, alsmede de ploffers, met uitzondering van de daarbij betrokken (natuurlijke) personen die onwetend misbruikt werden.
4.4.2.4.2 Gedeeltelijke vrijspraak: medeplegen en oogmerk witwassen
Ten laste is gelegd een medepleegvariant van deelname aan een criminele organisatie. Dat is niet goed voorstelbaar, immers het medeplegen (i.e. het samenwerken) vindt
binnenhet verband van de organisatie plaats. Nu het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt voor de conclusie dat – zoals de opsteller van de tenlastelegging kennelijk heeft beoogd weer te geven – de
deelnameaan die organisatie in nauwe en bewuste samenwerking tot stand is gekomen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte van dit “medeplegen” moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het ten laste gelegde oogmerk tot het plegen van witwassen, overweegt de rechtbank als volgt. Van de ten onrechte geclaimde en dientengevolge terugbetaalde omzetbelasting aan de buffer in een btw-carrouselfraude kan in zijn algemeenheid gesteld worden dat dát geldbedrag door misdrijf is verkregen. Dat bedrag kan worden omgezet en verbruikt op een wijze die als ‘witwassen’ kan worden aangemerkt. In het onderhavige onderzoek is een tweetal overzichtsprocessen-verbaal witwassen ingebracht: één over de ‘periode [bedrijf 2] B.V.’ en één over de ‘periode [bedrijf 1] B.V.’ Daarin wordt geconcludeerd dat de herkomst van het (sloop)zilver is verhuld alsmede dat verhuld werd wie de rechthebbende is op het goud dat in de ‘periode [bedrijf 1] B.V.’ is aangekocht met de opbrengst van het sloopzilver. De rechtbank ziet niet in hoe uit deze processen-verbaal het wettig en overtuigend bewijs kan worden geput dat de criminele organisatie het plegen van (gewoonte)witwassen als oogmerk had, noch dat de opbrengst van de omzetbelastingfraude is witgewassen. Dat het doel van btw-carrouselfraude nu juist is om van de criminele opbrengst van de fraude te kunnen genieten is daartoe onvoldoende. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van het deelnemen aan een criminele organisatie voor zover is ten laste gelegd dat die organisatie het oogmerk heeft op het plegen van witwassen.
4.4.2.4.3 De criminele organisatie
Op grond van de in paragraaf 4.4.1 opgesomde redengevende feiten en omstandigheden heeft de rechtbank hiervoor reeds overwogen dat de in het strafdossier beschreven handel in (sloop)zilver naar haar oordeel een systematische en structurele btw-carrouselfraude was, waarin alle 24 beschreven ondernemingen hebben gefungeerd als ploffer en waarin zowel [bedrijf 2] B.V. als [bedrijf 1] B.V. achtereenvolgend als buffer hebben gefungeerd. Het sloopzilver in de in het onderzoek betrokken periode van 2015 tot en met 2017 is, naar het oordeel van de rechtbank, in werkelijkheid niet geleverd door Nederlandse bedrijven, maar door bedrijven in de Europese Unie (in elk geval Tsjechië en Duitsland) en (rechtstreeks) Turkije.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de oprichting van [bedrijf 1] B.V., op 9 februari 2017, uitsluitend ten doel gehad het voortzetten van de btw-carrousel die rondom [bedrijf 2] B.V. als buffer reeds werd uitgeoefend (zie r.o. 4.4.2.1.1 hiervoor). De rechtbank neemt de oprichtingsdatum dan ook als startdatum van de pleegperiode van de onder feit 3 tenlastegelegde criminele organisatie aan.
Na die datum zijn nog inkoopfacturen op naam van [bedrijf 2] B.V. in de bedrijfsadministratie van [bedrijf 1] B.V. opgenomen, waaruit de rechtbank afleidt dat die rechtspersoon tot de kring van ploffers is gaan behoren die meewerkten aan de carrousel rondom [bedrijf 1] B.V. als buffer en dus (nog steeds) mede de criminele organisatie heeft gevormd.
Dat [medeverdachte 1] bestuurder werd van [bedrijf 1] B.V. doet er naar het oordeel van de rechtbank niet aan af dat zijn rol in de btw-carrouselfraude onveranderd bleef. Hij had de functie van administrateur en was verantwoordelijk voor het voegen van grote aantallen valse facturen in de bedrijfsadministratie en het opstellen van de aangiften voor de omzetbelasting, eerst van [bedrijf 2] B.V. en vervolgens van [bedrijf 1] B.V. Ten aanzien van in ieder geval [bedrijf 1] B.V. komt daar nog bij dat het [medeverdachte 1] zelf was die de valse facturen opmaakte. Ook [verdachte] vervulde een onmisbare rol in de carrousel rondom [bedrijf 1] B.V als buffer. Hij vervulde de functie van buitendienst en bedrijfsleider en was in die hoedanigheid verantwoordelijk voor de aanvoer van goederen van de werkelijke leveranciers, en voerde overleg met [medeverdachte 1] over het gebruik van ploffers en de te claimen voorbelasting.
Aan het functioneren van deze btw-carrousel kwam door het optreden van de FIOD een einde. Naar het oordeel van de rechtbank kan de datum van de doorzoeking, 22 mei 2018, derhalve worden aangemerkt als de einddatum van de pleegperiode waarbinnen de criminele organisatie actief was.
4.4.2.4.4 Conclusie
Naar het oordeel van de rechtbank kan het onder 3 laste gelegde bewezen worden verklaard.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1. Primair
[bedrijf 1] B.V. in de periode van 21 april 2017 tot en met 28 april 2018, in Nederland, als ondernemer in de zin van de Wet op de Omzetbelasting 1968, telkens opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een (digitale) aangifte voor de Omzetbelasting over:
-het eerste kwartaal van 2017 en
-het tweede kwartaal van 2017 en
-het derde kwartaal van 2017 en
-het vierde kwartaal van 2017 en
-het eerste kwartaal van 2018,
onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, bij de Inspecteur der belastingen/de Belastingdienst, terwijl die feiten er telkens toe strekten dat te weinig belasting wordt geheven, aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
2 Primair
[bedrijf 1] B.V. in de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 maart 2018 in Nederland, telkens de bedrijfsadministratie van [bedrijf 1] B.V. over de jaren 2017 en 2018, - zijnde een samenstel van geschriften welke in onderlinge samenhang bestemd zijn om te dienen tot bewijs van het daarin gestelde - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, telkens met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, hebbende dat valselijk opmaken en/of dat vervalsen hierin bestaan dat in die bedrijfsadministratie is opgenomen:
- een factuur van [bedrijf 1] B.V. gericht aan [bedrijf 2] B.V. met factuurnummer [factuurnummer 1] , gedateerd 24-02-2017, en
- een factuur van [bedrijf 1] B.V. gericht aan [bedrijf 3] B V., met factuurnummer [factuurnummer 2] , gedateerd 24-04-2017, en
- een factuur van [bedrijf 1] B.V. gericht aan [bedrijf 4] , met factuurnummer [factuurnummer 3] gedateerd 12-05-2017, en
- een factuur van [bedrijf 1] B.V. gericht aan [bedrijf 5] B.V., met factuurnummer [factuurnummer 4] , gedateerd 05-07-2017, en/of
- een factuur van [bedrijf 1] B.V. gericht aan [bedrijf 6] , met factuurnummer [factuurnummer 5] , gedateerd 11-10-2017,en
- een factuur van [bedrijf 1] B.V. gericht aan [bedrijf 7] B.V., met factuurnummer [factuurnummer 6] , gedateerd 27-12-2017, en
- een factuur van [bedrijf 1] B.V. gericht aan [bedrijf 8] B.V. met factuurnummer [factuurnummer 7] , gedateerd 05-01-2018, en
- een factuur van [bedrijf 1] B.V. gericht aan [bedrijf 6] , met factuurnummer [factuurnummer 8] , gedateerd 16-01-2018,] en
- een factuur van [bedrijf 1] B.V. gericht aan [bedrijf 7] B.V., met factuurnummer [factuurnummer 9] , gedateerd 07-03-2018, en
- een factuur van [bedrijf 1] B.V. gericht aan [bedrijf 9] B.V., met factuurnummer [factuurnummer 10] , gedateerd 09-03-2018,
terwijl op genoemde facturen telkens werkzaamheden en/of inkopen en/of verkopen werden vermeld die in werkelijkheid niet hebben plaatsgevonden,
aan welke bovenomschreven verboden gedraging verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
3.
hij in de periode van 1 januari 2017 tot en met 30 mei 2018 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, die gevormd werd door:
- [medeverdachte 1] en
- [verdachte] en
- [bedrijf 1] B.V. en
- [bedrijf 2] B.V.
en andere (rechts)personen,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten
- het plegen van valsheid in geschrift en
- het plegen van belastingfraude.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 69 AWR en de artikelen 51, 140 en 225 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
feitelijke leiding geven aan het opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;
feit 2
het misdrijf:
feitelijke leiding geven aan valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon;
feit 3
het misdrijf:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarbij zij een korting van zes maanden hebben toegepast wegens overschrijding van de redelijke termijn.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair integrale vrijspraak bepleit. Indien en voor zover de rechtbank wel tot een bewezenverklaring van een of meer tenlastegelegde feiten komt, heeft de raadsman subsidiair het opleggen van een geldboete en/of een taakstraf bepleit.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De aard en ernst van de gepleegde feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan grootschalige belastingfraude door feitelijke leiding te geven aan het doen van onjuiste en onvolledige aangiften omzetbelasting door [bedrijf 1] B.V. en het ten behoeve daarvan valselijk opmaken van de bedrijfsadministratie van deze onderneming. Deze gedragingen vonden plaats in het verband van een btw-carrousel waarin verdachte een wezenlijke rol heeft gespeeld. Binnen deze carrousel werd door verdachte op papier, door gebruik te maken van valse facturen, vorm gegeven aan een fictieve handelsstroom in sloopzilver. Uit het dossier blijkt dat verdachte een voortrekkersrol heeft gespeeld bij het opzetten van een criminele organisatie, waarbinnen op grote schaal btw-fraude is gepleegd. Verdachte heeft katvangers, nota bene uit zijn eigen vrienden- en familiekring, ingeschakeld en hen rechtspersonen laten besturen ten behoeve van het plegen van de fraude, waarbij verdachte enkel oog heeft gehad voor zijn eigen gewin en dat van zijn kompanen in de organisatie. Ook is hij er niet voor teruggeschrokken om bestaande bedrijven te gebruiken c.q. te misbruiken, en zelfs personen die in het geheel geen weet hadden dat hun naam of die van hun (vroegere) onderneming in het kader van de fraude werd gebruikt als ‘leverancier’. Door een web van verschillende rechtspersonen en natuurlijke personen in de fraude te betrekken, heeft hij willen voorkomen dat de fraude en zijn eigen rol daarin ontdekt zouden worden. De fraude heeft op deze wijze ruim anderhalf jaar kunnen voortduren met grote financiële schade voor de Nederlandse staat tot gevolg. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
De btw-fraude heeft ertoe geleid dat er door [bedrijf 1] B.V. meer voorbelasting werd geclaimd dan waar zij recht op had. Gelet op de bewezenverklaring bedraagt het door [bedrijf 1] B.V. over het eerste kwartaal van 2017 tot en met het eerste kwartaal van 2018 veroorzaakte fiscale nadeel € 947.164,00.
Met zijn handelen heeft verdachte bijgedragen aan de ondergraving van het systeem van de heffing van omzetbelasting. Verdachte heeft het vertrouwen dat de Belastingdienst heeft in de belastingplichtigen misbruikt en het vertrouwen dat aan de inhoud van belastingaangiftes mag worden ontleend ernstig geschaad. Bovendien heeft verdachte met zijn handelen misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer pleegt te worden gesteld en ook moet kunnen worden gesteld in schriftelijke stukken met bewijsbestemming, zoals de in de onderhavige zaak aan de orde zijnde facturen, belastingaangiftes en bedrijfsadministratie.
Verdachte heeft bij de FIOD en ter terechtzitting geen openheid van zaken gegeven en geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn gedrag. Verdachte geeft hiermee geen blijk van inzicht in de laakbaarheid van zijn handelen. De rechtbank rekent ook dit verdachte zwaar aan.
De rechtbank heeft bij het bepalen van (de hoogte van) de straf acht geslagen op de oriëntatiepunten voor fraude van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), waarbij het benadelingsbedrag in grote mate richtinggevend is. Deze oriëntatiepunten geven voor alleen al de bewezenverklaarde omzetbelastingfraude een gevangenisstraf van 18 tot 24 maanden in overweging bij een fraudebenadelingsbedrag van € 500.000,00 tot € 1.000.000,00. Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De persoon van verdachte
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank kennisgenomen van het advies van Reclassering Nederland van 7 oktober 2022, dat is opgemaakt in het kader van een andere strafzaak. In het advies is beschreven dat verdachte pro-criminele keuzes maakt, ingegeven door financieel gewin en dat hij mogelijk wordt beïnvloed door zijn sociaal netwerk ten tijde van het vermeende delictgedrag. Voorts sluit de reclassering niet uit dat de belaste voorgeschiedenis met gezondheids- en psychosociale problemen (voortkomend uit zijn jeugd) invloed heeft gehad op het delictgedrag. Het recidiverisico wordt ingeschat als gemiddeld/hoog. De reclassering adviseerde in die strafzaak in geval van een bewezenverklaring een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 24 oktober 2024. Hieruit blijkt dat verdachte op 23 december 2022 door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Gelderland is veroordeeld wegens valsheid in geschrift, medeplegen van oplichting en deelname (als leider) aan een criminele organisatie tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden en dat artikel 63 Sr van toepassing is.
De redelijke termijn
De rechtbank is van oordeel dat er rekening mee moet worden gehouden dat de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Verdachte is op 22 mei 2018 in verzekering gesteld. Op dat moment is jegens verdachte een handeling verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De rechtbank stelt aldus vast dat op 22 mei 2018 de redelijke termijn is aangevangen waarbinnen verdachte dient te worden berecht. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting moet worden afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De datum van dit vonnis betreft 13 februari 2025 wat een overschrijding van de redelijke termijn betekent van bijna vijf jaren. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding afdoende wordt gecompenseerd door een kortere vrijheidsstraf op te leggen dan die op grond van de feiten en omstandigheden passend zou zijn geweest bij berechting binnen redelijke termijn.
De op te leggen straf
Gelet op de ernst en omvang van de bewezenverklaarde feiten is naar het oordeel van de rechtbank geen andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. De rechtbank ziet in de hiervoor weergegeven omstandigheden, waaruit volgt dat verdachte voor een belangrijk deel bepaalde hoe te werk moest worden gegaan alsook de omstandigheid dat verdachte geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn gedragingen, aanleiding om aan verdachte een hogere gevangenisstraf op te leggen dan gevorderd. Zij acht in beginsel een gevangenisstraf van 36 maanden passend en geboden. Zij zal aan verdachte echter opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden, rekening houdend met een korting van acht maanden vanwege de eerdergenoemde overschrijding van de redelijke berechtingstermijn.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de dagvaarding nietig voor zover het betreft de woorden “waaronder (onder meer)”, opgenomen in de zinsnede “een of meer factu(u)r(en), waaronder (onder meer)” onder het tenlastegelegde feit 2, zowel primair als subsidiair;
  • verklaart de dagvaarding voor het overige geldig;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 3 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair
het misdrijf:
feitelijke leiding geven aan het opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;
feit 2 primair
het misdrijf:
feitelijke leiding geven aan valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon;
feit 3
het misdrijf:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 primair, 2 primair en 3 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
28 (achtentwintig) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in minder zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Berlo, voorzitter, mr. H. Manuel en mr. J.T. Pouw, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.N. Esajas, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2025.

Voetnoten

1.Rechtbank Overijssel van 29 december 2022, ECLI:NL:RBOVE:2022:3994.
2.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 6 juni 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:3838.
3.Het aanvangsproces-verbaal onderzoek [medeverdachte 2] van 1 augustus 2017, AMB-002, p. 209 t/m 219.
4.Een geschrift, te weten “aanmelding [bedrijf 1] B.V.”, DOC-126-04, p. 2756 en 2757 en het overzichtsproces-verbaal valsheid in geschrift van 19 februari 2019, OPV-001-02, p. 33 t/m 55.
5.Het aanvangsproces-verbaal onderzoek [medeverdachte 2] van 1 augustus 2017, AMB-002, p. 211 en 212.
6.Een geschrift, te weten een logboek van de Belastingdienst Doetinchem inzake [bedrijf 11] B.V. met o.a. een controlerapport van 31 mei 2016, DOC-013, p. 1098 en 1099.
7.Een geschrift, te weten een logboek van de Belastingdienst Doetinchem inzake [bedrijf 11] B.V. met o.a. een controlerapport van 31 mei 2016, DOC-013, p. 1105.
8.Een geschrift, te weten een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 3 augustus 2017, betreffende [bedrijf 2] B.V., DOC-064, p. 1175 t/m 1179.
9.Een geschrift, te weten een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 28 november 2016, betreffende [bedrijf 13] B.V., DOC-067-01, p. 1185.
10.Een geschrift, te weten een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 26 juni 2018, betreffende [bedrijf 14] B.V., DOC-066-01, p. 1180 t/m 1184.
11.Een geschrift, te weten een logboek van de Belastingdienst Doetinchem inzake [bedrijf 11] B.V. met o.a. een controlerapport van 31 mei 2016, DOC-013, p. 1105 t/m 1109.
12.Een geschrift, te weten een brief van de Belastingdienst aan [bedrijf 11] B.V., DOC-013, p. 1111.
13.Een geschrift, te weten een logboek van de Belastingdienst Doetinchem inzake [bedrijf 11] B.V. met o.a. een controlerapport van 31 mei 2016, DOC-013, p. 1110.
14.Een geschrift, te weten een logboek van de Belastingdienst Doetinchem inzake [bedrijf 11] B.V. met o.a. een controlerapport van 31 mei 2016, DOC-013, p. 1112.
15.Een geschrift, te weten een e-mail van [medewerker belastingdienst] aan G. [medeverdachte 2] van 17 augustus 2016, DOC-466, p. 1552.
16.Een geschrift, te weten een brief van de Belastingdienst aan [bedrijf 2] B.V. van 30 augustus 2016, DOC-466, p. 1553.
17.Een geschrift, te weten het inkoopboek [bedrijf 2] 2015 - 2016 dd 22-08-2016, DOC-455, p. 1377 tm 1400.
18.Een geschrift te weten “aanmelding [bedrijf 1] B.V”, DOC-126-04, p. 2756, derde alinea.
19.Een geschrift, te weten een e-mailbericht van [medewerker belastingdienst] namens de Belastingdienst aan [bedrijf 2] B.V. van 30 december 2016, DOC-466, p. 4787.
20.Een geschrift, te weten een e-mail van [naam 4] aan [medewerker belastingdienst] van 2 januari 2017, DOC-466, p. 4788.
21.Een geschrift, te weten een e-mail van [medewerker belastingdienst] aan [naam 4] van 5 januari 2017, DOC-466, p. 4790.
22.Een geschrift, te weten een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 25 juli 2017, betreffende [bedrijf 2] B.V., DOC-057, p. 1167 en 1168.
23.Het proces-verbaal van bevindingen inzake overdracht van [bedrijf 2] B.V., AMB-085, p. 276 t/m 281.
24.Een geschrift, te weten een volmacht van [naam 4] aan [bedrijf 21] van 30 september 2016, DOC-451, p. 1345.
25.Een geschrift, te weten een overeenkomst tot het verrichten van accountantswerk boekjaar 2016 e.v. [bedrijf 2] B.V., DOC-449, p. 1342 en 1343.
26.Een geschrift, te weten een gespreksnotitie d.d. 13-02-2017 van [naam 4] en [medeverdachte 1] en de Belastingdienst, DOC-475, p. 1563 en 1564.
27.Een geschrift, te weten een e-mail van [medeverdachte 1] aan [medewerker belastingdienst] van 14 februari 2017, DOC-452.
28.Geschriften, te weten een inkoopboek over 2016 van [bedrijf 2] B.V. van 14 februari 2017, DOC-462 en DOC-462-01, p. 1483 t/m 1551 en een grootboek “te vorderen OB 21%” van [bedrijf 2] B.V. van 14 februari 2017, DOC-477, p. 1569 t/m 1580.
29.Het overzichtsproces-verbaal zaak 4 van 4 april 2019, OPV-002-04, p. 86.
30.Een geschrift, te weten de ambtsedige verklaring omzetbelasting ten behoeve van [bedrijf 16] B.V. van 24 oktober 2018, DOC-422, p. 1259.
31.Het algemene overzichtsproces-verbaal van 16 april 2019, OPV-002, p. 12, elfde alinea.
32.Het algemene overzichtsproces-verbaal van 16 april 2019, OPV-002, p. 10, laatste alinea.
33.Een geschrift, te weten het inkoopboek van [bedrijf 2] B.V., opgesteld door [bedrijf 21] V.O.F., van 14 februari 2017, DOC-462 en DOC-462-01, p. 1483 t/m 1551.
34.Een geschrift te weten “aanmelding [bedrijf 1] B.V”, DOC-126-04, p. 2756, derde alinea.
35.Een geschrift, te weten een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 28 november 2016, betreffende [bedrijf 13] B.V., DOC-067-01, p. 1185.
36.Een geschrift te weten “aanmelding [bedrijf 1] B.V”, DOC-126-04, p. 2756 en 2657. derde alinea.
37.Een geschrift, te weten een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 24 juli 2017, betreffende [bedrijf 1] B.V., DOC-113, p. 2707 en 2708.
38.Een geschrift, te weten een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 24 juli 2017, betreffende [bedrijf 25] B.V., DOC-114, p. 2709.
39.Een geschrift, te weten een verslag van het bedrijfsbezoek bij [bedrijf 1] B.V. d.d. 31 augustus 2017 van 12 oktober 2017, DOC-126-01, p. 2747 en 2748.
40.Het proces-verbaal van redelijk vermoeden [medeverdachte 1] en [bedrijf 1] B.V. van 25 oktober 2017, AMB-010, p. 267, derde alinea.
41.Het proces-verbaal van doorzoeking Object B1 en Object B2 d.d. 22 mei 2018 (inclusief bijlagen) van 23 mei 2018, AMB-050, p. 423 en 424.
42.Een geschrift, Lijst van inbeslaggenomen goederen, AMB 50-01, p. 426.
43.Een geschrift, Lijst van inbeslaggenomen goederen, AMB 50-02, p. 428.
44.Het proces-verbaal van ambtshandeling verwerking auditfiles en virtualiseren programma “Accountview” van [bedrijf 21] van 12 februari 2019, AMB-081, p. 579 t/m 582.
45.Het proces-verbaal van ambtshandeling DIGI-Object B van 29 mei 2018, AMB-049, p. 420 t/m 422.
46.Het algemene overzichtsproces-verbaal van 19 februari 2019, OPV-001, p. 12.
47.Het proces-verbaal van redelijk vermoeden [verdachte] van 18 januari 2018, AMB-021, p. 308.
48.Een beschikking van de rechtbank Overijssel betreffende de doorzoeking van de woning gelegen aan de [adres 1] , AMB-025-01, p. 329.
49.Het proces-verbaal van ambtshandeling aangetroffen facturen van 30 mei 2018, AMB-022-01, p. 316.
50.Het proces-verbaal van ambtshandeling aantreffen administratieve bescheiden van 30 mei 2018, AMB-020-01, p. 304.
51.Een geschrift, te weten een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 22 maart 2019, betreffende [bedrijf 17] B.V., DOC-032-01, p. 1132 t/m 1136 en het proces-verbaal van ambtshandeling [bedrijf 18] en [bedrijf 17] van 20 februari 2019, AMB-087, p .287.
52.Een geschrift, te weten een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 22 maart 2019, betreffende [bedrijf 17] B.V., DOC-032-01, p. 1132 t/m 1136 en het proces-verbaal van ambtshandeling [bedrijf 18] en [bedrijf 17] van 20 februari 2019, AMB-087, p. 287.
53.Een geschrift, te weten het inkoopboek van [bedrijf 2] B.V. 2015-2016, DOC-455, p. 1377 t/m 1400.
54.Het proces-verbaal van ambtshandeling [bedrijf 18] en [bedrijf 17] van 20 februari 2019, AMB-087, p. 288.
55.Het proces-verbaal van LOVJ-verzoek van 22 augustus 2017, AMB-006, p. 248.
56.Een geschrift, te weten het inkoopboek van [bedrijf 2] B.V. 2015-2016, DOC-455, p. 1377 t/m 1400.
57.Een geschrift, te weten een creditfactuur van [bedrijf 2] B.V. aan [bedrijf 18] B.V. met factuurnummer [factuurnummer 11] van 30 maart 2015, DOC-036, p. 1140.
58.Het proces-verbaal van ambtshandeling [bedrijf 18] en [bedrijf 17] van 20 februari 2019, AMB-087, p. 288.
59.Een geschrift, te weten een gespreksverslag, DOC-445, p. 1307 t/m 1310
60.Een geschrift, te weten het inkoopboek van [bedrijf 2] B.V. 2015-2016, DOC-455, p. 1382.
61.Een geschrift, te weten een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 31 juli 2018, betreffende [bedrijf 16] B.V., DOC-224, p. 1212 t/m 1214.
62.Het overzichtsproces-verbaal zaak 1 van 11 april 2019, OPV-002-01, p. 33, tweede alinea.
63.Het overzichtsproces-verbaal zaak 1 van 11 april 2019, OPV-002-01, p. 35, vijfde alinea.
64.Geschriften, te weten verkoopfacturen van [bedrijf 16] B.V. aan [bedrijf 2] B.V., DOC-459, p. 1438 t/m 1461.
65.Geschriften, te weten verkoopfacturen van [bedrijf 16] B.V. aan [bedrijf 2] B.V., DOC-042 t/m DOC-046, p. 1147 t/m 1151.
66.Het overzichtsproces-verbaal zaak 4 van 4 april 2019, OPV-002-04, p. 78, vierde alinea.
67.Een geschrift, te weten de ambtsedige verklaring omzetbelasting ten behoeve van [bedrijf 16] B.V. van 24 oktober 2018, DOC-422, p. 1245 t/m 1269.
68.Het proces-verbaal van verhoor van [naam 9] , V-011-01, p. 820.
69.Een geschrift, te weten een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 25 juli 2017, betreffende Stichting [bedrijf 34] , DOC-058, p. 1172.
70.Een geschrift, te weten het inkoopboek van [bedrijf 2] B.V. 2015-2016, DOC-455, p. 1377 t/m 1400.
71.Geschriften, te weten facturen van [bedrijf 20] aan [bedrijf 2] B.V., DOC-047 t/m DOC-053, p. 1152 t/m 1158.
72.Een geschrift, te weten de ambtsedige verklaring omzetbelasting ten behoeve van [bedrijf 19] B.V. van 30 oktober 2018, DOC-427, p. 1303 t/m 1306.
73.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 10] van 13 augustus 2018, V-022-01, p. 859 en 860.
74.Een geschrift, te weten een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 24 juli 2017, betreffende [bedrijf 15] B.V., DOC-035, p. 1138 en 1139.
75.Geschriften, te weten creditfacturen van [bedrijf 2] B.V. gericht aan [bedrijf 15] B.V., DOC-461, p. 1467 t/m 1482.
76.Een geschrift, te weten een factuur van [bedrijf 15] B.V. gericht aan [bedrijf 2] B.V. met factuurnummer [factuurnummer 12] van 16 januari 2015, DOC-054, p. 1159.
77.Het proces-verbaal van ambtshandeling met betrekking tot [bedrijf 15] B.V., van 28 juni 2018, AMB-065, p. 257 en 258.
78.Het proces-verbaal van verhoor getuige door de rechter-commissaris van 9 november 2023.
79.Geschriften, te weten verkoopfacturen van [bedrijf 11] B.V. aan [bedrijf 2] B.V., DOC-004, DOC-006, DOC-011.
80.Het algemene overzichtsproces-verbaal van 16 april 2019, OPV-002, p. 12, elfde alinea.
81.Een geschrift, te weten een brief van de Belastingdienst aan [bedrijf 11] B.V., DOC-013, p. 1111.
82.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 1] , V-007-01, p. 806 en 807.
83.Het proces-verbaal van verhoor getuige van de rechter-commissaris van 21 december 2023, p. 7.
84.Een geschrift, te weten een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 24 juli 2017, betreffende [bedrijf 22] B.V., DOC-028, p. 2533 en 2534.
85.Geschriften, te weten verkoopfacturen van [bedrijf 22] aan [bedrijf 2] B.V., DOC-039 t/m DOC-041, p. 1144 t/m 1146.
86.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 12] van 3 juli 2018, p. 1042 en 1043.
87.Een geschrift, te weten een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 24 juli 2017, betreffende [bedrijf 23] , DOC-029, p. 2535 en 2536.
88.Geschriften, te weten verkoopfacturen van [bedrijf 23] B.V. aan [bedrijf 2] B.V., DOC-037 en DOC-038, p. 1142 en 1143.
89.Het proces-verbaal van ambtshandeling inzake [naam 13] van 5 november 2018, p. 274 en 275.
90.Een geschrift, te weten een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 31 juli 2017, betreffende [bedrijf 6] , DOC-061, p. 1173 en 1174.
91.Een geschrift, te weten een uitdraai van het Grootboek Inkoopboek over 2016 van [bedrijf 2] B.V., DOC-447, p. 1340 en 1341.
92.Geschriften, te weten verkoopfacturen van [bedrijf 6] aan [bedrijf 2] B.V., DOC-027, p. 1115 t/m 1127.
93.Een geschrift, te weten een overzicht van de aangiften omzetbelasting van [naam 14] , DOC-062, p. 2589.
94.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 14] van 12 september 2018, V-015-01-1, p. 849, 850 en 851.
95.Een geschrift, te weten een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 24 juli 2017, betreffende [bedrijf 24] B.V., DOC-011, p. 1130 en 1131.
96.Een geschrift, te weten een uitdraai van het Grootboek Inkoopboek over 2016 van [bedrijf 2] B.V., DOC-447, p. 1340 en 1341.
97.Een geschrift, te weten een verkoopfacturen van [bedrijf 24] B.V. aan [bedrijf 2] B.V., met factuurnummer [factuurnummer 13] van 22 december 2016, DOC-026, p. 1114.
98.Het overzichtsproces-verbaal zaak 4 van 4 april 2019, OPV-002-04, p. 88, vijfde alinea.
99.Het overzichtsproces-verbaal zaak 1 van 11 april 2019, OPV-002-01, p. 36, derde alinea.
100.Het aanvangsproces-verbaal onderzoek [medeverdachte 2] van 1 augustus 2017, AMB-002, p. 209 t/m 219.
101.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 1] van 7 juni 2018, V-007-01, p. 809.
102.Een geschrift, te weten een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 26 september 2017 betreffende [bedrijf 9] B.V., DOC-095, p. 2662.
103.Geschriften, te weten aan- en verkoopfacturen zilver en goud van [bedrijf 1] B.V. aan [bedrijf 9] B.V., DOC-242, DOC-263, DOC-266, DOC-271, DOC-281, DOC-288, DOC-293, DOC-336, DOC-337, DOC-345, DOC-350, DOC-356, DOC-359.
104.Een geschrift, te weten een overzicht van de geclaimde voorbelasting door [bedrijf 1] B.V., DOC-411, p. 4340.
105.Een geschrift, te weten [bedrijf 1] 2017 en 2018 grootboekmutaties op crediteur inkopen, DOC-220, p. 3063.
106.Het proces-verbaal van redelijk vermoeden [medeverdachte 1] en [bedrijf 1] B.V. van 25 oktober 2017, AMB-010, p. 267.
107.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 16] van 15 augustus 2018, G-013-01, p. 2310 t/m 2315.
108.Een geschrift, te weten een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 26 september 2017 betreffende [bedrijf 3] B.V., DOC-097, p. 2664.
109.Geschriften, te weten aan- en verkoopfacturen zilver en goud van [bedrijf 1] B.V. aan [bedrijf 3] B.V., DOC-276, DOC-280, DOC-286, DOC-294, DOC-295, DOC-297, DOC-334, DOC-343, DOC-346, DOC-354.
110.Een geschrift, te weten een overzicht van de geclaimde voorbelasting door [bedrijf 1] B.V., DOC-411, p. 4340.
111.Een geschrift, te weten [bedrijf 1] 2017 en 2018 grootboekmutaties op crediteur inkopen, DOC-220, p. 3063.
112.Het proces-verbaal van redelijk vermoeden [medeverdachte 1] en [bedrijf 1] B.V. van 25 oktober 2017, AMB-010, p. 267.
113.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 17] van 19 juni 2018, G-012-01, p. 2307 en 2308.
114.Een geschrift, te weten een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 27 september 2017 betreffende [bedrijf 26] B.V., DOC-099, p. 2666 en 2667.
115.Geschriften, te weten aan- en verkoopfacturen zilver en goud van [bedrijf 1] B.V. aan [bedrijf 26] B.V., DOC-275, DOC-277, DOC-285, DOC-290, DOC-299, DOC-342.
116.Een geschrift, te weten een overzicht van de geclaimde voorbelasting door [bedrijf 1] B.V., DOC-411, p. 4340.
117.Een geschrift, te weten [bedrijf 1] 2017 en 2018 grootboekmutaties op crediteur inkopen, DOC-220, p. 3063.
118.Het proces-verbaal van redelijk vermoeden [medeverdachte 1] en [bedrijf 1] B.V. van 25 oktober 2017, AMB-010, p. 267.
119.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 19] van 4 juni 2018, G-014-01, p. 2317 en 2318.
120.Een geschrift, te weten een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 27 september 2017 betreffende [bedrijf 27] B.V., DOC-101, p. 2669 en 2670.
121.Geschriften, te weten aan- en verkoopfacturen zilver en goud van [bedrijf 1] B.V. aan [bedrijf 27] B.V., DOC-273, DOC-278, DOC-283, DOC-289, DOC-292, DOC-339, DOC-341, DOC-353, DOC-360.
122.Een geschrift, te weten een overzicht van de geclaimde voorbelasting door [bedrijf 1] B.V., DOC-411, p. 4340.
123.Een geschrift, te weten [bedrijf 1] 2017 en 2018 grootboekmutaties op crediteur inkopen, DOC-220, p. 3063.
124.Het proces-verbaal van redelijk vermoeden [medeverdachte 1] en [bedrijf 1] B.V. van 25 oktober 2017, AMB-010, p. 267.
125.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 20] van 5 november 2018, p. 2321 t/m 2323.
126.Een geschrift, te weten een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 4 januari 2018 betreffende [bedrijf 31] B.V., DOC-121, p. 2726 t/m 2731.
127.Geschriften, te weten een aan- en verkoopfactuur zilver en goud van [bedrijf 1] B.V. aan [bedrijf 31] B.V., DOC-246, p. 3128 en 3129.
128.Een geschrift, te weten een overzicht van de geclaimde voorbelasting door [bedrijf 1] B.V., DOC-411, p. 4340.
129.Een geschrift, te weten [bedrijf 1] 2017 en 2018 grootboekmutaties op crediteur inkopen, DOC-220, p. 3063.
130.Het proces-verbaal van ambtshandeling aantreffen stempels en blanco facturen van 12 juni 2018, AMB-060, p. 480 t/m 482.
131.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 21] van 5 juni 2018, V-028-01, p. 2193 t/m 2196.
132.Een geschrift, te weten een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 4 januari 2018 betreffende [bedrijf 8] B.V.., DOC-120, p. 2724 en 2725.
133.Het proces-verbaal. van verhoor verdachte [naam 21] van 5 juni 2018, V-028-01, p. 2197.
134.Geschriften, te weten aan- en verkoopfacturen zilver en goud van [bedrijf 1] B.V. aan [bedrijf 8] B.V., DOC-240, DOC-241, DOC-259, DOC-260, DOC-264 en DOC-267 t/m DOC-270.
135.Een geschrift, te weten een overzicht van de geclaimde voorbelasting door [bedrijf 1] B.V., DOC-411, p. 4340.
136.Een geschrift, te weten [bedrijf 1] 2017 en 2018 grootboekmutaties op crediteur inkopen, DOC-220, p. 3063.
137.Het proces-verbaal van ambtshandeling aantreffen stempels en blanco facturen van 12 juni 2018, AMB-060, p. 479 t/m 482 en het proces-verbaal van netwerk doorzoeking Object B van 22 juni 2018, AMB-063, p. 486 t/m 495.
138.Een geschrift, te weten een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 26 juni 2018, betreffende [bedrijf 14] B.V., DOC-066-01, p. 1180 t/m 1184.
139.Een geschrift, te weten een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 26 juni 2018, betreffende [bedrijf 30] B.V., DOC-132-01, p. 2777 t/m 2780.
140.Geschriften, te weten aan- en verkoopfacturen zilver en goud van [bedrijf 1] B.V. [bedrijf 30] B.V., DOC-243, DOC-250, DOC-256.
141.Een geschrift, te weten een overzicht van de geclaimde voorbelasting door [bedrijf 1] B.V., DOC-411, p. 4340.
142.Een geschrift, te weten [bedrijf 1] 2017 en 2018 grootboekmutaties op crediteur inkopen, DOC-220, p. 3063.
143.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 2] van 30 oktober 2018 p. 2199 t/m 2211.
144.Het proces-verbaal van ambtshandeling analyse aangiften OB internetcafé van 1 februari 2018, AMB-022, p. 310 t/m 315.
145.Een geschrift, te weten een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 26 juni 2018, betreffende [bedrijf 7] B.V., DOC-335, p. 3401.
146.Geschriften, te weten aan- en verkoopfacturen zilver en goud van [bedrijf 1] B.V. aan [bedrijf 7] B.V., DOC-245, DOC-247 DOC-251, DOC-255, DOC-262.
147.Een geschrift, te weten een overzicht van de geclaimde voorbelasting door [bedrijf 1] B.V., DOC-411, p. 4340.
148.Een geschrift, te weten [bedrijf 1] 2017 en 2018 grootboekmutaties op crediteur inkopen, DOC-220, p. 3063.
149.Het proces-verbaal van netwerk doorzoeking Object B van 22 juni 2018, AMB-063, p. 486 t/m 495.
150.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 24] van 7 juni 2018, G-016-01, p. 2326 en 2327.
151.Een geschrift, te weten een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 26 juni 2018, betreffende [bedrijf 5] B.V., DOC-129.
152.Geschriften, te weten aan- en verkoopfacturen zilver en goud van [bedrijf 1] B.V. aan [bedrijf 5] B.V., DOC-227 t/m DOC-233, p. 3076 t/m 3088.
153.Een geschrift, te weten een overzicht van de geclaimde voorbelasting door [bedrijf 1] B.V., DOC-411, p. 4340.
154.Een geschrift, te weten [bedrijf 1] 2017 en 2018 grootboekmutaties op crediteur inkopen, DOC-220, p. 3063.
155.Het proces-verbaal van ambtshandeling betreffende [bedrijf 5] B.V. van8 februari 2018, AMB-024, p. 319 t/m 323.
156.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 5] van 23 mei 2018, V-027-02, p. 2168 en 2169.
157.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 5] van 23 mei 2018, V-027-03, p. 2180 en 2181.
158.Een geschrift, te weten een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 26 september 2017, betreffende [bedrijf 4] , DOC-093, p. 2660.
159.Geschriften, te weten aan- en verkoopfacturen zilver en goud van [bedrijf 1] B.V. aan [bedrijf 4] , DOC-338, DOC-344, DOC-352 en DOC-357.
160.Een geschrift, te weten een overzicht van de geclaimde voorbelasting door [bedrijf 1] B.V., DOC-411, p. 4340.
161.Een geschrift, te weten [bedrijf 1] 2017 en 2018 grootboekmutaties op crediteur inkopen, DOC-220, p. 3063.
162.Het proces-verbaal van redelijk vermoeden [medeverdachte 1] en [bedrijf 1] B.V. van 25 oktober 2017, AMB-010, p. 267.
163.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 25] van 31 juli 2018, G-011-01, p. 2304 en 2305.
164.Een geschrift, te weten een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 7 december 2018, betreffende [bedrijf 32] , DOC-444, p. 4537 en 4538.
165.Geschriften, te weten aan- en verkoopfacturen zilver en goud van [bedrijf 1] B.V. aan [bedrijf 32] , DOC-279, p. 3206 t/m 3208.
166.Een geschrift, te weten een overzicht van de geclaimde voorbelasting door [bedrijf 1] B.V., DOC-411, p. 4340.
167.Een geschrift, te weten [bedrijf 1] 2017 en 2018 grootboekmutaties op crediteur inkopen, DOC-220, p. 3063.
168.Een geschrift, te weten een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 26 september 2017, betreffende [bedrijf 9] , DOC-248, DOC-249 en DOC-252.
169.Geschriften, te weten aan- en verkoopfacturen zilver en goud van [bedrijf 1] B.V. aan [bedrijf 9] , DOC-279, p. 3206 t/m 3208.
170.Een geschrift, te weten een overzicht van de geclaimde voorbelasting door [bedrijf 1] B.V., DOC-411, p. 4340.
171.Een geschrift, te weten [bedrijf 1] 2017 en 2018 grootboekmutaties op crediteur inkopen, DOC-220, p. 3063.
172.Het proces-verbaal van ambtshandeling analyse aangiften OB [naam 7] van 7 februari 2018, AMB-020, p. 300 t/m 303.
173.Het proces-verbaal van ambtshandeling inzake verhoor [naam 7] van 13 juli 2021, AMB-092.
174.Geschriften, te weten aan- en verkoopfacturen zilver en goud van [bedrijf 1] B.V. aan [bedrijf 6] , DOC-244, DOC-261, DOC-265, DOC-272, DOC-282, DOC-287, DOC-296, DOC-298, DOC-340, DOC-347, DOC-251 en DOC-355.
175.Een geschrift, te weten een overzicht van de geclaimde voorbelasting door [bedrijf 1] B.V., DOC-411, p. 4340.
176.Het proces-verbaal van ambtshandeling aantreffen stempels en blanco facturen van 12 juni 2018, AMB-060, p. 480 t/m 482.
177.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 14] van 12 september 2018, V-015-01-1, p. 849 en 850.
178.Geschriften, te weten aan- en verkoopfacturen zilver en goud van [bedrijf 1] B.V. aan [bedrijf 2] B.V., DOC-348, DOC-349, DOC-358, DOC-361.
179.Een geschrift, te weten een overzicht van de geclaimde voorbelasting door [bedrijf 1] B.V., DOC-411, p. 4340.
180.Een geschrift, te weten [bedrijf 1] 2017 en 2018 grootboekmutaties op crediteur inkopen, DOC-220, p. 3063.
181.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , G-008-01, p. 2292.
182.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] , G-009-01, 2294.
183.Een geschrift, te weten een lijst verkoopboek 2015 - 2016 van 22 augustus 2016, p. 1349 tot en met 1363.
184.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , G-008-01, p. 2291, eerste alinea.
185.Een geschrift, te weten lijst genaamd “zilverleveringen van [bedrijf 1] aan [bedrijf 10] ”, DOC-406, p. 3690 tot en met 3693.
186.Een geschrift, te weten lijst genaamd “zilverleveringen van [bedrijf 1] aan [bedrijf 10] ”, DOC-406, p. 3693 en 3694.
187.Een proces verbaal goudtransacties met ploffers, AMB-074, p. 535, derde en vijfde alinea.
188.Het overzichtsproces-verbaal zaak 4 van 19 februari 2019, OPV-001-04, p. 104.
189.Een proces verbaal invoer zilver uit Turkije door [bedrijf 2] en [bedrijf 1] , AMB-026, p. 332.
190.HR 14 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1883.
191.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 25, 26 en 28 november 2024.
192.Een proces-verbaal van de terechtzitting van 25 november 2024.
193.Een geschrift, te weten een volmacht, DOC-451, p. 1345 en een geschrift, te weten een intrekking eerder afgegeven volmacht, DOC-450, p. 1344.
194.Een geschrift, te weten een ambtsedige verklaring omzetbelasting, DOC-152, p. 1187 en een geschrift, te weten een CIOT verklaring, BOB-054-01, p. 493.
195.Een geschrift, te weten een uittreksel Kamer van Koophandel, DOC-064, p. 1175.
196.Een geschrift, te weten een ambtsedige verklaring betreffende vermoedelijk nadeel [bedrijf 2] B.V. van 23 januari 2019, DOC-457, p. 1402 t/m 1405.
197.Het geschrift, te weten een nadeelberekening betreffende [bedrijf 1] B.V. van 16 november 2018, DOC-434, p. 4498.
198.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 26] , G-006-01, p. 964/965, eerste alinea.
199.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 26] , G-006-01, p. 968, derde alinea.
200.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 26] , G-006-01, p. 968, eerste alinea.
201.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 26] , G-006-01, p. 970, tweede alinea.
202.Een proces-verbaal van getuige [naam 27] , G-017-01, p. 1030 laatste alinea en 1031, eerste alinea.
203.Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [naam 1] , p. 804 tot en met 813.
204.Een geschrift, te weten een gespreksnotitie [naam 4] en [medeverdachte 1] en belastingdienst, DOC-475, p. 1563, zesde alinea en p. 1564, eerste en tweede alinea.
205.Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [naam 5] , V-027-01, p. 866, vierde alinea.
206.Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [naam 5] , V-027-03, p. 884, derde alinea.
207.Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [naam 5] , V-027-02, p. 869, vierde alinea.
208.Een proces-verbaal van de terechtzitting van 25 november 2024.
209.Het proces-verbaal van redelijk vermoeden [verdachte] van 18 januari 2018, AMB-021, p. 308.
210.Het proces-verbaal tapgesprek van 30 december 2017, TAP-002-3078-004-01, p. 1403.
211.Het proces-verbaal tapgesprekken van 5 januari 2018, TAP-005-6185-006, p. 1555 en 1556.
212.Het proces-verbaal tapgesprekken van 29 januari 2018, TAP-005-6185-016-04, p. 1403.
213.Het proces-verbaal tapgesprekken van 29 januari 2018, TAP-005-6185-016-02, p. 1623.
214.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 22 mei 2018, p. 2253 en 2255.
215.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 5] van 23 mei 2018, V-027-02, p. 2168 en 2169.
216.Het overzichtsproces-verbaal zaak 2 van 9 april 2019, OPV-002-02 p. 87.
217.Een geschrift, te weten een ambtsedige verklaring van de belastinginspecteur, DOC-434, p. 4498.
218.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 22 mei 2018, p. 2253 en 2255.
219.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 25 november 2024, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.
220.Het proces-verbaal tapgesprekken van 29 januari 2018, TAP-005-6185-016-01, p. 1620 en 1621.
221.Het proces-verbaal van ambtshandeling tapgesprekken en aangiften OB van 18 april 2018, AMB-027, p. 333 t/m 335.
222.HR 10 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:264 en HR 14 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:413.