ECLI:NL:RBROT:2005:AT7370

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/2176
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom tot staken aantrekken opvorderbare gelden door tussenpersonen en berichtgeving aan tussenpersonen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 13 juni 2005 uitspraak gedaan naar aanleiding van een verzoek om voorlopige voorziening van Goodwood Investments B.V. (verzoekster) tegen een besluit van De Nederlandsche Bank N.V. (verweerster). De verweerster had op 26 mei 2005 een last onder dwangsom opgelegd aan verzoekster, waarin werd geëist dat zij met onmiddellijke ingang zou stoppen met het aantrekken van opvorderbare gelden van het publiek, in strijd met artikel 82, eerste lid, van de Wet toezicht kredietwezen 1992 (Wtk 1992). Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om schorsing van de last. De voorzieningenrechter heeft op 27 mei 2005 de schorsing van het besluit mondeling bevestigd, maar de zaak werd verder behandeld op 7 juni 2005.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen het wettelijk kader uiteengezet, waarbij hij artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aanhaalde, dat de mogelijkheid biedt om een voorlopige voorziening te treffen indien onverwijlde spoed dat vereist. De rechter heeft vastgesteld dat verzoekster de verkoop van de Garantieplannen had gestaakt, maar dat er nog steeds een spoedeisend belang bestond bij duidelijkheid over de kwalificatie van de producten die zij aanbood, met name het Plus Plan 20 +. De voorzieningenrechter oordeelde dat de last in bezwaar niet kon standhouden, omdat deze te ver strekte en geen redelijke begunstigingstermijn bood voor het stoppen van de gedragingen van derden.

De voorzieningenrechter heeft de last gedeeltelijk geschorst, met inachtneming van de noodzaak om de verkoop van producten te reguleren en te voorkomen dat de suggestie van een terugbetalingsgarantie werd gewekt. De rechter heeft verweerster veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, die op € 644,- werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van belangen in bestuursrechtelijke procedures, vooral wanneer het gaat om de bescherming van consumenten en de rol van toezichthouders.

Uitspraak

RECHTBANK TE ROTTERDAM
Voorzieningenrechter
Reg.nr.: VBC 05/2176-NIFT
Uitspraak
naar aanleiding van het verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met de procedure tussen
Goodwood Investments B.V, gevestigd te Hoofdorp, verzoekster,
gemachtigde; mr. G.P. Roth , advocaat te Amsterdam,
en
De Nederlandsche Bank N.V., verweerster,
gemachtigde: mr. A. J.P. Tillema.
1. Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 26 mei 2005 heeft verweerster de last aan verzoekster opgelegd dat zij:
(1.) met ingang van de dag na dagtekening van dit besluit staakt en gestaakt houdt het aantrekken van opvorderbare gelden van het publiek in strijd met artikel 82, eerste lid, van de Wet toezicht kredietwezen 1992 (hierna: Wtk 1992), dit onder verbeurte van een dwangsom van € 10.000,- per overtreding met een maximum van € 500.000,-, waarbij onder overtreding wordt verstaan iedere handeling van, namens of in opdracht van c.q. in samenwerking met verzoekster waardoor opvorderbare gelden van het publiek worden aangetrokken of ter beschikking worden verkregen, en waarbij onder aantrekken tevens wordt verstaan het trachten geld en ter beschikking te verkrijgen door zich tot het publiek te wenden;
(2.) binnen een week na de dag na dagtekening van dit besluit een ieder die voor, namens of in opdracht van c.q. in samenwerking met verzoekster producten van verzoekster aanbiedt of verkoopt schriftelijk informeert dat moet worden voorkomen dat de suggestie ontstaat als zou een eventuele terugbetaling van gelden door verzoekster gegarandeerd zijn, althans dat sprake is van opvorderbare gelden en zij een afschrift van die correspondentie aan verweerster toezendt, dit onder verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- voor elke volle werkdag dat niet aan de last is voldaan, met een maximum van € 20.000,-.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft verweersters gemachtigde bij brief van 26 mei 2005 bezwaar gemaakt.
Voorts heeft verweersters gemachtigde bij faxbericht van diezelfde datum, aangevuld bij faxbericht van 2 juni 2005, de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende onmiddellijke schorsing van het besluit van 26 mei 2006.
De voorzieningenrechter heeft op 27 mei 2005 het besluit van 26 mei 2005 - onder toepassing van artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) - mondeling geschorst totdat na een te houden zitting inzake het verzoek uitspraak zal zijn gedaan. Dat wil zeggen dat genoemde schorsing van het bestreden besluit met deze uitspraak eindigt tenzij anders wordt bepaald. De griffier heeft partijen van deze schorsing hangende de behandeling van het verzoek bij faxbericht van diezelfde datum op de hoogte gesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2005. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Voorts is namens haar verschenen L.P.A. Brouns, adviseur van verzoekster. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Voorts zijn namens haar verschenen J.E.E. van Doorn en B.G.C. Jennen, beiden werkzaam bij verweerster.
2. Overwegingen
2.1. Wettelijk kader
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voorzover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of eventueel in de hoofdzaak.
Ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Wtk 1992 is het een ieder verboden bedrijfsmatig al dan niet op termijn opvorderbare gelden van het publiek aan te trekken, ter beschikking te verkrijgen of ter beschikking te hebben dan wel in enigerlei vorm te bemiddelen ter zake van het bedrijfsmatig van het publiek aantrekken of ter beschikking verkrijgen van al dan niet op termijn opvorderbare gelden.
Ingevolge artikel 90b, eerste lid, van de Wtk 1992 kan - voorzover hier van belang - verweerster een last onder dwangsom opleggen ter zake van overtreding van voorschriften, gesteld bij of krachtens artikel 82, eerste lid. Ingevolge het tweede lid van artikel 90b van de Wtk 1992 zijn de artikelen 5:32, tweede tot en met vijfde lid, en 5:33 tot en met 5:35 van de Awb van toepassing.
2.2. Feiten die als vaststaand worden aangenomen
Naar aanleiding van vragen van een belegger is bij verweerster het vermoeden ontstaan dat verzoekster door het aanbieden van de producten Groen Garantie Flex Plan en Groen Garantie Plan 7 de Wtk 1992 overtreedt. In dit verband hebben toezichthouders van verweerster samen met toezichthouders van de Stichting Autoriteit Financiële Markten (hierna: AFM) op 25 november 2004 een aangekondigd onderzoek uitgevoerd ten kantore van verzoekster. Van dit onderzoek is door het Expertisecentrum Handhaving van verweerster verslag gedaan op 1 februari 2005.
Bij brief van 1 maart 2005 stelt verweerster verzoekster in kennis van haar voornemen haar een last onder dwangsom op te leggen wegens overtreding van artikel 82, eerste lid, van de Wtk 1992. Met betrekking tot de overtreding is in die brief - waarin verweerster is aangeduid als DNB en verzoekster als GWI - het volgende overwogen:
“Uit het door DNB verrichte onderzoek blijkt dat GWI producten aanbiedt en terzake overeenkomsten afsluit waarvan de in deze relevante kenmerken samengevat de navolgende zijn. De inleggers kopen het recht op de kapopbrengst van (veelvouden van) percelen van 0,1 hectare teakbomen voor EUR 2.390,- per 0,1 hectare. GWI is gehouden na een bepaalde wachttijd tot en met 15 jaar na ingangsdatum van de overeenkomst op eerste verzoek van de inlegger het opbrengstrecht terug te kopen. De omvang van die onvoorwaardelijke terugbetalingsverplichting van GWI staat op voorhand vast en betreft een vooraf overeengekomen vast rendement.
De hiervoor omschreven overeenkomsten worden in verschillende varianten - afhankelijk van de wachttijd en betalingsmodaliteiten - aan het publiek aangeboden en worden als volgt geduid: Groen Garantie Flex PLan, Groen Garantie Plan 5, Groen Garantie Plan 7, Groen Garantie Plan 10, Groen Garantie Plan 15, Groen Termijn Plan (hierna: Garantieplannen).
GWI heeft door middel van de Garantieplannen in de periode van 1 oktober 2003 tot en met 17 november 2004 naar schatting ten minste EUR 30.000.000,- aan opvorderbare gelden van het publiek aangetrokken en ter beschikking verkregen.”.
Verzoekster heeft medio maart 2005 diverse tussenpersonen en anderen die via internet refereren naar de Garantieplannen van verzoekster aangeschreven die producten niet langer aan te bieden c.q. niet langer informatie te verstrekken over die producten.
Verzoekster heeft vervolgens schriftelijk en op een hoorzitting haar zienswijze gegeven omtrent dit voornemen. Daarbij heeft verzoekster enerzijds gesteld dat zij de in de brief van 1 maart 2005 genoemde producten niet langer aanbiedt en heeft zij anderzijds benadrukt dat zij van verweerster duidelijkheid wenst omtrent de vraag of het thans lopende product Groen Kapitaal Plus Plan 20 + (hierna ook: Plus Plan 20 +) naar het oordeel van verweerster valt onder het verbod van artikel 82, eerste lid, van de Wtk 1992.
In haar brieven van 22 maart 2005 en 26 april 2005 heeft verweerster eiseres inzake Plus Plan 20 + bericht dat het opnemen van een inspanningsverplichting tot het doorverkopen van een investeringsproduct kan denatureren tot opvorderbare gelden, namelijk indien de facto sprake is van een garantie. Daarbij is er op gewezen dat uit een passage uit de Algemene Voorwaarden lijkt te volgen dat verzoekster naast de inspanningsverplichting tevens een terugkoopgarantie aangaat.
Verweerster heeft nadien geconstateerd dat de Garantieplannen of soortgelijke producten nog immer op internet worden aangeboden en dat verzoekster tussen 1 januari 2005 en 21 maart 2005 diverse betalingen heeft ontvangen met betrekking tot de Garantieplannen.
Zij heeft vervolgens het bestreden besluit genomen.
2.3. Standpunten van partijen
Verweerster heeft in het bestreden besluit - waarin verweerster is aangeduid als DNB en verzoekster als GWI - onder meer overwogen:
“20. Met betrekking tot de wijze van presentatie van de Garantieovereenkomsten constateert DNB dat de in bronnen als zodanig aangeduide ‘Goodwood Terugkoopgarantie’ ook op de websites die worden geëxploiteerd door met GWI samenwerkende (sub)tussenpersonen als hét product wordt gepresenteerd. De “unieke” garantie heeft de prominente plaats in de aanbieding en de potentiële klant wordt geïnteresseerd met verwijzingen naar het voordelige sparen, de bij de overeenkomst af te geven garantieverklaring of de gegarandeerde uitkeringen. De looptijd van maximaal 20 jaar wordt niet of wordt als ‘theoretisch’ gekenschetst In dit kader zij opgemerkt dat ingevolge de overeenkomsten die GWI met haar agenten heeft gesloten mailings en advertenties uitsluitend na goedkeuring van GWI geplaatst mogen worden (zie bijvoorbeeld artikel 1.1.en onder “Algemeen” van de overeenkomst tussen GWI en de Groene Spaaradviseurs).
[..]
25. In de eerste plaats is DNB niet overtuigd van de stelling van GWI zoals geventileerd tijdens de Hoorzitting en eerder, bij brief d.d. 2 maart 2005 - dat zij reeds enige tijd is gestopt met de aanbieding van de Garantieovereenkomsten. GWI doet door middel van uitlatingen op onder meer een website van een tussenpersoon graag geloven dat zij per 31 december 2004 geen garantieovereenkomsten meer aanbiedt.
26. DNB voert in dit kader het volgende aan. Vooreerst heeft DNB nog op 11 mei 2005 op het Internet een aanbieding van Garantieovereenkomsten aangetroffen (www.krollerboom.nl). GWI heeft voor en tijdens de Hoorzitting weliswaar betoogd dat zij er alles aan heeft gedaan aanbiedingen van dergelijke aard te verhinderen, maar met betrekking tot subagenten (waar het in dit kader mogelijk om gaat) heeft zij anders dan tijdens de Hoorzitting gevraagd, geen stukken ten bewijze van die inspanning aangeleverd. Het niet geadresseerde c.q. ondertekende overhandigde stuk (productie 8) betreft uitsluitend een verwijzing naar www.groenrente.nl hetgeen leidt naar de website van GWI zelf.
[..]
28. Als de per 1 januari 2005 ontvangen bedragen al een ander product betreffen dan de Garantieovereenkomst dan zal het hier gaan om het Groen Kapitaal Plus Plan 20 +. Immers, tijdens het onderzoek ter plaatse heeft GWI bevestigd dat zij per 2003 gestaakt is met de verkoop van de basisvariant, het Groen kapitaal Plus Plan. Echter, niet valt uit te sluiten dat met het Groen Kapitaal Plus Plan 20+ de overtreding van artikel 82, eerste lid, Wtk 1992 voortduurt althans wordt herhaald. Het Groen Kapitaal Plus Plan 20+ dat GWI naar eigen zeggen op enig moment na het onderzoek ter plaatste in plaats van de garantieovereenkomst is gaan verkopen bevat een inspanningsverplichting van GWI jegens de inlegger tot doorverkoop van het opbrengstrecht. Afhankelijk van de omstandigheden echter (bijvoorbeeld de presentatie van het product in brochures, websites etc. naar de inlegger) kan de inspanningsverplichting “denatureren” tot een garantie en derhalve tot opvorderbare gelden. Opmerkelijk blijft in dat kader [dat] ook in de algemene voorwaarden nog steeds een terugkoopgarantie is opgenomen.”.
[..]
30. GWI dient zich te onthouden van het verkopen van (met Garantieovereenkomsten vergelijkbare) producten waarmee artikel 82, eerste lid, Wtk 1992 wordt overtreden. Dat laatste is gezien de bestaande antecedenten (zie sub 7 en tevens hierna sub 39 en 40) en de verkenning van GWI van de grenzen van het bereik van de Wtk 1992 verre van denkbeeldig. DNB ziet dat GWI in haar handelwijze de grenzen van de toezichtwetgeving opzoekt. Zelfs in die mate dat zij van de toezichthouder een precieze duiding verwacht hoe zij haar product moet vormgeven om buiten de reikwijdte van de toezichtwetgeving te blijven. Gezien de taak van DNB acht zij het noodzakelijk GWI duidelijk te maken dat de betrokken producten niet mogen worden aangeboden en wenst zij te controleren of de daadwerkelijke gedragingen van GWI geen overtreding van de Wtk 1992 met zich brengen. Deze last wordt daarom ook omkleed met de verplichting haar verkoopkanaal te informeren dat bij de verkoop van producten moet worden voorkomen dat de suggestie ontstaat als zou een eventuele terugbetaling van gelden gegarandeerd zijn.
31. Bij een partij die geen afstand neemt van de grenzen van de toezichtswet past - gegeven de maatschappelijke taak van DNB de belangen de crediteuren zo goed mogelijk te beschermen - een last met (tevens) een preventief karakter.”.
In het verzoek en ter zitting is gemotiveerd aangevoerd dat:
- de Garantieplanproducten en Plus Plan 20 + niet het aantrekken van opvorderbare gelden behelzen;
- de oplegging van een last in strijd komt met het vertrouwensbeginsel nu verweerster eerdere soortgelijke producten van verzoekster heeft goedgekeurd;
- geen aanleiding bestaat voor de last nu verzoekster voortijdig de verkoop van Garantieproducten onder druk van verweerster is gestaakt, terwijl de enige resterende publicatie, namelijk die op de website Krollerboom.nl verzoekster niet kan worden aangerekend nu Krollerboom geen tussenpersoon van verzoekster is en dat, voorzover nog enige betalingen zijn ontvangen na 1 januari 2005, die voortkomen uit reeds eerder afgesloten overeenkomsten, terwijl tenslotte de betalingen van J.P.C.Postuma zien op twee niet-garantieproducten van verzoekster;
- de last ten onrechte geen begunstigingstermijn bevat. Dit is temeer onredelijk omdat verweerster verzoekster de gedragingen van derden aanrekent;
- onderdeel 1 van de last vaag en ongespecificeerd is nu onduidelijk is of het Plus Plan 20 + er onder valt en niet duidelijk is wie worden bedoeld met degenen die namens of in opdracht van c.q. in samenwerking met verzoekster producten aanbiedt;
- verzoekster ten onrechte verantwoordelijk wordt gehouden voor de wijze waarop derden de producten van verzoekster aanbieden, waarbij bovendien geldt dat verweerster die derden ook direct kan aanspreken nu artikel 82, eerste lid, van de Wtk 1992 ook ziet op bemiddelen;
- onderdeel 2 van de last evenzeer onduidelijk is: indien verzoekster haar bemiddelaars moet berichten dat de terugbetaling niet is gegarandeerd en dat geen sprake is van opvorderbare gelden is dit innerlijk tegenstrijdig met de strekking en de overwegingen van de last;
- de dwangsom onevenredig hoog is;
- verzoekster een spoedeisend belang heeft bij schorsing van het bestreden besluit in welk verband zij er op wijst dat haar dochterbedrijf Goodwood Direct Marketing ongeveer 40 verkopers in dienst heeft.
Ter zitting is van de zijde van verweerster gesteld dat op grond van de tekst van het Plus Plan 20 +, bestaande uit de overeenkomst en de daarbij behorende Algemene voorwaarden versie 1.0., geen sprake is van aantrekking van opvorderbare gelden, maar dat daarvan toch sprake zou kunnen zijn indien de facto niettemin door verzoekster of (sub) bemiddelaars een garantie wordt voorgespiegeld aan (potentiële) inleggers. Nu verzoekster niet zelf werft voor haar producten maar via bemiddelaars met wie zij een samenwerkingsovereenkomst heeft gesloten worden de wervende activiteiten van die tussenpersonen verzoekster aangerekend. Verder is aangevoerd dat het tweede deel van de last ziet op nog te maken suggesties en derhalve op het Plus Plan 20 + en andere producten die verzoekster nog (gaat) (laten) aanbiedt (aanbieden). Verder is andermaal aangevoerd dat de lastoplegging niet in strijd is met het vertrouwensbeginsel nu de eerder voorgelegde producten niet dezelfde zijn als de hier aan de orde zijnde producten.
2.4. Beoordeling
Met betrekking tot de spoedeisendheid van het verzoek stelt de voorzieningenrechter voorop dat van de zijde van verzoekster ter zitting is verklaard dat zij voorafgaande aan het bestreden besluit de verkoop van de zogenoemde Garantieplannen (te weten: het Groen Garantie Flex PLan, Groen Garantie Plan 5, Groen Garantie Plan 7, Groen Garantie Plan 10, Groen Garantie Plan 15, Groen Termijn Plan) is gestaakt en dat zij eerst van plan is de verkoop van die producten weer te hervatten nadat met de te nemen beslissing op bezwaar danwel met een bodemuitspraak in beroep is vast komen te staan dat die producten niet vallen onder artikel 82, eerste lid, van de Wtk 1992. Verzoekster meent niettemin een spoedeisend belang te hebben bij duidelijkheid omtrent de kwalificatie van de Garantieplannen omdat zij nu op dreigt te draaien voor advertenties door derden. Daarnaast meent zij een spoedeisend belang te hebben bij duidelijkheid omtrent de vraag of zij Plus Plan 20 + kan blijven aanbieden.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat zij in het kader van de beoordeling van het verzoek in het midden kan en dient te laten hoe de Garantieplannen en Plus Plan 20 + naar haar oordeel gekwalificeerd dienen te worden. Zij overweegt in dit verband als volgt.
Ingevolge artikel 5:32, vijfde lid, van de Awb, dat ingevolge artikel 90b, tweede lid, van de Wtk 1992 van toepassing is, wordt in de beschikking tot oplegging van een last onder dwangsom die strekt tot het ongedaan maken van een overtreding of het voorkomen van verdere overtreding, een termijn gesteld gedurende welke de overtreder de last kan uitvoeren zonder dat een dwangsom wordt verbeurd. Voorzover de last is gericht op voorkoming van herhaling als bedoeld in artikel 5:32, tweede lid, van de Awb is artikel 5:32, vijfde lid, van de Awb niet van toepassing, in welk verband de voorzieningenrechter wijst op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 3 maart 2004 (AB 2004/251).
In onderdeel 1 van de last is overwogen dat geen begunstigingstermijn wordt gesteld voor dat onderdeel. Dit is niet geheel het geval. De last is verzonden op 26 mei 2005. Gelet op artikel 3:40 en 3:41 in verbinding met artikel 6:8 van de Awb is de datum van verzending de datum van inwerkingtreding van het bestreden besluit. De voorzieningenrechter wijst in dit verband op de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 17 februari 2004 (LJN: AO4704). Dat de termijn voor het maken van bezwaar de dag daarna aanvangt doet daar niet aan af. Immers daarin is bepaald dat die termijn aanvangt da dag na die waarop de bekendmaking plaats heeft gehad. Wel brengt een redelijke uitleg van artikel 5:32, vijfde lid, van de Awb met zich dat een begunstigingstermijn niet uitsluitend op papier bestaat maar ook daadwerkelijk wordt genoten. In dit verband is derhalve van belang dat het bestreden besluit in de middag van 26 mei 2005 is gefaxt aan verzoekster of haar gemachtigde. De effectieve begunstigingstermijn besloeg derhalve ongeveer acht uur. Die termijn is zeer kort, maar maakt de last voorzover die is gericht op het voorkomen van verdere overtreding niet reeds om die reden per definitie onrechtmatig.
Verweerster heeft in het slotdeel van het eerste onderdeel van de last echter tevens als overtreding van verzoekster aangemerkt het handelen van derden. Gelet hierop lag het alleszins in de rede om hiervoor een begunstigingstermijn te stellen van in ieder geval enige dagen. De voorzieningenrechter meent dan ook dat de last in zoverre in bezwaar geen stand zal kunnen houden.
In dit verband overweegt de voorzieningenrechter voorts het volgende. Nu verzoekster haar producten uitsluitend via tussenpersonen aanbiedt en daartoe ook samenwerkingsovereenkomsten heeft afgesloten acht de voorzieningenrechter het op zichzelf niet onjuist dat verzoekster ook het handelen van die tussenpersonen binnen de last trekt. In de overwegingen van de lastoplegging wordt echter onder meer verwezen naar een publicatie op www.krollerboom en op inspanningen die verzoekster zou moeten treffen ten aanzien van subagenten. Aannemelijk is dan ook dat verweerster met de lastoplegging heeft beoogd om publicaties van Krollerboom en subagenten onder het bereik van het eerste onderdeel van de last te brengen. Verzoekster heeft ter zitting onweersproken gesteld dat zij niet bij machte is om ten aanzien van anderen dan haar rechtstreekse tussenpersonen te bewerkstelligen dat die stoppen met de gewraakte advertenties. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan verzoekster dan ook niet als overtreder worden aangemerkt voor het doen en laten van die anderen.
Met betrekking tot het Plus Plan 20+ blijkt uit de last en hetgeen ter zitting is gesteld dat ten tijde van de lastoplegging zelf, voorzover verweerster kon nagaan, geen sprake was van strijd met artikel 82, eerste lid, van de Wtk 1992, zodat de last dienaangaande als een preventieve last moet worden aangemerkt. Een begunstigingstermijn is dan ook niet vereist voorzover de last ziet op mogelijke toekomstige denaturering van dit product tot opvorderbaar krediet. Verweerster heeft echter in het tweede deel van de last een begunstigingstermijn van een week geboden voor het informeren van de tussenpersonen dat die in de aanbieding niet de suggestie mogen wekken dat sprake is van een terugbetalingsgarantie. Gelet op hetgeen ter zitting is gesteld ziet dit onderdeel van de last met name op het tegengaan van het denatureren van het Plus Plan 20 + tot opvorderbaar krediet.
Nu de last waar het handelingen van derden betreft inzake de Garantieplannen naar het oordeel van de voorzieningenrechter strijdig is met artikel 5:32, vijfde lid, van de Awb en de last op dit onderdeel voorts een te verstrekkende reikwijdte mogelijk maakt, terwijl onderdeel 2 van de last reeds ziet op het voorkomen van het mogelijk denatureren van het Plus Plan 20 + via aanbiedingen door derden, ziet de voorzieningenrechter aanleiding de reeds op 27 mei 2005 getroffen schorsing van de last te laten voortduren voorzover de last ziet op het aanmerken van gedragingen door derden als overtreding door verzoekster. De voorzieningenrechter ziet aanleiding die gedeeltelijke schorsing te laten doorwerken tot en met zes weken nadat de beslissing op het bezwaar is bekendgemaakt of, indien binnen die termijn door verzoekster beroep is ingesteld, uitspraak is gedaan in het beroep.
Ter voorlichting van partijen merkt de voorzieningenrechter op dat het voortduren van die schorsing er op zichzelf niet aan in de weg staat dat verweerster bij de te nemen beslissing op bezwaar met een nieuwe last bepaalde gedragingen van nadere te duiden derden kan toerekenen aan verzoekster.
Voor het overige wordt het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Verzoekster heeft immers geen spoedeisend belang bij verdere schorsing van de last voor wat betreft het door haarzelf afsluiten van overeenkomsten, daar zij heeft aangegeven de verkoop van de Garantieplannen te hebben gestaakt en voorlopige gestaakt te zullen houden, terwijl thans in confesso is dat de verkoop van het Plus Plan 20 + conform de daarbij behorende overeenkomst en algemene voorwaarden niet valt onder de last. Voorzover verzoekster thans nog betalingen ontvangt ten aanzien van eerder afgesloten overeenkomsten met betrekking tot de Garantieplannen is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake van een aanbieding als bedoeld in de last, zodat terzake evenmin een spoedeisend belang tot het treffen van een voorlopige voorziening voorligt.
Teneinde misverstanden te voorkomen omtrent de aanvang van de begunstigingstermijn van onderdeel 2 van de last, ziet de voorzieningenrechter aanleiding te bepalen dat de begunstigingstermijn, zoals in het tweede deel van de last opgenomen, aanvangt op de dag na verzending van de uitspraak.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, op de te treffen voorziening en op het voorlopige karakter van de voorzieningenprocedure ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding zich te buigen over de vraag of met de Garantieplannen sprake is van het aantrekken van opvorderbare gelden van het publiek en zal zij derhalve voorts in het midden laten of verweerster heeft gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel. Deze vragen dienen in bezwaar en eventueel in een daaropvolgend beroep beantwoord te worden.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding verweerster te veroordelen in de kosten die verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek tot aan deze uitspraak redelijkerwijs heeft moeten maken. De voorzieningenrechter bepaalt de proceskosten op € 644,- aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Van overige kosten waarop een veroordeling in de proceskosten betrekking kan hebben, is de voorzieningenrechter niet gebleken.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter,
recht doende:
wijst het verzoek om voorlopige voorziening in die zin toe dat het eerste onderdeel van de last waar het betreft de zin
‘Onder overtreding wordt verstaan iedere handeling van, namens of in opdracht van c.q. in samenwerking met verzoekster waardoor opvorderbare gelden van het publiek worden aangetrokken of ter beschikking worden verkregen.’
geschorst blijft tot en met zes weken na de bekendmaking van de beslissing op het bezwaar van verzoekster of, indien binnen die termijn door verzoekster beroep is ingesteld, uitspraak is gedaan in het beroep,
bepaalt dat de begunstigingstermijn in het tweede onderdeel van de last aanvangt de dag na verzending van de uitspraak,
bepaalt dat verweerster aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht van € 276,- vergoedt,
veroordeelt verweerster in de proceskosten tot een bedrag van € 644,- en wijst haar aan als de rechtspersoon die deze kosten aan verzoekster moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A.C. van Nifterick als voorzieningenrechter.
De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr. drs. R. Stijnen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2005.
De griffier: De voorzieningenrechter:
Afschrift verzonden op: