ECLI:NL:RBROT:2006:AY6210
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Interregionaal privaatrecht en toepasselijk recht in krediettransacties
In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 21 juni 2006, stond de naamloze vennootschap ARUBA BANK N.V. als eiseres tegenover een gedaagde die niet langer in rechte werd vertegenwoordigd. De rechtbank ontving een dagvaarding van de eiseres, waarin werd gesteld dat de gedaagde gedurende twee maanden in gebreke was met de betaling van een vervallen termijnbedrag. De eiseres had de gedaagde in gebreke gesteld, maar de gedaagde was nalatig gebleven in het nakomen van zijn verplichtingen. De rechtbank benadrukte dat om te voorkomen dat een ongewilde roodstand verandert in een krediettransactie volgens de Wet op het Consumentenkrediet (WCK), de kredietgever aan bepaalde vereisten moet voldoen. De rechtbank stelde vast dat de eiseres niet had aangetoond dat aan deze vereisten was voldaan en gaf haar de gelegenheid om bewijsstukken in te dienen die aantoonden dat de WCK niet van toepassing was op de krediettransactie.
De rechtbank oordeelde dat er geen specifieke regels waren voor deze interregionale zaak, en paste daarom het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering naar analogie toe. De rechtbank veronderstelde een stilzwijgende rechtskeuze voor Nederlands recht, gezien het feit dat de eiseres zich beroept op een Nederlands wetsartikel en de gedaagde in Nederland woont. De rechtbank merkte op dat de eiseres in het bezit moest zijn van een vergunning om financiële diensten te verlenen, maar dat er geen bewijs was dat zij een vergunninghouder was. De eiseres werd gevraagd om nadere inlichtingen te verschaffen en een afschrift van de vergunning over te leggen.
De rechtbank concludeerde dat de eiseres niet voldoende had aangetoond dat de WCK van toepassing was op de overeenkomsten waarop haar vordering was gebaseerd. De rechtbank gaf de eiseres de gelegenheid om nadere inlichtingen te verstrekken over de achterstand van de gedaagde en de details van de gevorderde bedragen. De zaak werd vervolgens verwezen naar de rol van 19 juli 2006 voor verdere inlichtingen.