ECLI:NL:RBROT:2007:AZ8553
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toestemming echtgenote ontbreekt bij aangaan borgtochtovereenkomsten
In deze zaak, uitgesproken op 17 januari 2007 door de Rechtbank Rotterdam, staat de vraag centraal of de toestemming van de echtgenote van [gedaagde] vereist was voor het aangaan van borgtochtovereenkomsten. De eiser, de coöperatie Coöperatieve Rabobank Hoeksche Waard U.A., vorderde betaling van [gedaagde] op basis van twee borgtochtovereenkomsten die hij had ondertekend voor respectievelijk f 25.000,- en f 50.000,-. De echtgenote van [gedaagde] had echter geen toestemming verleend voor deze overeenkomsten, wat volgens artikel 1:88 lid 1 sub c van het Burgerlijk Wetboek noodzakelijk is. De Rabobank stelde dat de toestemming niet vereist was omdat de borgtochtovereenkomsten waren aangegaan ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van Pits B.V., waarvan [gedaagde] indirect de meerderheid van de aandelen bezat.
De rechtbank oordeelde dat de hoofdregel is dat toestemming van de echtgenote vereist is voor het aangaan van een borgtochtovereenkomst, tenzij de rechtshandeling behoort tot de normale bedrijfsuitoefening. De rechtbank concludeerde dat de Rabobank niet voldoende had aangetoond dat de borgtochtovereenkomsten daadwerkelijk ten behoeve van de normale bedrijfsuitoefening waren aangegaan. De rechtbank hield de verdere beslissing aan en verwees de zaak naar de rol voor het nemen van akten door de partijen, waarbij de Rabobank als eerste aan de beurt was.
Deze uitspraak benadrukt het belang van de toestemming van de echtgenote bij het aangaan van borgtochtovereenkomsten en de noodzaak voor banken om duidelijk aan te tonen dat dergelijke overeenkomsten zijn aangegaan in het kader van de normale bedrijfsvoering.