ECLI:NL:RBROT:2006:AY8957

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
245210 / HA ZA 05-2485
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij kettingbotsing op rijksweg A15 met beroep op omkeringsregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 september 2006 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen AXA Schade N.V. en een gedaagde partij naar aanleiding van een kettingbotsing op de rijksweg A15 te Ridderkerk op 2 februari 2000. De eiseres, AXA, heeft als verzekeraar van een van de betrokken voertuigen schadevergoeding gevorderd van de gedaagde partij, die volgens AXA mede verantwoordelijk zou zijn voor de schade die de andere bestuurder, [X], heeft geleden. AXA heeft zich beroepen op de omkeringsregel, waarbij de bewijslast voor de gedaagde partij ligt om aan te tonen dat hij niet aansprakelijk is voor de schade.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er een kettingbotsing heeft plaatsgevonden waarbij meerdere voertuigen betrokken waren. De rechtbank heeft de verklaringen van de betrokken partijen en getuigen beoordeeld. Het is gebleken dat de gedaagde partij, [gedaagde], niet de directe oorzaak van de schade aan [X] was, aangezien de schade aan [X] niet het gevolg was van de aanrijding met [Y], maar eerder door de aanrijding van [Y] met [X]. De rechtbank heeft geconcludeerd dat AXA niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat de gedaagde partij aansprakelijk was voor de schade van [X].

Daarom heeft de rechtbank de vordering van AXA in zijn geheel afgewezen en AXA veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde partij, inclusief de kosten van het voorlopig getuigenverhoor. Dit vonnis benadrukt de noodzaak voor eiser om voldoende bewijs te leveren bij het inroepen van de omkeringsregel in aansprakelijkheidszaken.

Uitspraak

R E C H T B A N K R O T T E R D A M
sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 245210 / HA ZA 05-2485
Uitspraak: 13 september 2006
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
de naamloze vennootschap AXA SCHADE N.V.,
gevestigd te Utrecht,
eiseres,
procureur mr. W. Hengeveld,
- tegen -
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur mr. J.G.M. Roijers.
Partijen worden hierna aangeduid als "AXA" respectievelijk "[gedaagde]".
1. Het verloop van het geding
1.1
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 26 augustus 2005 en de door AXA overgelegde producties;
- conclusie van antwoord, met producties;
- tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 14 december 2005, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- proces-verbaal van de op 15 februari 2006 gehouden comparitie van partijen.
1.2
De rechtbank heeft bij beschikking van 14 mei 2004 op verzoek van AXA een voorlopig getuigenverhoor bevolen. Het voorlopig getuigenverhoor is gehouden op 14 februari 2005 en voortgezet op 27 mei 2005. De processen-verbaal bevinden zich bij de processtukken.
2. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast:
2.1
Op 2 februari 2000 heeft zich te Ridderkerk op de rijksweg A 15 een kettingbotsing voorgedaan, waarbij zes auto’s betrokken waren, waaronder de door [X], de door [Y] en de door [gedaagde] bestuurde auto’s. [Y] is met de voorzijde van de door hem bestuurde auto gebotst op de achterzijde van de door [X] tot stilstand gebrachte auto. [Gedaagde] is met de voorzijde van de door hem bestuurde auto gebotst op de achterzijde van de door [Y] bestuurde auto. [Y] was verzekerd bij Axa.
2.2
[Y] is direct na het ongeval door de politie als verdachte gehoord. Hij heeft - voor zover thans van belang - de volgende verklaring afgelegd:
“ Ik zag dat er op de rijksweg A15 een file stond. Door hard te remmen probeerde ik een aanrijding te voorkomen. Dit lukte niet, terwijl mijn remmen goed waren. Ik weet niet hoe hard ik reed. Ik botste tegen de achterzijde van het voertuig voor mij. Hierna kreeg ik nog een klap van achteren van een ander voertuig. “
Door de verbalisanten is in het proces-verbaal het volgende opgenomen:
14.1 ([gedaagde], toevoeging rechtbank) had wel geremd, maar botste toch op de achterzijde van 14.2 ([Y], toevoeging rechtbank). 14.3 ([X], toevoeging rechtbank) kon onmogelijk zijn schade opgelopen hebben, doordat 14.1 tegen 14.2 botste. Daarvoor was de schade aan 14.3 te groot.”
2.3
[Y] is strafrechtelijk vervolgd op grond van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994. Tegenover de politierechter heeft [Y] - voor zover thans van belang - verklaard als volgt:
“Toen ik ongeveer 100 meter op de snelweg reed hoorde ik een klap. Ik werd zelf ook van achteren aangereden.”
De politierechter heeft [Y] veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, alsmede tot een geldboete van € 700,-- subsidiair 14 dagen hechtenis en tot ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. [Y] heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. Het gerechtshof te ’s-Gravenhage heeft het vonnis vernietigd. Het hof heeft [Y] veroordeeld tot een geldboete van € 750,-- en tot een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren. Het hof heeft in zijn uitspraak onder meer overwogen dat [Y], ondanks de via matrixborden aangegeven waarschuwing zijn snelheid te matigen, op een file is ingereden en te laat heeft geremd waardoor hij tegen de auto voor hem aanreed en dat hij door zo te rijden aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gereden. [Gedaagde] is niet strafrechtelijk vervolgd.
2.4
Als getuige in het voorlopig getuigenverhoor heeft [Y] onder meer het volgende verklaard:
“Bij het invoegen was er filevorming. De auto’s voor mij remden af en ook ik remde daarom af. Op een gegeven moment zag ik in mijn spiegel een crèmekleurige starlet aankomen en zei ik tegen mijn maat […]: “daar komt ie”. Op dat moment reed de achteropkomer mij van achteren aan, schoot ik naar voren en botste vervolgens op mijn voorligger.”
2.5
[X] heeft als gevolg van het ongeval letselschade opgelopen. AXA, de verzekeraar van de door [Y] bestuurde auto, heeft de schade geregeld en aan [X] € 377.680,98 betaald. AXA heeft de letselschade geregeld op basis van het gegeven dat [X] schuldloos is en dat AXA in het kader van de bedrijfsregeling schuldloze derde gehouden is de schade van [X] zonder schuldvraagdiscussie te regelen.
2.6
Door de botsing tussen de door [gedaagde] bestuurde auto en de door [Y] bestuurde auto is aan de achterzijde van laatstgenoemde auto schade ontstaan. Deze schade beloopt € 659,13.
3. De vordering
De vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] te veroordelen aan AXA te betalen € 195.103,49 met rente en kosten.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft AXA aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
3.1
[Gedaagde] is gehouden om € 188.840,49 (de helft van de door AXA aan [X] betaalde schadevergoeding) aan AXA te voldoen. Primair aangezien [gedaagde] de auto van [Y] heeft doorgedrukt en aldus de schade van [X] heeft veroorzaakt. Indien zulks niet het geval is, is [gedaagde] naast [Y] aansprakelijk omdat vaststaat dat ook [gedaagde] bij het verrichten van een bijzondere manoeuvre (het invoegen) op zijn voorganger is gebotst, terwijl hij voorrang had moeten geven. Hij heeft dus een verkeersfout gemaakt. Hierdoor is het risico dat er schade zou ontstaan in het leven geroepen en is het causaal verband gegeven. Nu beiden dezelfde fout hebben gemaakt, dient de schade gelijk gedragen te worden. Daar komt bij dat doordat [gedaagde] tegen [Y] is aangereden, de schade van [X] is vergroot.
3.2
AXA maakt aanspraak op de kosten gemoeid met het entameren van het voorlopig getuigenverhoor ad € 4.263,00.
3.3
AXA vordert terzake van buitengerechtelijke kosten een bedrag van € 2.000,--.
4. Het verweer
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van AXA in de kosten van het geding, die van het voorlopig getuigenverhoor daaronder begrepen.
[Gedaagde] heeft daartoe het volgende aangevoerd:
4.1
De aanrijding tussen [gedaagde] en [Y] heeft geen invloed op de schade van [X] gehad.
4.2
Axa heeft de aanvankelijk door de WAM-verzekeraar van [gedaagde] gemaakte expertisekosten teneinde de schade van [X] vast te stellen zonder voorbehoud aan deze WAM-verzekeraar vergoed. Dit is een impliciete erkenning van volledige en uitsluitende aansprakelijkheid van [Y]. Axa kan hier niet meer op terugkomen.
4.3
[Gedaagde] betwist dat [X] ten gevolge van het ongeval een schade heeft geleden van € 377.680,98.
4.4
[Gedaagde] betwist de verschuldigdheid van de door AXA gevorderde kosten van het voorlopig getuigenverhoor, buitengerechtelijke kosten en rente.
5. De beoordeling
5.1
Aan de orde is de vraag of [gedaagde] (mede) aansprakelijk is voor de door [X] bij het ongeval opgelopen schade.
Axa heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de schade van [X] is ontstaan omdat [gedaagde] door tegen [Y] aan te rijden, [Y] heeft doorgedrukt tegen de auto van [X] aan en [gedaagde] derhalve volledig de schade van [X] heeft veroorzaakt.
5.2
De rechtbank stelt voorop dat Axa de bewijslast draagt van deze stelling, nu zij zich op de rechtsgevolgen in haar voordeel daarvan beroept. In het kader van deze bewijslevering heeft Axa in een voorlopig getuigenverhoor een aantal getuigen doen horen. Daar alle partijen bij het voorlopig getuigenverhoor aanwezig of vertegenwoordigd zijn geweest, hebben de daarbij afgelegde verklaringen ingevolge het bepaalde in artikel 192 lid 1 Rv dezelfde bewijskracht als waren zij in deze procedure afgelegd.
5.3
Axa heeft in enquête als getuigen doen horen [gedaagde], [Y], [Van K] en [K]; in contra-enquête heeft [gedaagde] als getuige doen horen [X].
5.4
De rechtbank is van oordeel dat uit deze verklaringen niet kan volgen dat er bij de aanrijdingen sprake is geweest van doordrukken door [gedaagde]. Slechts [Y] verklaart dat zulks het geval is geweest, maar deze verklaring acht de rechtbank niet geloofwaardig. [Y] heeft namelijk zowel direct na het ongeval tegenover de politie, alsook in de tegen hem aanhangig gemaakte strafzaak geheel anders verklaard, namelijk dat hij eerst tegen [X] is aangereden en [gedaagde] vervolgens tegen hem is aangereden. Nu het bewijs niet is geleverd en Axa geen nader concreet bewijsaanbod op dat punt heeft gedaan, bestaat er geen aanleiding Axa nader bewijs op te dragen. De rechtbank zal dan ook aan de stelling van Axa dat [gedaagde] [Y] heeft doorgedrukt tegen de auto van [X] aan, voorbij gaan en er voor het vervolg van uitgaan dat [Y] eerst tegen [X] is aangereden en [gedaagde] vervolgens tegen [Y].
5.5
Vervolgens komt de vraag aan de orde of bij deze toedracht [gedaagde] mede aansprakelijk is voor de schade die [X] heeft geleden. Een vereiste hiervoor is dat er causaal verband bestaat tussen de door [gedaagde] gemaakte fout (het aanrijden van [Y]) en de door [X] geleden schade. Axa heeft gesteld dat dit causale verband gegeven is, nu door de fout van [gedaagde] een risico ter zake van het ontstaan van de schade in het leven is geroepen en dit risico zich heeft verwezenlijkt.
De rechtbank begrijpt Axa aldus dat zij zich op de “omkeringsregel” heeft beroepen, waarbij het bestaan van het conditio sine qua non-verband tussen de onrechtmatige gedraging en de schade wordt aangenomen. Voor de toepassing van deze regel is echter niet alleen nodig dat er sprake is van een gedraging in strijd met een norm die ertoe strekt een specifiek gevaar ter zake van het ontstaan van de schade bij de ander te voorkomen, maar ook dat degene die zich op de schending van deze norm beroept, bij betwisting aannemelijk heeft gemaakt dat in het concrete geval het gevaar waartegen de norm bescherming beoogt te bieden, zich ook daadwerkelijk heeft verwezenlijkt. In het onderhavige geval moet dus aannemelijk zijn dat [gedaagde] door [Y] aan te rijden de schade van [X] (mede) heeft veroorzaakt.
5.6
[Gedaagde] heeft gemotiveerd betwist dat dit gevaar zich heeft verwezenlijkt en aangevoerd dat niet hij maar [Y] de gehele schade van [X] heeft veroorzaakt. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op alle overige omstandigheden, Axa vervolgens niet aannemelijk heeft gemaakt dat het gevaar zich wel heeft verwezenlijkt en dat [gedaagde] door tegen [Y] aan te rijden de schade van [X] (mede) heeft veroorzaakt. Hierbij heeft de rechtbank mede acht geslagen op de volgende omstandigheden. De auto [Y] had na de aanrijding aan de achterzijde, in tegenstelling tot de voorzijde én de achterkant van de auto van [X], slechts geringe schade (€ 659,13). Voorts staat vast dat [Y], eveneens in tegenstelling tot [gedaagde], in verband met zijn rijgedrag is veroordeeld wegens overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet en dus aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gehandeld. Daarnaast blijkt uit het proces-verbaal opgemaakt door de ter plaatse gekomen verbalisanten dat de schade aan de auto van [X] onmogelijk kon zijn opgelopen doordat [gedaagde] op [Y] was gebotst. Ook uit de afgelegde getuigenverklaringen volgt niet dat de gedragingen van [gedaagde] tot de schade, dan wel een deel daarvan, van [X] hebben geleid. Onder deze omstandigheden, is dus niet aannemelijk dat het gevaar zich door de fout van [gedaagde] heeft verwezenlijkt en het conditio sine qua non-verband een gegeven is. Het is dan aan AXA om feiten en omstandigheden te stellen en zonodig te bewijzen waaruit het causaal verband tussen de aan [gedaagde] verweten gedraging en de door [X] geleden schade volgt.
5.7
De rechtbank is van oordeel dat Axa zodanige feiten en/of omstandigheden niet heeft gesteld. Bij gebreke daarvan dient de vordering van Axa in zijn geheel te worden afgewezen.
5.8
Axa zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde], waaronder die van het voorlopig getuigenverhoor.
6. De beslissing
De rechtbank,
wijst af de vordering van AXA;
veroordeelt AXA in de proceskosten, die van het voorlopig getuigenverhoor daaronder begrepen, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] bepaald op € 1.100,-- aan vast recht, € 10,-- aan overige verschotten en op € 7.500,-- aan salaris voor de procureur.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Verkerk.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting.
1747/544/1554