ECLI:NL:RBROT:2006:AV1388

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
689476
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens ongelijke behandeling van gelijke gevallen

In deze zaak verzoekt een werknemer, aangeduid als [verzoeker], de ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst met de besloten vennootschap AD Nieuwsmedia B.V. (hierna: ADN) onder toekenning van een vergoeding van € 167.700,00 bruto. De werknemer voert aan dat er sprake is van ongelijke behandeling van gelijke gevallen, aangezien drie andere werknemers in vergelijkbare omstandigheden wel een vrijwillige vertrekregeling hebben ontvangen. De kantonrechter heeft de mondelinge behandeling op 26 januari 2006 gehouden, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht.

De werknemer is sinds 15 december 1975 in dienst bij een rechtsvoorganger van ADN en heeft vanaf 1 juni 2004 de functie van lezersredacteur. Na een reorganisatie is hij in deze functie benoemd, maar heeft hij deze functie nooit daadwerkelijk uitgeoefend. De werknemer stelt dat hij niet goed is voorgelicht over de nieuwe functie en dat hij, als hij dit had geweten, voor de vrijwillige vertrekregeling zou hebben gekozen. ADN betwist dit en stelt dat de werknemer goed geïnformeerd was en dat hij de nieuwe functie graag wilde aanvaarden.

De kantonrechter overweegt dat er geen opzegverbod is en dat de werknemer onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stellingen. Echter, de kantonrechter constateert dat ADN in de behandeling van de drie andere werknemers niet consistent is geweest en dat dit leidt tot ongelijke behandeling. Dit vormt een gewijzigde omstandigheid die de ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigt. De kantonrechter besluit de arbeidsovereenkomst te ontbinden met ingang van 15 februari 2006 en kent de werknemer de gevraagde vergoeding toe. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

Uitspraak: 6 februari 2006 (bij vervroeging)
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Kanton
BESCHIKKING
inzake:
de heer
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde: mr. J.L. Plokker,
t e g e n :
de besloten vennootschap
AD NIEUWSMEDIA B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
verweerster,
gemachtigde: mr. S.I. Witkamp.
Partijen worden aangeduid als “[verzoeker]” en “ADN”, tenzij anders is vermeld.
1. Het verloop van de procedure
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
- het op 16 december 2005 ontvangen verzoekschrift ex artikel 7:685 BW met producties,
- het verweerschrift met producties,
- brief van 23 december 2005 met productie van mr. Plokker,
- brief van 24 januari 2006 met productie van mr. Plokker.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 januari 2006 in aanwezigheid van partijen en hun gemachtigden. De wederzijdse standpunten zijn toegelicht. De griffier heeft van het verhandelde ter zitting aantekening gehouden. De uitspraak is bepaald op heden.
2. De vaststaande feiten
[verzoeker], geboren op [geboortedatum], is op 15 december 1975 in dienst getreden bij een van de rechtsvoorgangsters van ADN. Vanaf 1 juni 2004 is hij werkzaam in de functie van lezersredacteur tegen een salaris van laatstelijk €. 4.436,55 bruto per maand, exclusief vakantiegeld.
3. Het verzoek
Dit strekt ertoe dat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst zal ontbinden wegens gewijzigde omstandigheden, met toekenning van een vergoeding ten bedrage van €. 167.700,00 bruto, kosten rechtens.
4. Het verweer
Dit komt erop neer dat het verzoek zal worden afgewezen en subsidiair zal worden toegewezen zonder vergoeding.
5. Het debat
Partijen voeren over en weer de nodige argumenten aan, deels aan de hand van producties. Hun stellingen zullen hierna worden besproken, voorzover zij relevant blijken voor de uitkomst van de procedure.
6. De beoordeling
6.1. Een opzegverbod doet zich niet voor.
6.2. Gebleken is dat de Haagsche Courant, alwaar [verzoeker] werkzaam was, in verband met een joint venture per 1 september 2005 is ondergebracht bij ADN. In het kader van daarmee verband houdende reorganisatie is aan [verzoeker] de functie van lezersredacteur aangeboden. [verzoeker] heeft deze aanvaard waarna hij op 16 augustus 2005 is benoemd. Na een bijeenkomst van nieuw benoemde lezersredacteuren op 18 augustus 2005 heeft [verzoeker] te kennen gegeven deze functie niet te willen uitoefenen. In een e-mail van 24 augustus 2005 aan de hoofdredacteur schrijft hij hierover onder andere het volgende:
“(…) Of ik daar, behalve een baan om te kunnen leven, ook een journalistieke omgeving zou kunnen vinden waarin ik me persoonlijk zou thuis voelen. Voor mij een voorwaarde om adequaat te kunnen functioneren. Die vraag kwam pas aan de orde toen ik vorige week donderdag, twee dagen nadat ik was benoemd als lezersredacteur, geconfronteerd werd met de concrete uitwerking van het functieprofiel. Daarin vond ik niets terug van de waarden die het mij tot nu mogelijk maken mijn werk met integriteit en persoonlijke relevante te doen. Ongetwijfeld heeft de krant mij een, in juridische termen, passende functie aangeboden; feitelijk is er een volledige ‘misfit’ tussen de functie-inhoud van de lezersredacteur en mijn persoon. Een schokkende conclusie, zeker gezien het belang dat de nieuwe krant hecht aan de interactie met de lezers. Deze ontdekking heeft mij diep getroffen en heeft een denkproces op gang gebracht over de waarden van de nieuwe krant als geheel. In dit nieuwe perspectief kwam ik tot de conclusie, dat deze niet bij mij passen en dat ik bij de nieuwe krant als werkomgeving niet gelukkig zal kunnen worden en dus ook niet adequaat zal kunnen functioneren.
Mijn conclusie dat het noch in het belang van de krant noch in mijn persoonlijk belang zou zijn nu toch maar te proberen er iets van te maken, heeft grote zakelijke consequenties voor beide kanten. De krant zal een andere lezersredacteur moeten zoeken en voor mij zal het niet gemakkelijk zijn elders een inkomen te verwerven. Ik zou me kunnen voorstellen dat de krant een ontslagverzoek indient bij de kantonrechter en mij in aanmerking brengt voor een vergoeding conform de kantonrechtersformule.”
6.3. ADN stelt, kort en zakelijk weergegeven, dat [verzoeker] goed was ingelicht over de nieuwe functie, dat hij te kennen heeft gegeven deze “zeer graag” te willen aanvaarden, dat hij geen dag in de nieuwe functie heeft gewerkt zodat hij niet eens kan weten of het al dan niet bevalt en bovendien dat zij er zeer veel prijs op stelt dat [verzoeker] bij haar in de nieuwe functie in dienst blijft.
6.4. [verzoeker] noemt drie redenen die maken dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden. In de eerste plaats de “eenzijdig van bovenaf opgelegde reorganisatie”. Overwogen wordt dat gebleken is dat er sprake is van een passende alternatieve functie en een Sociaal Plan, opgesteld door werkgever en vakverenigingen. Indien [verzoeker] de nieuwe functie niet zou hebben aanvaard en voor 1 september 2005 kenbaar zou hebben gemaakt dat hij opteert voor de vrijwillige vertrekregeling zou hij de vergoeding hebben gekregen die in deze procedure wordt gevraagd. Dit vormt dus niet een gewijzigde omstandigheid, nu er deugdelijke voorzieningen zijn getroffen om de personele consequenties van de reorganisatie te ondervangen.
6.5. In de tweede plaats voert [verzoeker] aan dat, als hij vantevoren zou hebben geweten wat de nieuwe functie precies behelsde, hij geopteerd zou hebben voor de vrijwillige vertrekregeling in het Sociaal Plan, temeer nu hij werkzaam was binnen een groep uitwisselbare functies waarbinnen sprake was van overtolligheid. [verzoeker] voert echter onvoldoende omstandigheden aan die maken dat in de fase voorafgaande aan de benoeming hij onjuist is voorgelicht. Door ADN is zelfs aannemelijk gemaakt dat, vanwege zijn betrokkenheid bij presentaties met de hoofdredacteur aan het publiek, hij beter geïnformeerd was dan collega’s.
6.6. Deze twee gronden kunnen derhalve niet leiden tot toewijzing van het verzoek.
6.7. Gebleken is voorts dat [verzoeker] een verzoek heeft gedaan om alsnog in aanmerking te komen voor de vrijwillige vertrekregeling. Hierop is door ADN afwijzend gereageerd. Tegen deze beslissing heeft [verzoeker] bezwaar aangetekend bij de Bezwaarcommissie Sociaal Plan. Op 15 november 2005 is zijn bezwaar ongegrond verklaard. In deze procedure heeft [verzoeker] een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel, nu hem gebleken is dat aan drie andere “spijtoptanten”, in identieke omstandigheden, wel alsnog de vertrekregeling is toegekend. Hieromtrent overweegt de Bezwaarcommissie ondermeer het volgende:
“Uit de reactie van werkgever leidt de commissie af dat het vertrek van drie spijtoptanten met toepassing van de vertrekstimuleringsregeling een bijdrage heeft geleverd aan de oplossing van boventalligheid. Of daarvan daadwerkelijk sprake is, ontrekt zich aan de waarneming van de commissie. Als werknemer aannemelijk zou kunnen maken dat in de betreffende situaties op de plaats van de spijtoptant een medewerker buiten AD Nieuwsmedia is of wordt aangetrokken, zou van ongelijke behandeling sprake zijn. In dat geval zou de commissie oordelen dat werknemer ten gevolge van deze ongelijke behandeling ten onrechte in zijn belang is geschaad. De commissie zou alsdan tot het oordeel komen dat ook werknemer in de gelegenheid gesteld had moeten worden om alsnog gebruik van de vertrekstimuleringsregeling te maken. Dat een dergelijke situatie aan de orde zou zijn, is de commissie echter (nog) niet gebleken. De slotsom dient derhalve te luiden dat het bezwaar van werknemer ongegrond is.”
6.8. In de beslissing is het hiervan afwijkende standpunt van twee van de vijf commissieleden vermeld:
“Twee leden van de commissie kunnen zich met dit oordeel niet verenigen. Zij concluderen dat in andere, identieke gevallen wel de vrijwillige vertrekregeling is toegekend aan werknemers. De werkgever wil haar beweegredenen om in deze zaken de regeling wel toe te kennen niet met de bezwaarcommissie delen en beroept zich op haar discretionaire bevoegdheid. Daarmee is het voor twee van haar leden onmogelijk geworden te beoordelen of de werkgever in haar beslissingen in deze het gelijkheidsbeginsel heeft toegepast.”
6.9. Als derde grond voor het verzoek stelt [verzoeker] dat ADN niet als goed werkgever handelt door hem anders te behandelen dan drie identieke gevallen. ADN weigert hardnekkig inzicht te geven in haar beweegredenen. [verzoeker] is van mening dat ADN dient aan te tonen dat er geen sprake is van een vergelijkbare situatie alsmede hoe de vrijgekomen functies alsnog zijn ingevuld.
6.10. ADN stelt hiertegenover dat zij als werkgever een discretionaire bevoegdheid heeft om af te wijken van het Sociaal Plan als concrete gevallen daartoe nopen. Ten aanzien van een van de spijtoptanten, de heer Pols, geeft zij in het verweerschrift aan in het bijzonder geen informatie te willen verstrekken wegens privacyargumenten in het medische vlak.
6.11. [verzoeker] brengt echter een e-mail in het geding van Pols. Hij ontkent dat er sprake is van enige medische reden, nu hij op 18 juni 2003 voor het laatst ziek is geweest.
6.12. Ter zitting heeft ADN nadrukkelijk medegedeeld over de kwestie van de drie spijtoptanten, in het bijzonder Pols, geen mededelingen te willen doen aan de kantonrechter.
6.13. Overwogen wordt dat door [verzoeker] beargumenteerd wordt aangevoerd dat in drie identieke gevallen wel alsnog de vrijwillige vertrekregeling is toegepast. ADN betwist dit. Sterker nog: zij weigert er inhoudelijk op in te gaan door vragen van de kantonrechter hieromtrent niet te beantwoorden terwijl een van de spijtoptanten schrijft dat er geen medische redenen spelen. Aldus ontstaat er een onverklaarbare discrepantie tussen de mededeling van Pols en de inhoud van het verweerschrift.
6.14. ADN ontneemt op deze wijze de kantonrechter de mogelijkheid om zich een oordeel te vormen omtrent de derde reden die door [verzoeker] aan het verzoek ten grondslag wordt gelegd. Het verwijt van ongelijke behandeling ten aanzien van gelijke gevallen kan niet worden gepareerd met een verwijzing naar de mogelijke discretionaire bevoegdheid van de werkgever, temeer nu er sprake is van een reorganisatie waarin tussen werkgever en vakverenigingen een gedetailleerd Sociaal Plan is overeengekomen. De kantonrechter kan derhalve weinig anders dan de stellingen van [verzoeker] te volgen, mede in aanmerking genomen artikel 21 Rv.
6.15. De kantonrechter heeft nog overwogen om, met gebruikmaking van artikel 22 Rv, ADN te bevelen haar stellingen toe te lichten of stukken over te leggen. Tevens is gedacht aan het horen van getuigen. De kantonrechter ziet hier echter van af en wel om twee redenen. In de eerste plaats omdat dit feitelijk enkel gebeurt in het belang van ADN, hetgeen niet passend is nu duidelijk is dat ADN heeft besloten over de kwestie van de spijtoptanten geen mededelingen te doen. In de tweede plaats omdat de mondelinge behandeling in een procedure als de onderhavige de gelegenheid bij uitstek is om aan de rechter alle noodzakelijke informatie te verstrekken.
6.16. Aldus dient de kantonrechter ervan uit te gaan dat er sprake is van ongelijke behandeling van gelijke gevallen. Dit levert een gewijzigde omstandigheid op die ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigt. Pols heeft alsnog de vrijwillige vertrekregeling ontvangen en dit houdt in dat ook [verzoeker] hier recht op heeft, zodat dit betekent dat het verzoek integraal dient te worden toegewezen.
6.17. Nu het verzoek geheel wordt toegewezen, behoeft aan [verzoeker] geen intrekkingstermijn te worden gegeven.
6.18. De kantonrechter ziet aanleiding de proceskosten te compenseren, zodanig dat iedere partij de eigen kosten draagt.
De beslissing
De kantonrechter:
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 15 februari 2006;
kent aan [verzoeker] een vergoeding toe ten bedrage van €. 167.700,-- (éénhonderdzevenenzestigduizendzevenhonderd euro) bruto;
veroordeelt ADN om dit bedrag uiterlijk 15 maart 2006 aan [verzoeker], op door hem aan te geven wijze, te voldoen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.J.J. van Rijen en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.