ECLI:NL:RBROT:2006:AZ6106
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid van de rechtbank in internationale betalingsgeschillen
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 december 2006 een verstekvonnis uitgesproken in een geschil tussen een eiser, wonende te Rotterdam, en twee gedaagden, wonende te Paramaribo, Suriname. De eiser vorderde betaling van een bedrag van € 37.500,- op basis van een overeenkomst van geldlening die op 28 februari 2002 in Paramaribo was gesloten. De gedaagden zijn niet verschenen in de procedure. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagden geen woonplaats hebben op het grondgebied van een EEX-Vo-, EEX- of EVEX-(lid)staat, waardoor deze verordeningen en verdragen niet van toepassing zijn. De bevoegdheid van de rechtbank moest daarom worden bepaald aan de hand van het Nederlandse commune bevoegdheidsrecht.
De rechtbank heeft in haar overwegingen artikel 6, aanhef onder a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) betrokken, dat de plaats van uitvoering van de contractuele verbintenis relevant is voor de bevoegdheid. Aangezien de overeenkomst van geldlening in Suriname was gesloten en de gedaagden daar hun woonplaats hebben, concludeerde de rechtbank dat de Surinaamse rechter bevoegd is om van de vordering kennis te nemen. De rechtbank heeft ook het Nederlands-Surinaams Executieverdrag in overweging genomen, dat van toepassing is op burgerlijke zaken en bepaalt dat een beslissing van een Surinaamse rechter in Nederland erkend en ten uitvoer gelegd moet worden.
Uiteindelijk heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om van de vordering kennis te nemen, omdat de plaats van uitvoering in Suriname ligt. De eiser werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagden op nihil werden bepaald. Dit vonnis is uitgesproken door mr. M. Verkerk.