ECLI:NL:RBROT:2007:AZ8553

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
255622 / HA ZA 06-489
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming echtgenote ontbreekt bij aangaan borgtochtovereenkomsten

In deze zaak, uitgesproken op 17 januari 2007 door de Rechtbank Rotterdam, staat de vraag centraal of de toestemming van de echtgenote van [gedaagde] vereist was voor het aangaan van borgtochtovereenkomsten. De eiser, de coöperatie Coöperatieve Rabobank Hoeksche Waard U.A., vorderde betaling van [gedaagde] op basis van twee borgtochtovereenkomsten die hij had ondertekend voor respectievelijk f 25.000,- en f 50.000,-. De echtgenote van [gedaagde] had echter geen toestemming verleend voor deze overeenkomsten, wat volgens artikel 1:88 lid 1 sub c van het Burgerlijk Wetboek noodzakelijk is. De Rabobank stelde dat de toestemming niet vereist was omdat de borgtochtovereenkomsten waren aangegaan ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van Pits B.V., waarvan [gedaagde] indirect de meerderheid van de aandelen bezat.

De rechtbank oordeelde dat de hoofdregel is dat toestemming van de echtgenote vereist is voor het aangaan van een borgtochtovereenkomst, tenzij de rechtshandeling behoort tot de normale bedrijfsuitoefening. De rechtbank concludeerde dat de Rabobank niet voldoende had aangetoond dat de borgtochtovereenkomsten daadwerkelijk ten behoeve van de normale bedrijfsuitoefening waren aangegaan. De rechtbank hield de verdere beslissing aan en verwees de zaak naar de rol voor het nemen van akten door de partijen, waarbij de Rabobank als eerste aan de beurt was.

Deze uitspraak benadrukt het belang van de toestemming van de echtgenote bij het aangaan van borgtochtovereenkomsten en de noodzaak voor banken om duidelijk aan te tonen dat dergelijke overeenkomsten zijn aangegaan in het kader van de normale bedrijfsvoering.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 255622 / HA ZA 06-489
Uitspraak: 17 januari 2007
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
de coöperatie COÖPERATIEVE RABOBANK
HOEKSCHE WAARD U.A.,
gevestigd te Puttershoek, gemeente Binnenmaas,
eiseres,
procureur mr. H.E. Schweers,
advocaat mr. B.G. van Twist te ‘s-Gravendeel,
- tegen -
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur mr. M.C.V. Dornstedt.
Partijen worden hierna aangeduid als "de Rabobank” respectievelijk "[gedaagde]".
1. Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 3 februari 2006, met producties;
- conclusie van antwoord, met producties;
- tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 21 juni 2006, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- brief van mr. Van Twist, voornoemd, van 22 augustus 2006 met bijlagen;
- proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 14 september 2006.
2. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast:
2.1
Op 29 december 1997 heeft [gedaagde] een borgtochtakte ondertekend voor f 25.000,- (€ 11.344,50). In deze akte staat het volgende vermeld:
“Borg
De Heer P. [gedaagde]
(…)
hierna te noemen: borg.
Bank
Coöperatieve Rabobank “Hoeksche Waard Zuid-West” B.A.
Gevestigd te Numansdorp
Hierna te noemen: bank.
Debiteur
Pits BV
gevestigd te Numansdorp
(…)
De borg verbindt zich bij deze - hoofdelijk - jegens de bank als borg voor de debiteur tot zekerheid voor de betaling van al hetgeen de bank blijkens haar administratie van de debiteur te vorderen heeft of mocht hebben uit hoofde van
Bankborgtocht
Verstrekte en/of alsnog te verstrekken geldleningen, verleende en/of alsnog te verlenen kredieten in rekening-courant, tegenwoordige en/of toekomstige borgstellingen, dan wel uit welken anderen hoofde ook, met dien verstande dat het bedrag waarvoor de borg (hoofdelijk) uit hoofde van deze borgstelling kan worden aangesproken nimmer meer bedraagt dan f 25.000,00 zegge: vijfentwintig duizend gulden.“
2.2
Op 13 april 2000 heeft [gedaagde] nogmaals een borgtochtakte ondertekend, dit maal voor f 50.000,- (€ 22.689,01). In deze akte staat vermeld:
“Borg
(…)
2. P. [gedaagde]
(…)
hierna te noemen: borg.
Bank
Coöperatieve Rabobank Hoeksche Waard Zuid-West U.A.
Gevestigd te Numansdorp
hierna te noemen: bank.
Debiteur
Pits B.V.
Gevestigd te Numansdorp
(…)
De borg verbindt zich bij deze - hoofdelijk - jegens de bank als borg voor de debiteur tot zekerheid voor de betaling van al hetgeen de bank blijkens haar administratie van de debiteur te vorderen heeft of mocht hebben uit hoofde van
Bankborgtocht
Verstrekte en/of alsnog te verstrekken geldleningen, verleende en/of alsnog te verlenen kredieten in rekening-courant, tegenwoordige en/of toekomstige borgstellingen, dan wel uit welken anderen hoofde ook, met dien verstande dat het bedrag waarvoor de borg (hoofdelijk) uit hoofde van deze borgstelling kan worden aangesproken nimmer meer bedraagt dan f 50.000,00 zegge: vijftig duizend gulden.“
2.3
De echtgenote van [gedaagde] heeft geen toestemming verleend voor het aangaan van deze borgtochtovereenkomsten door [gedaagde].
2.4
Rabobank heeft aan Pits B.V. en Anpro Holding B.V. een krediet verstrekt in rekening-courant ten bedrage van € 204.201,-. Hiertoe is op 11 april 2002 een financieringsovereenkomst met rekening-courantnummer 332015734 gesloten. Op 10 december 2003 is voor ditzelfde bedrag tussen de Rabobank enerzijds en Pits Services B.V., Anpro Holding B.V. en Pits B.V. (hierna: Pits c.s.) anderzijds nogmaals een “overeenkomst rekening-courant met krediet” met nummer 3320.15.734 gesloten.
2.5
[gedaagde] hield ten tijde van het aangaan van de onder 2.1 en 2.2 genoemde borgtochtovereenkomsten (indirect) met zijn medebestuurder de meerderheid van de aandelen van Pits B.V.
2.6
Nadat Pits c.s. op 6 september 2005 aan de Rabobank meegedeeld heeft voornemens te zijn het faillissement aan te vragen van Pits Services B.V., heeft Rabobank de verstrekte kredietfaciliteit in rekening-courant onmiddellijk beëindigd en Pits c.s. gesommeerd een bedrag van € 211.242,35, met rente te betalen.
2.7
Bij brief van 18 mei 2006 is namens de echtgenote van [gedaagde] de vernietiging van de borgtochtovereenkomsten ingeroepen.
3. De vordering
De vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 34.033,52, vermeerderd met de wettelijke rente en € 1.378,02 aan buitengerechtelijke kosten, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft de Rabobank aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
- Pits c.s. heeft geen gevolg gegeven aan de hierboven onder 2.5 genoemde sommatie, zodat het bedrag waarvoor [gedaagde] in totaal borg stond (€ 34.033,52) vanaf dat moment opeisbaar was. Het bedrag dat Pits c.s. aan de Rabobank verschuldigd is bedraagt per 17 augustus 2006 € 36.587,18.
- [gedaagde] blijft ondanks herhaalde verzoeken in gebreke aan zijn verplichtingen ter zake de borgtochten te voldoen.
- De gemaakte buitengerechtelijke kosten bedragen € 1.378,02 en komen ingevolge de wet voor rekening van [gedaagde].
- De wettelijke rente is op grond van artikel 6:119 BW verschuldigd vanaf de dag der dagvaarding.
4. Het verweer
4.1
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van Rabobank in de kosten van het geding.
4.2
[gedaagde] heeft daartoe - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd:
- De hoogte van de vordering van de Rabobank op Pits c.s. wordt bij gebrek aan onderbouwing betwist.
- De borgtochtovereenkomsten zijn niet geldig omdat de op grond van artikel 1:88 lid 1 sub c Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) vereiste toestemming van de echtgenote van [gedaagde] ontbreekt. Bij brief van 18 mei 2006 is namens de echtgenote van [gedaagde] de vernietiging van de borgtochtovereenkomsten ingeroepen.
- De in 2000 getekende borgtochtovereenkomst verving die uit 1997.
- Afgesproken is dat de borgtochtovereenkomsten met het aangaan van de “overeenkomst rekening-courant met krediet” van 10 december 2003 zouden komen te vervallen.
- De verschuldigdheid van de buitengerechtelijke incassokosten en rente wordt betwist.
5. De beoordeling
5.1
Als eerste wordt behandeld het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] dat de borgtochtovereenkomsten niet geldig zijn, althans rechtsgeldig vernietigd zijn, omdat de in artikel 1:88 lid 1 sub c BW bedoelde toestemming van de echtgenote van [gedaagde] bij het aangaan van de borgtochtovereenkomsten ontbrak.
5.2
Rabobank heeft aangevoerd dat die toestemming op grond van artikel 1:88 lid 5 (voorheen lid 4) BW niet vereist was, nu sprake is van de daar genoemde uitzonderingssituatie aangezien de borgtochtovereenkomsten zijn aangegaan door een bestuurder van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, die daarvan alleen of met zijn medebestuurders de meerderheid der aandelen houdt en zij ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van die vennootschap zijn aangegaan.
5.3
Partijen twisten niet over de vraag of [gedaagde] ten tijde van het sluiten van de borgtochtovereenkomsten gehuwd was, zodat de rechtbank daarvan uit zal gaan. Eveneens is niet in geschil dat [gedaagde] (indirect) met zijn medebestuurder de meerderheid van de aandelen van Pits B.V. bezit. Partijen twisten wel over de vraag of de borgtochtovereenkomsten in het onderhavige geval zijn aangaan ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van Pits B.V.
5.4
Bij de beantwoording van deze vraag stelt de rechtbank voorop dat de toestemming van de echtgenote voor een borgstelling alleen dan niet vereist is, indien de rechtshandeling waarvoor de zekerheid wordt verstrekt, zelf behoort tot de rechtshandelingen die in de normale uitoefening van een bedrijf plegen te worden verricht. Hoofdregel is derhalve dat de echtgenote toestemming dient te verlenen voor het aangaan van een borgtochtovereenkomst.
Voor de uitzondering, waarop de Rabobank zicht beroept, geldt dat de wetgever met het begrip “normale bedrijfsuitoefening” een wezenlijke beperking heeft beoogd. De rechtshandeling zelf moet tot de normale, gebruikelijke bedrijfshandelingen behoren; niet voldoende is dat zij normale bedrijfshandelingen begunstigt dan wel daarvoor de noodzakelijke voorwaarden schept. Daartegenover staat dat het begrip echter ook weer niet zo eng dient te worden uitgelegd dat er alleen dan geen toestemming nodig is, als het voor het bedrijf waarvoor de borgtocht wordt afgegeven zelf gebruikelijk is borgtochten af te geven, zoals [gedaagde] heeft doen betogen.
Van belang is derhalve voor welke rechtshandeling(en) zekerheid wordt verleend, waarbij mede belang kan worden gehecht aan omstandigheden die de borgstelling betreffen.
5.5
Blijkens de in het geding gebrachte borgakten zijn de borgstellingen aangegaan voor al hetgeen de bank blijkens haar administratie van Pits B.V. te vorderen heeft of mocht hebben uit hoofde van verstrekte en/of alsnog te verstrekken geldleningen, verleende en/of alsnog te verlenen kredieten in rekening-courant, tegenwoordige en/of toekomstige borgstellingen, dan wel uit welken anderen hoofde ook. Dit zijn dan ook de rechtshandelingen aan de hand waarvan beoordeeld dient te worden of er sprake is van een borgstelling die is geschied ten behoeve van de normale bedrijfsuitoefening van de vennootschap en niet het onder 2.4 genoemde krediet, waarvan de Rabobank thans betaling van [gedaagde] vordert. Dat geldt met name nu dit krediet ná het afsluiten van de borgtochtovereenkomsten is aangegaan en dus geen rol kan spelen bij de beoordeling van de vraag of er ten tijde van het afsluiten van de borgtochtovereenkomsten toestemming van de echtgenote van [gedaagde] nodig was.
5.6
De Rabobank heeft niet gesteld, terwijl zij zich op de rechtsgevolgen van de uitzonderingssituatie beroept en zulks dus op haar weg ligt, voor welke rechtshandeling(en) de borgstellingen destijds wel precies zijn aangegaan. Zij heeft slechts in algemene bewoordingen gesteld dat het om een bankkrediet gaat en dat verkrijging daarvan in het algemeen onontbeerlijk is voor het ondernemen. De rechtbank is van oordeel dat zulks onvoldoende is om thans tot de conclusie te kunnen komen dat de borgtochtovereenkomsten op het moment van het sluiten daarvan dus ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van Pits B.V. zijn aangegaan. Dit geldt met name gelet op de zeer ruime en algemeen omschreven borgstellingen, die, taalkundig gezien, niet specifiek aan een bepaalde schuld zijn gekoppeld, maar aan werkelijk alle vorderingen die de Rabobank op Pits B.V. had of ooit zou krijgen, ongeacht de grondslag van de vordering.
Nu derhalve voor de rechtbank niet duidelijk is voor welke rechtshandelingen de borgstellingen destijds precies zijn aangegaan en zulks tot op heden geen onderwerp van debat tussen partijen is geweest, heeft de rechtbank op dit punt nadere inlichtingen nodig. De zaak zal dan ook naar de rol worden verwezen, zodat partijen, eerst de Rabobank, deze inlichtingen kunnen verstrekken bij akte. Tevens zullen partijen in deze akte dienen aan te geven op welke wijze zij de door hen de gestelde feiten en omstandigheden, kunnen bewijzen.
5.7
In afwachting van de hierboven bedoelde inlichtingen, houdt de rechtbank iedere verdere beslissing aan.
6. De beslissing
De rechtbank,
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 14 februari 2007 voor het nemen van akten - eerst door de Rabobank - voor het onder 5.6 aangeduide doel;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Verkerk.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting.
1848/544/1694