ECLI:NL:RBROE:2011:BR0196

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
23 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10 / 1534
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunningen voor het plaatsen van een mobiele menginstallatie en geluidswanden in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Roermond op 23 juni 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een bedrijf dat Vandolith produceert, en het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Echt-Susteren, verweerder. Eiseres had bouwvergunningen aangevraagd voor het plaatsen van een mobiele menginstallatie en geluidswanden, maar deze werden geweigerd op basis van strijd met de doeleindenomschrijving van het geldende bestemmingsplan. Verweerder stelde dat de activiteiten van eiseres niet pasten binnen de bestemming 'Industrie' en dat de productie van Vandolith, volgens hen, niet als cementwaar kon worden aangemerkt, maar als afvalstof. De rechtbank oordeelde echter dat de bedrijfsactiviteiten van eiseres, met betrekking tot de vervaardiging van Vandolith, wel degelijk binnen de doeleindenomschrijving van het bestemmingsplan vallen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van verweerder, maar liet de rechtsgevolgen in stand voor zover de weigering van de bouwvergunningen was gebaseerd op strijd met de bebouwingsvoorschriften. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste interpretatie van bestemmingsplannen en de rol van de rechtbank in het waarborgen van de rechtsbescherming van bedrijven die afhankelijk zijn van bouwvergunningen.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 2010 / 1534
Uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], te [plaatsnaam], eiseres
gemachtigde: mr.ing [naam gemachtigde],
en
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Echt-Susteren, verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 november 2009 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd eiseres bouwvergunningen te verlenen voor het plaatsen van een mobiele menginstallatie en voor het plaatsen van geluidswanden.
Bij besluit van 21 september 2010, verzonden op 27 september 2010, (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 april 2011. Eiseres is verschenen bij [naam werknemer] (werknemer van eiseres) en bij haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.H.J. Pietermans en ir. M.E.J. Huyps.
Overwegingen
1. Eiseres heeft op 17 mei 2009 ten behoeve van haar bedrijf bouwvergunningen aangevraagd voor het plaatsen van een mobiele menginstallatie en voor het plaatsen van twee geluidswanden aan de [adres]. Verweerder heeft bij besluit van 27 november 2009 de gevraagde bouwvergunningen geweigerd op de gronden dat mede uit de gegevens uit de aanvraag voor de oprichtingsvergunning Wet milieubeheer (Wm) is geconcludeerd dat de aard van de bedrijfsactiviteiten van eiseres niet past binnen de doeleindenomschrijving van het vigerende bestemmingsplan en verweerder geen reden ziet om toepassing te geven aan de binnenplanse vrijstellingsbevoegdheid. Voorts stelt verweerder dat de menginstallatie de maximale bebouwingshoogte van 10 meter overschrijdt en dat er niet is gebleken van een noodzaak om van dit voorschrift vrijstelling te verlenen. De geluidswand aan de noord-westzijde past binnen de bebouwingsvoorschriften van het bestemmingsplan, terwijl de geluidswand aan de zuid-oostzijde daarmee in strijd is en het bestemmingsplan geen mogelijkheid biedt om daarvoor vrijstelling te verlenen. Voorts heeft de welstandscommissie een negatief advies uitgebracht ten aanzien van beide aanvragen om bouwvergunning en dat advies neemt verweerder over. Voor beantwoording van de vraag of met een projectbesluit medewerking kan worden verleend aan de voorliggende aanvragen om bouwvergunningen heeft verweerder betoogd dat het voorontwerpbestemmingsplan “[naam plan]” daartoe geen ruimte biedt in de doeleindenomschrijving en de bebouwingsvoorschriften. Verder heeft verweerder betoogd dat voor het gehele plangebied de gebiedsaanduiding “milieuzone – grondwaterbeschermingsgebied” geldt.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres onder aanvulling van de motivering ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het bouwplan van eiseres strijdig is met de doeleindenomschrijving van het vigerende bestemmingsplan. Het door eiseres geproduceerde Vandolith is geen cementwaar, maar een afvalstof dat het bedrijf verlaat als mortel. Voorts is verweerder van mening dat eiseres niet kan worden aangemerkt als een bedrijf ter vervaardiging van cementwaar en verwijst daarvoor naar de wijze waarop eiseres zich op haar website presenteert en geregistreerd staat bij de Kamer van Koophandel. Verder verwijst verweerder daarvoor naar product- en procescertificaten voor cementgebonden minerale reststoffen en voor grond, en naar de bij de bouwaanvraag en bij de aanvraag milieuvergunning gegeven omschrijving van de bedrijfsactiviteiten. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres een bedrijf is dat verontreinigde grond inzamelt en opslaat en deze verontreinigde grond bewerkt en verwerkt tot secundaire bouwstoffen en als zodanig niet past binnen de doeleindenomschrijving. De productie van Vandolith is volgens verweerder onderdeel van de hoofdactiviteit verwerking en bewerking van verontreinigde grond en niet te zien als los product. Ten overvloede heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van strijd met de bebouwingsvoorschriften die gelden op grond van het vigerende bestemmingsplan.
3. Eiseres voert in beroep aan dat Vandolith een cementwaar is en de hoofdinkomstenbron van het bedrijf. Voorts betoogt eiseres dat verweerders besluitvorming in strijd is met het vertrouwensbeginsel nu op grond van de voorgeschiedenis en toezeggingen eiseres erop heeft moeten kunnen vertrouwen dat de gevraagde bouwvergunningen zouden worden verleend. Eiseres stelt ook strijd met het gelijkheidsbeginsel onder verwijzing naar andere bedrijven die in strijd met de bestemming gevestigd zijn en waren. Voor zover al eerder bouwvergunningen zijn verleend voor het kantoorpand ten behoeve van het bedrijf van eiseres stelt zij dat daarmee impliciet vrijstelling is verleend voor de thans in geding zijnde bedrijfsactiviteiten. De op de gestelde strijdigheid met de bouwvoorschriften gerichte beroepsgronden heeft eiseres ter zitting niet gehandhaafd.
4. Vooreerst merkt de rechtbank het volgende op. Anders dan door verweerder ter zitting naar voren is gebracht, heeft eiseres wel degelijk een procesbelang in de onderhavige procedure. Nu eiseres geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen de weigering van Gedeputeerde Staten om een milieuvergunning te verlenen, constateert de rechtbank met verweerder dat deze weigering in rechte vaststaat. Gedeputeerde Staten heeft de milieuvergunning geweigerd op de grond dat verweerder heeft geconcludeerd dat sprake is van strijd met het bestemmingsplan. Als de rechtbank verweerder zou volgen in zijn standpunt, zou dit betekenen dat eiseres nimmer inhoudelijke argumenten kan aanvoeren tegen de weigering om de gevraagde bouwvergunningen te verlenen. Desgevraagd heeft eiseres ter zitting verklaard nog steeds plannen te hebben om zich te vestigen in Echt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres wel degelijk een procesbelang. De rechtbank gaat daarom over tot een inhoudelijke bespreking van de beroepsgronden.
5. Volgens vaste jurisprudentie moet bij de toetsing van een bouwplan aan een bestemmingsplan niet slechts worden bezien of het bouwwerk overeenkomstig de bestemming van het perceel kan worden gebruikt, doch mede of het bouwwerk ook met het oog op zodanig gebruik wordt opgericht. Bij de beoordeling van de vraag of het bouwplan overeenkomstig de bestemming van het perceel kan worden gebruikt, dan wel of het bouwwerk met het oog op zodanig gebruik wordt opgericht, dient de bedrijfsvoering van het bedrijf van eiseres te worden betrokken.
6. Op het perceel rust ingevolge het bestemmingsplan [naam plan] de bestemming “Industrie” (deels omgeven met een groenstrook). Op die gronden mogen uitsluitend worden opgericht gebouwen, dienstwoningen, met daarbij behorende vrijstaande bijgebouwen, en andere bouwwerken t.b.v. industrieën ter vervaardiging van steen, glas, aardewerk, cementwaren en de transportmiddelen – industrie, alsmede de daarbij behorende werken worden uitgevoerd, mits de daarvoor gegeven bouwvoorschriften in acht worden genomen. Op grond van artikel 3, aanhef en lid c, van de bestemmingsplanvoorschriften hebben burgemeester en wethouders een (beperkte) binnenplanse vrijstellingsmogelijkheid voor technische installaties en schoorstenen indien zulks voor een goede bedrijfsvoering noodzakelijk is.
7. Volgens het uittreksel uit het handelsregister, en dienovereenkomstig volgens de aanvragen voor bouw- en milieuvergunningen, voert eiseres een bedrijf gericht op het inzamelen, opslaan, bewerken van afvalstoffen tot grond- en overige secundaire bouwstoffen, het onderzoeken van deze afvalstoffen en zonodig geschikt maken van deze afvalstoffen om toegepast te worden als bouwstoffen en het aanwenden van deze bouwstoffen als vervanger van primaire grondstoffen in de bouw en/of wegen en/of waterbouw. Het hoofdproduct van het bedrijf van eiseres is Vandolith en voor de productie daarvan wordt afval ingezameld, opgeslagen, bewerkt en zonodig geschikt gemaakt. Vandolith wordt toegepast als bouwstof en is daarmee geen afvalstof. Vandolith kan worden aangemerkt als een cementgerelateerd product. Vandolith bevat cement en kent dezelfde toepassing als (traditionele vormen van) cement. Dat het product niet uitgehard het bedrijf van eiseres verlaat, ontneemt niet het karakter van een cementgerelateerd product.
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het bedrijf van eiseres weliswaar afval verwerkt, maar de afvalverwerking in het bedrijf van eiseres het doel heeft om een cementgerelateerde bouwstof te vervaardigen.
8. De doeleindenomschrijving in het bestemmingsplan voor de bestemming “Industrie”, voor zover relevant: industrie ter vervaardiging van cementwaren, is ruim en niet nader omschreven of ingevuld ten aanzien van de aard van de activiteiten, de planologische uitstraling, en de ligging of inbedding in het betreffende industrieterrein. Ook overigens zijn in het bestemmingsplan geen aanknopingspunten te vinden voor de door verweerder voorgestane uitleg van deze doeleindenomschrijving. De rechtbank ziet geen reden om de omschreven bedrijfsvoering van eiseres, in elk geval voor zover het betreft de productie van Vandolith, niet aan te merken als industrie ter vervaardiging van cementwaren.
Verweerder heeft betoogd dat de omschrijving in het bestemmingsplan is opgenomen om de verplaatsing van een betonwarenfabriek mogelijk te maken, die betontegels en opsluitbanden produceerde, zodat daaruit zou zijn af te leiden dat de doeleindenomschrijving in het bestemmingsplan gelezen moet worden als vervaardiging van uitgeharde cementwaren. De rechtbank oordeelt dat voor deze beperking van de uitleg van de doeleindenomschrijving in de bestemmingsplanvoorschriften geen weerslag is te vinden. De rechtbank acht dan ook geen grondslag aanwezig om de doeleindenomschrijving met in acht neming van deze beperking te lezen.
Vermeld zij nog dat ook de adviseur [naam adviseur], gaat in zijn rapportage van juni 2009 er vanuit dat het doel van het bedrijf van eiseres is de productie van bouwstoffen in de secundaire bouwstoffenmarkt en de activiteiten van eiseres daarmee binnen de doeleindenomschrijving vallen.
9. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de bedrijfsactiviteiten van eiseres, voor zover het betreft het vervaardigen van Vandolith als cementwaar, binnen de doeleindenomschrijving van het bestemmingsplan [naam plan] vallen. De hierop gerichte beroepsgrond van eiseres slaagt dan ook en hierin vindt de rechtbank aanleiding om het bestreden besluit te vernietigen. De overige door eiseres aangevoerde en gehandhaafde beroepsgronden behoeven derhalve geen bespreking.
10. Vervolgens ziet de rechtbank aanleiding de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand te laten voor zover verweerder de gevraagde bouwvergunningen heeft geweigerd wegens strijd met de bebouwingsvoorschriften die gelden op grond van het bestemmingsplan [naam plan]. Dit impliceert derhalve dat uit dien hoofde de strijdigheid met het bestemmingsplan blijft bestaan.
11. De rechtbank acht verder termen aanwezig om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van dit beroep, een en ander overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen wordt twee punten toegekend (één voor het beroepschrift en één voor het verschijnen ter zitting). Het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor 1. De waarde van een punt bedraagt € 437,00.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond en vernietigd het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiseres begroot op € 874,00 (wegens kosten van rechtsbijstand) te betalen aan eiseres;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door of namens deze betaalde griffierecht ten bedrage van € 298,00 volledig vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. E.J. Govaers (voorzitter), K.M.P. Jacobs en P.M.S. Dijks, in aanwezigheid van J.N. Buddeke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2011.
w.g. J.N. Buddeke,
griffier w.g. mr.drs. E.J. Govaers,
voorzitter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 23 juni 2011.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.