ECLI:NL:RBROT:2006:AY6210

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
248848 / HA ZA 05-3077
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Interregionaal privaatrecht en toepasselijk recht in krediettransacties

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 21 juni 2006, stond de naamloze vennootschap ARUBA BANK N.V. als eiseres tegenover een gedaagde die niet langer in rechte werd vertegenwoordigd. De rechtbank ontving een dagvaarding van de eiseres, waarin werd gesteld dat de gedaagde gedurende twee maanden in gebreke was met de betaling van een vervallen termijnbedrag. De eiseres had de gedaagde in gebreke gesteld, maar de gedaagde was nalatig gebleven in het nakomen van zijn verplichtingen. De rechtbank benadrukte dat om te voorkomen dat een ongewilde roodstand verandert in een krediettransactie volgens de Wet op het Consumentenkrediet (WCK), de kredietgever aan bepaalde vereisten moet voldoen. De rechtbank stelde vast dat de eiseres niet had aangetoond dat aan deze vereisten was voldaan en gaf haar de gelegenheid om bewijsstukken in te dienen die aantoonden dat de WCK niet van toepassing was op de krediettransactie.

De rechtbank oordeelde dat er geen specifieke regels waren voor deze interregionale zaak, en paste daarom het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering naar analogie toe. De rechtbank veronderstelde een stilzwijgende rechtskeuze voor Nederlands recht, gezien het feit dat de eiseres zich beroept op een Nederlands wetsartikel en de gedaagde in Nederland woont. De rechtbank merkte op dat de eiseres in het bezit moest zijn van een vergunning om financiële diensten te verlenen, maar dat er geen bewijs was dat zij een vergunninghouder was. De eiseres werd gevraagd om nadere inlichtingen te verschaffen en een afschrift van de vergunning over te leggen.

De rechtbank concludeerde dat de eiseres niet voldoende had aangetoond dat de WCK van toepassing was op de overeenkomsten waarop haar vordering was gebaseerd. De rechtbank gaf de eiseres de gelegenheid om nadere inlichtingen te verstrekken over de achterstand van de gedaagde en de details van de gevorderde bedragen. De zaak werd vervolgens verwezen naar de rol van 19 juli 2006 voor verdere inlichtingen.

Uitspraak

R E C H T B A N K R O T T E R D A M
sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 248848 / HA ZA 05-3077
Uitspraak: 21 juni 2006
VONNIS van de enkelvoudige kamer
in de zaak van:
de naamloze vennootschap ARUBA BANK N.V.,
gevestigd te Oranjestad, Aruba,
eiseres,
procureur mr. J.R. Maas,
- tegen -
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur voorheen mr. H.L.C. van Paridon, thans niet langer in rechte vertegenwoordigd.
1. Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennis genomen van het volgende processtuk:
- dagvaarding d.d. 21 oktober 2005.
2. De beoordeling
De onderhavige zaak betreft een interregionale zaak waarvoor geen regels zijn vastgesteld, zodat de rechtbank het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering naar analogie zal toepassen en zich bevoegd acht op grond van artikel 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Gelet op het feit dat de niet in Nederland gevestigde eiseres zich beroept op een Nederlands wetsartikel en de gedaagde in Nederland woont, veronderstelt de rechtbank een rechtskeuze voor Nederlands recht.
Ingevolge artikel 10 Wet financiële diensten dient eiseres in het bezit te zijn van een vergunning teneinde financiële diensten te verlenen. Uit de aan de rechtbank bekende gegevens blijkt niet dat eiseres een vergunninghoudster is. Eiseres zal dan ook in de gelegenheid worden gesteld de rechtbank hieromtrent nadere inlichtingen te verschaffen en een afschrift van deze vergunning over te leggen.
Daarnaast dient eiseres aan te geven welk deel van de gevorderde € 59.797,72 ziet op de debetstand en welk deel op de gelden die zijn opgenomen met de creditcard.
Voorts is onvoldoende gesteld of gebleken of de Wet op het Consumentenkrediet (WCK) van toepassing is op de overeenkomsten waarop eiseres haar vordering heeft gebaseerd, zodat eiseres ook hieromtrent in de gelegenheid wordt gesteld nadere inlichtingen te verschaffen.
Voor het geval de WCK van toepassing blijkt te zijn, overweegt de rechtbank alvast als volgt.
Om tot vervroegde algehele opeising van een vordering over te kunnen gaan, dient overeenkomstig artikel 33 aanhef onder c sub 1 van de WCK aan de volgende drie vereisten te zijn voldaan:
1. gedaagde is met de betaling van één vervallen termijnbedrag gedurende twee maanden achterstallig;
2. gedaagde is terzake van deze achterstand in gebreke gesteld en
3. gedaagde is vervolgens nalatig gebleven zijn verplichtingen na te komen.
Uit de stellingen eiseres blijkt niet dat aan deze vereisten is voldaan.
Eiseres stelt niet hoe groot de achterstand van gedaagde is, zodat de rechtbank niet kan beoordelen of aan het eerste vereiste is voldaan. Ook blijkt niet dat eiseres gedaagde in gebreke heeft gesteld en dat na deze ingebrekestelling gedaagde nalatig is gebleven in de nakoming van zijn verplichtingen.
Teneinde de rechtbank in de gelegenheid te stellen te beoordelen of eiseres in bovengenoemde zin heeft gehandeld, wordt zij in de gelegenheid gesteld bij akte ter rolle stukken in het geding te brengen waaruit dat blijkt.
Bij gebreke hieraan komen slechts de reeds vervallen termijnbedragen voor toewijzing in aanmerking. Eiseres dient aan te geven hoeveel termijnbedragen, berekend vanaf de aanvang van de overeenkomst tot aan de dag van de te nemen akte, zijn vervallen en hoeveel daarvan door gedaagde onbetaald zijn gelaten.
Wil de kredietgever voorkomen dat een ongewilde roodstand verandert in een krediettransactie in de zin van de WCK, dan dient hij bij een ongewilde roodstand van langer dan drie maanden aan de volgende drie vereisten te voldoen:
1. de kredietgever merkt de roodstand aan als wanprestatie;
2. de kredietgever gaat over tot ingebrekestelling en directe opeising;
3. en, voorzover het gaat om bedragen boven de € 453,78 (ƒ 1.000,00), de kredietgever meldt de roodstand bij het BKR aan met een speciale achterstandcodering.
Uit de stellingen van eiseres blijkt niet dat aan de vereisten is voldaan, zodat de rechtbank eiseres in de gelegenheid zal stellen bij akte ter rolle stukken in het geding te brengen waaruit blijkt dat de WCK niet op de onderhavige krediettransactie van toepassing is.
3. De beslissing
De rechtbank,
alvorens verder te beslissen,
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 19 juli 2006 teneinde inlichtingen te verschaffen als voormeld.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Verkerk.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting.
1346/226/544