ECLI:NL:RBROT:2005:AT0708
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- P. van Zwieten
- A.A. Jopse
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid van de rechtbank in geschil met het Hof van Discipline
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 februari 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, wonende te [b], en het Hof van Discipline. Eiser had eerder een verzoek ingediend bij de Deken van de Orde van Advocaten om toewijzing van een procureur, welke was afgewezen. Het Hof van Discipline had het beklag van eiser ongegrond verklaard. Eiser stelde dat het Hof van Discipline een administratief beroepsorgaan is en geen rechterlijke instantie, en dat het Hof als bestuursorgaan moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het Hof van Discipline een onafhankelijk, bij de wet ingesteld orgaan is dat met (tucht)rechtspraak is belast, en dus niet kan worden aangemerkt als bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hierdoor kon de rechtbank zich op basis van artikel 8:1 van de Awb onbevoegd verklaren om kennis te nemen van het geschil.
De rechtbank heeft in haar overwegingen verwezen naar relevante artikelen uit de Awb en de Advocatenwet, en heeft geconcludeerd dat de beslissing van het Hof van Discipline niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Eiser heeft tijdens de zitting zijn standpunt toegelicht, maar de rechtbank heeft dit niet kunnen volgen. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat het hier gaat om een beslissing in hoogste instantie, waardoor zij niet in staat was om te verwijzen naar een andere bevoegde instantie.
De uitspraak is gedaan door een enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken, en de rechtbank heeft de mogelijkheid voor hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vermeld. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken na verzending van het afschrift van de uitspraak.