ECLI:NL:RBROT:2006:AZ6106

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
253976 / HA ZA 06-202
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank in internationale betalingsgeschillen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 december 2006 een verstekvonnis uitgesproken in een geschil tussen een eiser, wonende te Rotterdam, en twee gedaagden, wonende te Paramaribo, Suriname. De eiser vorderde betaling van een bedrag van € 37.500,- op basis van een overeenkomst van geldlening die op 28 februari 2002 in Paramaribo was gesloten. De gedaagden zijn niet verschenen in de procedure. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagden geen woonplaats hebben op het grondgebied van een EEX-Vo-, EEX- of EVEX-(lid)staat, waardoor deze verordeningen en verdragen niet van toepassing zijn. De bevoegdheid van de rechtbank moest daarom worden bepaald aan de hand van het Nederlandse commune bevoegdheidsrecht.

De rechtbank heeft in haar overwegingen artikel 6, aanhef onder a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) betrokken, dat de plaats van uitvoering van de contractuele verbintenis relevant is voor de bevoegdheid. Aangezien de overeenkomst van geldlening in Suriname was gesloten en de gedaagden daar hun woonplaats hebben, concludeerde de rechtbank dat de Surinaamse rechter bevoegd is om van de vordering kennis te nemen. De rechtbank heeft ook het Nederlands-Surinaams Executieverdrag in overweging genomen, dat van toepassing is op burgerlijke zaken en bepaalt dat een beslissing van een Surinaamse rechter in Nederland erkend en ten uitvoer gelegd moet worden.

Uiteindelijk heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om van de vordering kennis te nemen, omdat de plaats van uitvoering in Suriname ligt. De eiser werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagden op nihil werden bepaald. Dit vonnis is uitgesproken door mr. M. Verkerk.

Uitspraak

R E C H T B A N K R O T T E R D A M
sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 253976 / HA ZA 06-202
Uitspraak: 20 december 2006
VERSTEKVONNIS van de enkelvoudige kamer
in de zaak van:
[eiser],
wonende te Rotterdam,
eiser,
procureur mr. J. Heinrici,
- tegen -
1. [gedaagde],
2. [gedaagde],
beiden wonende te Paramaribo, Suriname,
gedaagden,
niet verschenen.
1. Het verloop van het geding
Tegen gedaagden is verstek verleend.
De rolrechter heeft daarbij vastgesteld dat is voldaan aan de vereisten van de artikelen 1 tot en met 6 van het Rechtsvorderingsverdrag van 1 maart 1954.
De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
- dagvaardingen d.d. 16 december 2005 en de door eiser in het geding gebrachte productie;
- de stukken van het op 12 december 2005 ten verzoeke van eiser en ten laste van gedaagde sub 1 onder een derde gelegde conservatoire beslag;
- herstelexploten d.d. 30 januari 2006.
2. De beoordeling
2.1 Eiser vordert van gedaagden betaling van een bedrag van € 37.500,-. Eiser legt aan zijn vordering een overeenkomst van geldlening gesloten op 28 februari 2002 ten grondslag. De overeenkomst is gesloten in Paramaribo (Suriname) waar eiser en gedaagden woonden. Eiser woont thans in Nederland en gedaagden wonen in Paramaribo.
2.2 Nu gedaagden geen woonplaats hebben op het grondgebied van een
EEX-Vo-, EEX- of EVEX-(lid)staat zijn deze verordening en verdragen formeel niet toepasselijk en dient de rechtbank zijn bevoegdheid te bepalen aan de hand van het Nederlandse commune bevoegdheidsrecht.
2.3 Om de bevoegdheid van de rechtbank te kunnen bepalen is ingevolge artikel 6, aanhef onder a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna Rv) van belang de plaats van uitvoering van de contractuele verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, overeenkomstig het recht dat van toepassing is op de overeenkomst waar deze verbintenis deel van uitmaakt. Op grond van artikel 4 EG-Verbintenissenverdrag (hierna EVO) is Surinaams recht van toepassing. Ten tijde van het sluiten van de overeenkomst had de kenmerkende prestant, eiser, immers zijn gewone verblijfplaats in Suriname, terwijl gesteld noch gebleken is dat de overeenkomst nauwer is verbonden met een andere land dan Suriname.
2.4 Artikel 1414 Surinaams Burgerlijk Wetboek, betreffende de plaats van betaling van de betalingsverbintenis, luidt als volgt:
Artikel 1414
1. De betaling moet gedaan worden ter plaatse, welke bij de overeenkomst bepaald is; indien geen plaats daarbij vastgesteld is, moet de betaling, ten aanzien van een zekere bepaalde zaak, geschieden ter plaatse, alwaar, tijdens het aangaan der verbintenis, de zaak die daarvan het onderwerp uitmaakt, zich bevond.
2. Buiten deze twee gevallen moet de betaling geschieden ter woonplaats van de schuldeiser, zolang deze bij voortduring blijft wonen in het district, alwaar hij, ten tijde van het aangaan van de verbintenis, woonachtig was, en anderszins ter woonplaats van de schuldenaar.
2.5 Nu in de overeenkomst van geldlening d.d. 28 augustus 2002 geen plaats van betaling is overeengekomen en niet gesteld of gebleken is dat betaling ten aanzien van een “zekere bepaalde zaak” geschiedt, is de plaats van betaling op grond van artikel 1414 lid 2 Surinaams Burgerlijk Wetboek de woonplaats van de schuldenaren, namelijk Paramaribo.
2.6 De rechtbank is derhalve niet bevoegd om op grond van artikel 6, aanhef onder a Rv om van het onderhavige geschil kennis te nemen, nu de plaats van uitvoering in Suriname is gelegen.
2.7 Krachtens artikel 767 Rv kan bij gebreke van een andere weg om een executoriale titel in Nederland te verkrijgen de eis in de hoofdzaak worden ingesteld voor de rechtbank waarvan de voorzieningenrechter het verlof tot het gelegde beslag heeft verleend. Deze rechtbank kan volgens dit voorschrift dus uitsluitend bevoegd zijn (1) indien zij niet reeds op een andere grond van dit van artikel 767 Rv bevoegd is én (2) indien geen buitenlandse rechter bevoegd is wiens uitspraak in Nederland ten uitvoer gelegd kan worden. Vanwege die tweede voorwaarde moet sprake zijn van een toepasselijk executieverdrag tussen Nederland en het land waar de buitenlandse uitspraak is gewezen.
2.8 Nu gedaagden in Suriname hun woonplaats hebben, moet de Surinaamse rechter geacht worden bevoegd te zijn om van de onderhavige vordering kennis te nemen. Tussen Nederland en Suriname is toepasselijk het op 27 augustus 1976 gesloten verdrag, getiteld Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname betreffende de wederzijdse erkenning en de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen en authentieke akten in burgerlijke zaken, Trb. 1976,144 en Trb. 1979,7 (hierna Nederlands-Surinaams Executieverdrag).
2.9 Het Nederlands-Surinaams Executieverdrag is van toepassing op burgerlijke zaken, zie artikel 1. De onderhavige zaak valt onder de werking van dit verdrag. Op grond van artikel 2 van het Nederlands-Surinaams Executieverdrag dient een beslissing van een rechter in Suriname in Nederland erkend en ten uitvoer gelegd te worden.
2.10 Het gelegde beslag, op grond van het verleende beslagverlof van 7 december 2005 van de voorzieningenrechter van deze rechtbank leidt derhalve evenmin tot de bevoegdheid van de rechtbank. De rechtbank dient zich derhalve onbevoegd te verklaren.
2.11 Gesteld noch gebleken is dat een gerechtelijke procedure buiten Nederland onmogelijk blijkt in de zin van artikel 9, aanhef en onder b, Rv dan wel dat (de zaak voldoende met de rechtssfeer van Nederland verbonden is en) het onaanvaardbaar is van eiser te vergen dat hij de zaak aan het oordeel van de Surinaamse rechter onderwerpt in de zin van artikel 9, aanhef en onder c, Rv. Reeds daarom kan de bevoegdheid van deze rechtbank om kennis te nemen van de vordering tegen gedaagden evenmin op deze bepalingen worden gebaseerd.
3. De beslissing
De rechtbank,
verklaart zich onbevoegd om van de vordering van eiser kennis te nemen;
veroordeelt eiser in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van gedaagden bepaald op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Verkerk.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting.
1346/901/544